| |
| |
| |
P.C. Paardekooper
En(de)/in/an ‘indien’ enz.: een uniek uitstervingsproces 2
7 Verschijning en verdwijning: hoe, waar en wanneer?
7.1 Verschijning
7.1.1 Etymologie
Verdam zoekt onder de variant an ‘indien’ in eerste instantie een verklaring vanuit de vzaz's an en in: ane dien dat en indien dat. Hij verwijst naar een limburgse plaats (An leet Jhesus) die vanwege z'n voor-pv niet voor vergelijking met ons type in aanmerking komt en naar de (eveneens limburgse) Aiol 113 (1.403). Onder in (3.815) geeft ie één twijfelachtig waterlands citaat (in off wanneer diese pant betaelt sall wesen), en verwijst ie naar ende (3.644) waar ie z'n vzaz-hypotese intrekt en vervangt door die van het ontstaan uit het nevensch. vw.
Huizinga (1932-3: 310) die wél gevallen met voor-pv uitsluit, valt terug op de vzaz-hypotese, en ziet een argument in het spellingsverschil tussen neven- en ondersch. vw, zoals in bv.:
Ende in sij mij trocke, smete of stiete//Zeij ick nu noch
(Nu noch, vers 34)
Maar de gewoonte om homoniemen door een kunstmatig spellingsverschil in tekst te onderscheiden, is al eeuwen oud: ons rede/reden, nog/noch enz.Ga naar voetnoot18 getuigen ervan.
De parallelle ontwikkeling van de engelse en de duitse vormen maakt Verdam z'n definitieve opvatting tot een zekerheid (vgl. evenwel de OED 1989: 450).
Wel blijft dan het probleem bestaan dat an/en/in ‘indien’ (zie 1.1) een achter-pv moeten hebben, die bijna altijd tegenover een voor-pv bij an/en/in ‘en’ stond.
| |
| |
| |
7.1.2 Plaats en tijd
Waar en wanneer en enz. ‘indien’ enz. verschenen is, valt hoogstens benaderend vast te stellen. De westgermaanse eenheidstaal moet het woord in elk geval gekend hebben. Omdat het bovendien ook binnen het Noordgermaans voorkomt,Ga naar voetnoot19 moet z'n oorsprong zelfs nog verder in het verleden liggen.
| |
7.2 Verdwijning
7.2.1 In ‘indien’ tussen andere vw's die ‘indien’ (kunnen) betekenen
7.2.1.1 Drie soorten van zulke vw's
Afhankelijk van tijd en plaats moeten we drie soorten vw's onderscheiden voor het uitdrukken van ‘indien’.
1. | Sommige betekenen uitsluitend ‘indien’: |
indien gij komt...
2. | Sommige betekenen in konkrete gevallen ondubbelzinnig of ‘indien’ of iets anders: |
zo ons altijd voorgehouden is (‘zoals’)
zo gij wilt (‘indien’)
3. | Sommige veroorzaken in konkrete gevallen twijfel: ‘wanneer’, ‘telkens wanneer’, ‘indien’; het bekendste voorbeeld is als en wanneer: |
als de klok luidt moet je komen (‘wanneer’, ‘telkens wanneer’ of ‘indien’?)
Hooft, Vondel en andere schrijvers en spraakkunstenaars, hechtten heel veel waarde aan ondubbelzinnigheid (zie bv. Zwaan, 1939: 360vv). Het ligt dus a priori al voor de hand dat ze als en wanneer met enig wantrouwen bekeken moeten hebben.
| |
7.2.1.2 Als en wanneer ‘indien’
Van als ‘indien’ geeft Heersche uit 5.000 zinnen uit het Corpus-Gysseling één dúídelijk voorbeeld (1991: 80):
ende dese sullen ommegaen .ij. waruen sdaeghes / alst scone weder es. (Brugge 84/0918/36)
Drie ondubbelzinnige voorbeelden van als ‘indien’ hebben we nog in de Walewein gevonden (zie 2.1.2).
Verdam blijkt die betekenis onder alse niet gevonden te hebben (1.363vv); v. Es wél (1953: 100). In het WNT zijn de oudste duidelijke citaten van als ‘indien’ Statenbijbels (2.261); ik beperk me tot één voorbeeld:
| |
| |
Als hy den Naem sal gelasten hebben, hy sal gedoot worden (Levit. 24.16)
Van wanneer geeft Heersche (1991: 88) geen enkel overtuigend ondubbelzinnig geval; ook bij Verdam vinden we enkel een twijfelgeval (Mnl W 9.1703), - verbonden met soo:
Die scepenen zeilen recht wijsen..., soo wanner die scout recht hout (‘telkens als’, ‘indien’).
