Taal en Tongval. Jaargang 45
(1993)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reinhild Vandekerckhove
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesproken taalmateriaal samen te stellen omdat andere methodesGa naar voetnoot3 ontoereikend bleken om die vaagheid weg te werken. In deze bijdrage hoop ik aan de hand van mijn materiaalverzameling het gebruik van de verschillende vormen wat te concretiseren. De geografische variatie laat ik buiten beschouwing.
Het materiaal putte ik uit een twee uur durende opname van gesprekken tussen vier kaartspelers. De spelers, twee mannen en twee vrouwen, zijn allen Westvlaamse dialectsprekers van middelbare leeftijd (ca. 45 jaar oud). Doordat ze in verschillende dorpen opgroeiden (Oostrozebeke (04), Meulebeke (N43), Gits (N33), Deerlijk (O82)), spreken ze niet exact hetzelfde dialect. De verschillen zijn echter niet van die aard dat ze communicatiestoornissen zouden kunnen veroorzaken. Hoewel de spelers op de hoogte waren van de opname, kunnen we de gesprekken m.i. als informeel en spontaan karakteriseren. De spelers kennen elkaar goed en kaarten vaak samen. Bij een van die gelegenheden werd de opname gemaakt. De hele situatie werd m.a.w. niet opgezet in functie van de opname. We zouden hier in navolging van Hufschmidt & Mattheier (Besch et al. 1981: 192) van een ‘natürliche Aufnahmesituation’Ga naar voetnoot4 kunnen spreken. Wat precies het object van onderzoek was, wisten de informanten trouwens niet. Alle voor het onderzoek relevante gespreksfragmenten die de opname opleverde, werden getranscribeerd, d.w.z. alle fragmenten waarin één of meerdere pronomina van de tweede persoon enkelvoud (subj.) voorkwamen. Het corpus dat op die manier tot stand kwam, bestaat uit 107 gespreksfragmenten, samen goed voor 155 tokens van de betreffende pronomina.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de bespreking van het gebruik van het pronomen van de tweede persoon enkelvoud moet een onderscheid gemaakt worden tussen proclitische en enclitische positie.Ga naar voetnoot6 Verschijnt het pronomen voor de pv., dan zijn namelijk drie vormen voorhanden (doffe vorm, volle vorm, dubbelvormGa naar voetnoot7). Volgt het pronomen op de pv. of een complementeerder, dan beschikt de dialectspreker slechts over twee vormen (doffe vorm en dubbelvorm). Het spreekt voor zich dat dat consequenties heeft voor het gebruik van deze vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Het pronomen in proclitische positieInteressant is wat R. Willemyns (1979, 171) opmerkt m.b.t. het Brugs: Hij karakteriseert de enkele volle vorm gi als [++ emfatisch], de dubbelvorm jə... gi als [+ emfatisch] en de doffe vorm jə als [- emfatisch] maar voegt daar onmiddellijk aan toe: ‘toch lijkt er, met name vooral tussen jə... gi en jə een zekere vrije variatie te bestaan, allicht ook samenhangend met het feit dat de grens tussen [+ emfatisch] en [- emfatisch] niet altijd even duidelijk is.’ M. Devos (1986, 168) omschrijft de kwestie als volgt: ‘Ook als er geen kontrast-fokus rust op het onderwerp, kan het subjekt herhaald worden. Hoewel de kondities van deze gebruikswijze niet zo meteen evident zijn, kan op zijn minst toch worden gezegd dat ze te maken hebben met extra-beklemtoning van de door het subjekt aangeduide referent als thema van de zin...’ Beiden signaleren hetzelfde ‘probleem’ en bieden een eerste aanzet tot definiëring van de gebruikswijze van de verschillende vormen maar, zoals gezegd, ik ben ervan overtuigd dat verfijning mogelijk is.
R. Willemyns karakteriseert dus zowel de volle vorm als de dubbelvorm als emfatisch maar de volle vorm zou dat volgens hem in sterkere mate zijn dan de dubbelvorm. Uit mijn gegevens blijkt dat de enkele volle vorm (23 tokens) inderdaad gelijkstaat met sterke nadruk: 1. Alleen de enkele vorm wordt in geïsoleerde positie, d.w.z. niet gevolgd door een pv., gebruikt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Men hanteert de enkele volle vorm als men de toegesprokene tegenover zichzelf en/of anderen stelt. Het materiaal bevat heel duidelijke voorbeelden waarbij de tegenstelling expliciet uitgedrukt wordt (vb. (2)). Dat is echter niet altijd het geval: bij vb. (3) bevat de taaluiting zelf geen tegenstelling maar ze impliceert er wel één. Eén keer werd in een dergelijke context een dubbelvorm gebruikt. Tegenover dit ene voorbeeld met dubbelvorm staan er echter 12 met de enkele volle gij-vorm. De enkele volle gij-vorm lijkt hier m.a.w. de regel te zijn. Cf.:
3. Drie voorbeelden zijn noch bij 1 noch bij 2 onder te brengen. Net zoals bij de overige voorbeelden is het pronomen hier echter sterk beklemtoond:
De gemeenschappelijke noemer bij al deze volle gij-vormen is dus de sterke nadruk. In de meeste gevallen kunnen we dat wat meer specificeren.