Ook het oudste WNT-citaat van wanneer ‘indien’ geeft het in een verbinding met soe; het stamt uit 1521, maar de redakteur noemt het nog ‘voegw. van tijd’ (24.1017):
soe wanneer enighe rysinghe coompt in 't coern tot één gouden gulden op 't last 's daechs oft meer..., dat alsdan enz. (‘telkens als’, ‘indien’)
Ondubbelzinniger lijkt een citaat uit de Liesveldt-bijbel van 1528 (kolom 1018):
Mose sprac Hebt ghi die eere voor mi, ende stelt mi, wanneer ic voir v... bidden sal, dat die vorsscen van v... verdreven worden (Exod. 8C)
Van Es zit er dus niet ver naast als ie konstateert dat onder de vw's die ‘indien’ kunnen betekenen als en wanneer ‘het jongst, pas laat-middeleeuws’ zijn (1953: 118).
Maar hebben de bíjbelvertalers dan niet op de dubbelzinnigheden gelet? Een interessant overzicht van de resultaten van een paar steekproeven van v. Es (1953: 119) lijkt te suggereren dat dat besef van dubbelzinnigheid van als/wanneer pas in de loop van de 17e eeuw geleidelijk aan sterker geworden is; in de 16e-eeuwse pamfletten lijkt er nog niks aan de hand, maar daarna lijkt als/wanneer ‘indien’ terrein te verliezen:
vw dat ‘indien’ betekent |
16e-eeuwse pamfletten |
Bredero,
Spaanschen Brabander
(1617) |
Cats,
Spaansch Heidinnetje
(1637) |
of |
7 |
6 |
4 |
alsGa naar voetnoot20 / wanneer |
49 |
26 |
23 |
indien |
35 |
2 |
22 |
zo |
37 |
5 |
19 |
| |
| |
Duidelijker wordt dat als we de cijfers vervangen door percentages van het totale aantal vw's ‘indien’, en datzelfde doen uit een steekproef bij Vondel (Zunchin + Noah: 1667):
vw dat ‘indien’ betekent |
16e-eeuwse pamfletten |
Bredero,
Spaanschen Brabander
(1617) |
Cats,
Spaansch Heidinnetje
(1637) |
Vondel,
Zunchin
+ Noah
(1667) |
of |
15 |
6 |
5 |
- |
als/wanneer |
67 |
34 |
38 |
3 |
indien |
5 |
32 |
27 |
65 |
zo |
13 |
28 |
29 |
32 |
Het geleidelijk uitsterven van of was te verwachten, maar vreemd is dat Vondel recht tegenover de pamfletten staat in z'n bijna totale afwijzing van als/wanneer en z'n voorkeur voor indien en zo. Bredero en Cats nemen hier een middenpositie in. Omdat als/wanneer het in taal gewonnen heeft van indien lijkt het er sterk op dat Vondel hier het sterkst van allemaal positie gekozen heeft tegen de dubbelzinnigheid van als/wanneer en voor de eenzinnigheid van indien en zo.
| |
7.2.1.2.1 Vondel speciaal
Een tweede kontrole op eventueel toenemende aandacht voor de dubbelzinnigheid van als/wanneer in de 17e eeuw was erg gewenst. Steekproeven bij één schrijver uit verschillende periodes van één soort tekst (toneel) leken daarvoor nodig, en die ene schrijver kon moeilijk een ander als Vondel zijn.
1. Hij heeft veel meer als Hooft gestandaardiseerd: binnen een bepaalde periode laat ie een bewonderenswaardige uniformiteit zien (in spelling en) in variantkeus. Bijna altijd kun je bij z'n varianten het metrum of het rijm als oorzaak aanwijzen (niet bij legt/ligt).
2. Hij schrijft veel minder latijnachtig als Hooft en z'n teksten staan relatief dan ook veel dichter bij het ABH van z'n tijd.
3. Hij is in z'n woordkeus veel minder specifiek-amsterdams (specifiek-hollands) als Hooft. Vondel had immers het Antwerps als jeugdtaal, Hooft het burger-Amsterdams van z'n tijd. Hij gebruikt waarschijnlijk nergens liggen ‘liggen’, Vondel doet het af en toe - zoals overigens ook bv. Huygens.
Uit punt 2 volgt niet dat Vondel afkerig was van latijnachtig-grammatikaal ingrijpen in het hollandse systeem; in dat opzicht trok ie met o.a. Hooft duidelijk in beginsel één lijn.
4. Nog lang na z'n dood hebben z'n teksten als basis gediend voor studie en zelfs grammatikale beschrijving van het ABH: v. Hoogstraten (Vondel naast Hooft), Huydecoper en vooral Moonen (Knol 1977: 71, 67 en 71) baseren zich op hem.
| |
| |
Belangrijk is niet alleen een beschrijving van Vondel z'n taal in z'n geheel, maar daarnaast ook een van de punten waarop ie z'n norm telkens bijstelt. Daarom heb ik ‘indien’ geregistreerd in blokken tekst ‘van Pascha tot Noah’ (WB-uitgave):
|
Pascha
1612 2202 r. |
Hier. V.
1620 +
Hecuba 1626 samen 4050r. |
Lucifer
1654 2183 r. |
Zunchin +
Noah 1667: 3199 r. |
ist dat ‘indien’ |
2 |
- |
- |
- |
oft ‘indien (toch)’ |
5 |
13 |
2 |
- |
als/wanneer ‘indien’?, ‘wanneer’? |
10 |
17 |
4 |
1 |
als/wanneer ‘indien’ |
- |
8 |
1 |
- |
indien ‘indien’ |
6 |
10 |
17 |
20 |
zo ‘indien’ |
5 |
14 |
5 |
10 |
indien + zo in % |
39 |
39 |
76 |
97 |
Vondel laat dus een toenemende afkeer zien van als/wanneer ‘indien’/‘wanneer’ en van als/wanneer ‘indien’. Daar staat een bijna-alleenheerschappij tegenover van indien dat altijd ondubbelzinnig is en van zo (één lettergreep korter) dat het in kontekst altijd is.
| |
7.2.1.3 Twee bewegingen: taal tegen tekst
In tekst vertonen schrijvers dus een voorkeur voor ondubbelzinnige vw's (indien en zo), in taal moet het 16e-eeuwse eenvoudigste systeem zijn blijven bestaan: als/wanneer die ‘altijd’ bruikbaar zijn. Die eenvoud heeft het gewonnen; we weten het. De hele reeks vw's die - in zinsverband - enkel ‘indien’ konden betekenen, verdwijnt uit taal: ist dat, oft, in, zo, indien.Ga naar voetnoot21 De
| |
| |
verdwijning van in in Amsterdam is dus enkel een onderdeel van dit algehele uitstervingsproces: er was geen houden meer aan. Al wint de tekst het bijna altijd van de taal, als het taalsysteem eenvoudiger is, gebeurt meestal het omgekeerde: vgl. bv. het verdwenen ingewikkelde naamvalssysteem van 19e-eeuwse teksten.
| |
7.2.2 Verzwakking van de positie van en/in vóór ± 1600
Na ± 1600 kunnen in/en ‘indien’ ook in het zuiden teruggedrongen zijn onder invloed van tekst en van ABH/ABN. Maar misschien is er los daarvan - door een andere oorzaak - al vóór 1600 een ander verdwijningsproces begonnen.
1. Een klein spreidingsgebied?
De kaarten laten zien dat en/in zeker niet is gaan uitsterven door een klein spreidingsgebied.
2. Vulgariteit?
Ten overvloede herhaal ik dat ook vulgariteit nooit de oorzaak geweest kan zijn van de verdwijning: en/in handhaaft zich immers het langst in beleefdheidsformules (entjeblief enz.), en bovendien lijkt het in kluchten afwezig: het ontbreekt altans in v. Moerkerken (1899: 630 en 635), bij v. Santen (Crena de Iongh, 1959: 366 en 371) en bij Bredero (Daan, 1971).
3. Konkurrentie van eksplicietere vw's die ‘indien’ betekenen?
‘Vooral in ambtelijken, betogenden stijl treft men allerlei, dikwijls verzwarende, nadrukkelijke varianten aan’ (v. Es, 1953: 114) zoals bij also dat, bij so verre dat, so verre als, so verre dat, bij aldien (dat), in gevalle (dat), op voorwaarde dat, onder voorbehoud dat enz. Ook de in oorsprong voorw. wijzen eest sake dat/waert sake dat (ook zonder sake) horen m.i. bij ekspliciterende varianten, die zelfs voor alfabeten de hoogheid onderstrepen van het ambtenaarschap, op de manier van desalniettemin en evenwelnochtans. Dat kan de afwezigheid verklaren van ende ‘indien’ in de ambtelijke teksten van het Corpus-Gysseling, waarin ist (waert) enz. + dat, bi alzo dat, indien dat en (j)of ‘indien’ wel degelijk voorkomen (Heersche, 1991: 66v, 71, 69 en 84). Daarmee is dus ook een eerste tekstsoortbeperking van ende ‘indien’ verklaard.