De doffe vorm (48 tokens) betekent afwezigheid van beklemtoning, dat valt niet te betwijfelen. Maar ook de dubbelvorm (17 tokens) wordt wel eens in een dergelijke context gebruikt. Toch kan de dubbelvorm heel vaak geassocieerd worden met nadruk: Als één van de spelers zich na een moment van stilte tot één van zijn medespelers richtte, gebruikte hij meestal de dubbelvorm: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hetzelfde gebeurde als de sprekers van gesprekspartner veranderden, als ze zich m.a.w. tot een andere persoon richtten dan die met wie ze tot dan gesproken hadden. Was het gesprek met een bepaalde persoon al een tijdje aan de gang of reageerde men op wat een ander juist gezegd of gedaan had, dan werden haast uitsluitend doffe vormen gerealiseerd:
Helaas bevat het materiaal voor de proclitische positie geen langere gespreksfragmenten waarin van dubbelvorm op doffe vorm overgeschakeld wordt. Voor de positie van de enclise beschikken we wel over goede voorbeelden (cf. infra).
Bovenstaande regel nu wordt doorkruist door andere. Als andere motieven meespelen, krijgen die voorrang. Ik denk hierbij concreet aan het volgende: 1. Bij sterke nadruk wordt altijd de enkele volle gij-vorm gebruikt. 2. De dubbelvorm heeft duidelijk ook andere gebruikswijzen die niets te maken hebben met het initiëren van een gesprek of met nadruk in de echte zin van het woord. N.J. Schuurmans (1975: 40) schrijft m.b.t. het westelijk Noordbrabants: ‘Hiermee wil niet gezegd zijn dat de dubbele vorm -(d)e gij uitsluitend voorkomt wanneer het subject de klemtoon moet hebben... Toch schijnt de toevoeging van gij een (zij het soms lichtelijk) verzwarende functie te hebben, waardoor een wat inniger contact tussen spreker en toegesprokene ontstaat.’ M.i. geeft Schuurmans hier een heel interessante indicatie van wat met dubbelvormen die niet met nadruk geassocieerd kunnen worden, aan de hand is (ook al heeft hij het hier over de dubbelvorm in enclitische positie). Bij de analyse van het materiaal bleek dat dergelijke dubbelvormen (zowel in proclitische als in enclitische (cf. infra) positie) bepaalde connotaties | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben die de enkele volle vorm en de doffe vorm niet hebben. Ze drukken op de een of andere manier een bepaalde houding uit, een nauwere (emotionele) betrokkenheid van de spreker bij wat hij zegt: a. De informanten gebruiken dubbelvormen als ze tegenspreken wat de gesprekspartner zegt of hun ergernis uiten om een handeling of uitspraak van de andere:
b. Dubbelvormen geven de uiting vaak een schertsend karakter: de spreker zegt iets, maar het is meteen ook duidelijk dat de gesprekspartners zijn woorden niet ernstig moeten nemen:
c. De spreker lijkt (weliswaar onbewust) dubbelvormen te gebruiken om zijn woorden kracht bij te zetten, om overtuigend over te komen:
De bovenstaande regels mogen echter niet als categorische regels opgevat worden. Het gebruik van de dubbelvorm blijkt niet helemaal in een keurslijf te duwen. Het materiaal bevat een aantal voorbeelden van dubbelvormen die niet in de bovenstaande beschrijving schijnen te passen. Niettemin ben ik ervan overtuigd dat het gebruik van de dubbelvorm, dat schijnbaar nogal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
willekeurig en moeilijk te definiëren is in feite meestal vrij precies beregeld wordt. De dialectspreker is zich niet van deze regels bewust maar ‘zondigt’ er niet vaak tegen.