Het lijkt me heel duidelijk dat sommige van die eksplicietere tekstvormen in taal binnengedrongen zijn: est sake dat (zie noot 11), indie(n) (zie 3.1 en de Bo) en ingeval dat nog altijd ABN is. We mogen niet zeggen dat de korte
| |
| |
vw's taal zijn en de langere tekst, maar heel in het algemeen kan hierin wel een kern van waarheid zitten.
Begrijpelijk wordt in elk geval dat in eerst in tekst verdwenen is, en zich het langst gehandhaafd heeft in realistische teksten, met name in toneel (en in de direkte rede) die immers het meest van alle teksten taal weergeven.
| |
8 Besluit
In een groot deel van het Westgermaans en misschien zelfs in een deel van het Noordgermaans heeft zich uit het nevensch. vw ende enz. een ondersch. vw ende enz. ontwikkeld. De manier waarop blijft voorlopig nog vrij duister. In de gebieden met vervoegde verbindingswoorden, is het - zeker plaatselijk - mee gaan doen met die vervoeging. ‘Indien’ is z'n hoofdbetekenis, maar met name in het Nederlands heeft het daarnaast tot ongeveer de 14e eeuw enkele bijbetekenissen gekend, zoals ook in het Middelhoogduits.
Ende enz. is in allerlei dialekten en in tekst enkel één element in netwerken van vormen en betekenissen die mekaar op allerlei manieren beïnvloeden. Verschijning en verdwijning van vw's kunnen een gevolg zijn van een kompleks van faktoren die we niet allemaal nog met zekerheid kunnen achterhalen.
In het geval van en/in ‘indien’ lijkt de drang naar plechtstatig ekspliciteren in tekst en daarna in taal een aanleiding geweest te zijn tot geleidelijk terugdringen. Maar daarnaast moet bij de vorming van het ABN binnen het Amsterdam van de jaren 1600-1650 de kracht van het semantisch zo eenvoudige als/wanneer het gewonnen hebben van alle vw's die in konkrete zinnen ondubbelzinnig ‘indien’ betekenden. Taalmenging is hier waarschijnlijk een katalysator geweest.
Steekproeven binnen het engelse taalgebied suggereren dat het uitsterven van de prestigevorm an, en hier een andere oorzaak gehad kan hebben: de sterke spreiding van if en varianten. Wel vormen ook hier beleefdheidsformules naast 't, it de laatste syntaktische beperking.
Een detailstudie over de fases van het uitstervingsproces in het Engels zal natuurlijk voor die taal een veel genuanceerder beeld geven. Het zal interessant zijn om te zien of daarin nog meer parallellen te voorschijn komen met de ontwikkeling in het Nederlands.
In het duitse taalgebied lijkt und enz. minder verspreid geweest te zijn; naar de skandinavische pendant heb ik geen onderzoek in kunnen stellen.
| |
| |
| |
Bijvoegsel (citaten)
a. |
‘In vy vrymde soldaden in Brugghe brynghen, vermoert ons’ |
|
‘Inder vrymde soldaten in Brugghe commen, duerschyet my’ |
|
‘In ghy hyer meer compt ofte een van u complycyhe, men zal hem an dese gaelghe hanghen’ |
|
(Varenbergh, 1869: 96, 96 en 100). |
|
b. |
Do sprac die inghel dar ter stede. |
|
Tvi loech sarra daer soe stoet. |
|
Bacter dore ende soe verstoet. |
|
Dat soe kint sal draghen. (Rijmb. 45.5vv) |
|
Joseph hiet sinen knape dan. |
|
Dat hi hare sacken soude laden. |
|
Ende si van spisen hadden hare ghevoech. |
|
Hadden ten weghe genoech. (75.26vv) |
|
Doe quam die inghel hare te voren. |
|
Ende seide hare soude sijn gheboren. |
|
Een sone ende soe haer hilde rene. (191.27vv) |
|
platearius seghet teser stede |
|
dat die aselnote wel voet |
|
ende soe ghenen wint wassen doet |
|
ende die hut goet of es ghedaen |
|
ende mense sal in spise ontgaen (330.33v) |
|
ic ne gaf v gheest no leuen. |
|
mar hi diet v heuet ghegheuen. |
|
Ende ghijt hier laet dor sine wit. |
|
Die salt v noch lonen bet (451.7vv) |
|
Dar scalthise van dien mesdade. |
|
Quite ende soe nemmee ne mesdade. (579.20v) |
|
c. |
|
hi adt wel gherne ghegheven |
|
Ende hi te Carlicen ware bleven! (713v) |
|
Ic sal jou wel in hulpen staen |
|
Vele bet dan al uwe maghe |
|
Bi u stonden ende iet saghe; (2038vv) |
|
Sidi in pinen of in sorghen |
|
Daer ute so willic jou borghen |
|
Gherne ende staen te staden |
|
Ende ghi zult mi dor uwe ghenaden |
|
Gheven tsaert: (3369vv) |
|
Het ware lachter ende scande |
|
Sendine meer in vremden lande |
|
Te houdene ende ghi zijn vader zijt. (5415vv) |
|
Ic waende ju helpen ende ghi met mi |
|
Sout bliven (5960v) |
|
[D]adic dat, so waric ries |
|
Ende ic dus wel te staden bin (6156v) |
|
Ende helpt hem niet: het blijft ghedaen! (7004; bedorven plaats) |
| |
| |
|
Waric daer ute, bi miere trouwe |
|
Vorden casteel ende die joncfrouwe |
|
Hier binnen ware, ic souder in comen (7715vv) |
|
Ic wilde dat ic moeste sterven |
|
Duer ju drie dode allene |
|
Ende men ju uten karkerstene |
|
Dade ende sculde u quite vort an! (8300vv) |
|
In wilde niet sijn int paradijs |
|
Ende ic ju (var. u) wiste in desen rouwe. (9120v) |
|
Sijn domesdach |
|
Hadder emmer an ghegaen |
|
Ende haddi niet also ghedan! (9872vv) |
|
d. |
Endt hu niet en scilde / by eeneghe wercken |
|
Comt doch tot daer. (11.134v) |
|
Of zou en zal [...] |
|
Belouen dat jk / zal zonder ghekyf zyn |
|
En zou meer kyndt / te draghene poocht. (41.174vv) |
|
Hu absolueren / my zonder bedriechte raemt |
|
En ghy met sulcke sonde / voor my te biechte quaemt (48.422v) |
|
Pyndet ghy by vsanche / der rechtvaerdichede |
|
Dese twee te weerren / ende ghy jnde stede |
|
My naer recht ende zede / ghehuldich (‘trouw’) waert (65.419vv; ende ‘terwijl toch’) |
|
Ghy moet my hooren. |
|
Jae endt my lust. (69.580) |
|
Ende heift hem seluen / daer jn verbonden |
|
Vp thien scellynghen grooten / te verbuerene |
|
Ense niet vuldaen wort. (81.146vv) |
|
Endt hemlieden belieft / jc valle by (106.72) |
|
Me vriendt endt hu greyt |
|
Thauent by te commene met corter spraken |
|
Wy sullen [...] (107.90vv) |
|
Ghenomen of hyement jn duecht jn eeren |
|
Myn wyf eens cussen / zoude willen |
|
Ende hyse custe wat zoutmy scillen? (109.176vvGa naar voetnoot22) |
|
Laet my dat weten. |
|
So willic commen / en hu behaecht |
|
Thuwen huse. (170.59vv) |
|
En jct niet en doe jc wil verbueren |
|
Aerbeyt / en stoffe / pyn ende moeyte. (199.30v) |
|
En zyt wisten |
|
Daer zouder vele huerlieder ghelt verquisten. (200.41v) |
|
Myn cruut myn poeur / licht hier al verstroyt |