Tot slot dient er nog iets gezegd te worden over het gebruik van het pronomen van de tweede persoon enkelvoud als onpersoonlijk voornaamwoord. Het materiaal bevat vier voorbeelden waarbij het pronomen generaliserend gebruikt wordt. In drie van de vier gevallen wordt hiervoor de enkele doffe vorm aangewend, net zoals dat in het A.N. gebeurt:
De doffe vorm wordt, zeker als we ook rekening houden met de voorbeelden waarin hij in enclitische positie verschijnt (cf. infra: voetnoot 8) veel frequenter als onpersoonlijk voornaamwoord gebruikt dan de dubbelvorm. Ook deze regel is echter niet absoluut te noemen. In één geval blijkt de dubbelvorm de functie van onpersoonlijk voornaamwoord te vervullen. Het gebruik van deze dubbelvorm past echter wel enigszins in het bovengeschetste kader in die zin dat de spreekster zich nogal opwindt over wat de gesprekspartner zegt en daar tegenin gaat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het pronomen in enclitische positieAls we een verklaring willen vinden voor het al dan niet optreden van de dubbelvorm, moeten we ook voor de in enclitische positie optredende pronomina een beroep doen op de context. De gesprekken van de kaartspelers maken in elk geval één zaak duidelijk: nadruk impliceert het gebruik van de dubbelvorm (in enclitische positie!), maar het omgekeerde gaat niet op. Het gebruik van de dubbelvorm impliceert niet noodzakelijk nadruk. M.a.w.: nadruk of beklemtoning volstaat niet als verklaring. Het feit dat de dialectspreker in de positie van de enclise slechts over twee vormen beschikt, heeft op het niveau van het gebruik belangrijke consequenties: de enclitische doffe vormen (41 tokens) - geen enkel voorbeeld spreekt dit tegen - kunnen net zoals de proclitische gelijkgesteld worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met afwezigheid van nadruk.Ga naar voetnoot8 Dit betekent dan ook meteen dat de dubbelvorm in enclitische positie niet zomaar gelijkgesteld kan worden met de dubbelvorm in de proclitische positie, aangezien hij a.h.w. ook de taak van de enkele volle gij-vorm moet overnemen.
De dubbelvorm (26 tokens) treedt dan ook op: 1. bij sterke nadruk: We krijgen hier weer soortgelijke voorbeelden als bij de enkele volle gijvorm in proclitische positie: situaties waarin men de gesprekspartner (impliciet of expliciet) tegenover anderen en/of zichzelf stelt, blijken ook in enclitische positie sterk beklemtoonde vormen met zich mee te brengen:
2. bij minder sterke nadruk: Bij de voorbeelden die hier thuishoren, is opnieuw geen sprake van nadruk in de echte zin van het woord. Maar, zoals Schuurmans (1975, cf. supra) het formuleert: de toevoeging van gij (gi) heeft hier een enigszins verzwarende functie. We kunnen hier opnieuw een onderscheid maken tussen dubbelvormen die een nauwere betrokkenheid van de spreker bij wat hij zegt, uitdrukken en dubbelvormen bij het begin van een spreekbeurt: a. Het materiaal bevat, net zoals dat voor de positie van de proclise het geval was, meerdere voorbeelden waarbij de spreker tegen zijn gesprekspartner ingaat, iets weerlegt of zijn ergernis uit om een uitspraak of handeling van de gesprekspartner en daartoe de dubbelvorm hanteert:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarnaast duikt hier ook een nieuw type voorbeeld op dat ook onder de noemer ‘uitdrukken van nauwere betrokkenheid bij het gebeuren’ ondergebracht kan worden. Het gaat slechts om één voorbeeld maar het lijkt me niettemin belangrijk genoeg om het te vermelden, omdat ik vermoed dat het tot op zekere hoogte generaliseerbaar is.
In (14) drukt de spreker zijn verwondering uit over het aantal punten dat persoon B in het spel behaald heeft. Belangrijk is wel dat de nadruk op ‘drie’ ligt, niet op het pronomen. De dubbelvorm onderstreept m.i. de verwondering van de spreker: [ej ɣɛɪ dər dri] klinkt veel sterker dan [ej dər dri]. b. Net zoals in proclitische positie wordt de dubbelvorm vaak gebruikt bij het begin van een spreekbeurt en schakelt de spreker naderhand over op doffe vormen. Deze regel zouden we echter secundair kunnen noemen in die zin dat heel vaak andere aspecten een rol spelen waardoor deze regelmatigheid doorbroken wordt. Cf.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. bij afwezigheid van nadruk: In een aantal gevallen is van beklemtoning helemaal geen sprake. Als we de dubbelvormen in die fragmenten zouden vervangen door enkele doffe vormen, dan zou dat m.i. geen enkele betekeniswijziging met zich meebrengen:
M.a.w., ook al kan het voorkomen van de dubbelvorm in heel veel gevallen verklaard worden, met een zekere vrije variatie tussen de dubbelvorm en de doffe vorm moeten we toch nog rekening houden. Dit laatste geldt zowel voor de proclitische als de enclitische positie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 SlotbeschouwingIn deze bijdrage werd gepoogd het gebruik van de verschillende pronomina voor de tweede persoon enkelvoud subject in de Westvlaamse dialecten te concretiseren. Dat ik enkele preciseringen kon aanbrengen bij de reeds bestaande visies ligt vooral aan het feit dat ik met een corpus heb gewerkt i.p.v. aan introspectie te doen. Vooral het gebruik van de dubbelvorm, dat op het eerste gezicht aan precieze definiëring ontsnapt, kon dankzij het corpus nauwkeuriger beschreven worden. De informanten waren allen Westvlamingen maar de hier beschreven condities zijn m.i. op een ruimer gebied van toepassing. Sprekers uit het Oostvlaamse en Brabantse dialectgebied (cf. supra: Schuurmans (1975) voor het westelijk Noordbrabants) kennen namelijk precies dezelfde vormvariatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|