|
Mynen wyn ghesturt./ Et wierde ghegoyt |
|
Met deser roede/ en jct ghecreghe. (t is ‘et hoerekyndt’) |
| |
| |
|
Jc ghelooue et zoudese prouuen te deghe. (204.219vv) |
|
Se willen ghebeden zyn |
|
Segghende ende mendt begheerde |
|
Jc zoude hu gheerne gheuen meer, |
|
Tes slaepende waere. (219.273vv) |
|
Ghenoughelic Voortstel endt ghescien mach |
|
Jc berouppe hu te scietene een partuere cnecht. (240.188v) |
|
Cont ghy moorghen jn tyts ter maerdt gheraken |
|
Verwytsme enge van elc budt niet een grootken hebt. (320.42v) |
|
Godt zoudtge plaghe[n] engeme hyet mesdeit. (323.165) |
|
En hy my onghenouchte wil doen den baers |
|
Jc salhem vry wel doen waenen waers. (323.181v) |
|
Hu biddende heer conync / endt mach ghescien |
|
Dat ghy zyn leedscip / als nathuerlic broeder |
|
Te kennen gheuen wilt / vader ende moeder (484.266v) |
|
Quaemse en jct mochte / myn nichte claeghen |
|
Jc en zoude niet langhe / jn desen staet leuen. (534.44v) (of: ‘en als ik...’?) |
|
Sout ghy oock weygheren / by sulc ghescien snel |
|
Mocht hy hu worden een verstekere lichte |
|
Endt daer by quaeme. (535.112vv) |
|
e. |
En hu Vyandt honghert / spyst hem huut ionsteghe |
|
aderen (Waterschoot en Coigneau, [1976]: 259.16) |
|
iesus heeft hem gheseyt voorzienich Reyn spoedich |
|
gheen deel cryght met my / en ghy niet ghewasschen zyt (Waterschoot en Coigneau, [1979]: 35.28v) |
|
en ghy gheloofdet / zult zien de hemelsche eruen (127.13) |
|
peynst ter weerelt ne brochten wy iuweel noch baeghe |
|
Ia veel min dan niet / en wyt Ouermercken (140.14v) |
|
end in hu schilt // iae en ghy wilt |
|
zoud hy zyn Lanche steken (208.21) |
|
hu princesse zal zyn verblyt |
|
en ghy hu quyt |
|
twordt hu proffyt (268.26vv) |
|
Want en ghy tot die Liefde Reyn vought hu zinnen / |
|
gheen ouerspel doen zult / noch ook gheen doodslach |
|
(Waterschoot en Coigneau, [1980]: 106.28v) |
|
heere / en ghy my wilt zuveren mueght ghy myn gronden (133.3) |
|
Doch heere en ghy wilt / ghy my zuveren mueght (199.10) |
|
f. |
En jc de grepe fale |
|
tis werdt dat jc dale // met verwyt // plat, |
|
jnt diepste der hellen [...] (Scharpé, 1906: 30.59) |
|
Jc wilde wel en jckt zoo verweruen mochte |
|
Dat jc alle daghe duust waeruen steruen mochte (37.745) |
|
Dus ent u paste / ghevet myne zonder opstakele (Galama, 1941: 125.803) |
|
Wel, wyen gaet hy tstick claghen |
|
Dan meest hem zelven / als cause zyns lydens ghesnoerde |
|
En ment te kuste roerde? (173.314vv) |
| |
| |
g. |
Nemaer hy en magh tsuchten der smertigheyt |
|
Vanden mensche zondigh, duer zijn barmhertigheyt |
|
Niet gheweygheren en hy hem keeren wilt. (550.126vv) |
|
Zo dat Gods bermhertigheyt hem heift ghetroost, |
|
Die elc es ontfanghende en hyze beghaert. (556.277v) |
|
Paulus zeght: ons blijschepe es tghetughe |
|
Onzer consciencyen; hoort ent u lust. (318.222v) |
|
h. |
Al storven wi daghelicx menich duysent bitter dood om sinen wille, int mogelic ware, so en yst noch niet tegen die minste gracie [...] |
|
(Th. van Herentals; de Bo, 1873: 456) |
|
i. |
Nochtans en ic yet versuuijmde dat waer my leet |
|
(Vlaemsche Audtvremdicheyt [1562]: 32) |
|
j. |
Weerde vrou moeder/ent u believen ware, |
|
Ghi soude mi mueghen verjubileren saen |
|
(v. Es, 1965: 210.655v) |
|
So laet ons, ent u ghelievelic si, |
|
Van huys bi nachte secretelic gaen (243.1118) |
|
k. |
Naer een terme die vuertijds wel in eruen lagh |
|
Ende icse versterfuen sagh, en willick niet haken: |
|
(Ghendt 1555; 48.142.1v) |
l. |
ic wilt beweeren en ic u recht kinne |
|
(de Keyser, 1964: 9.157) |
|
m. |
Maer wat troost zalt my zijn, die ben vol zonden? |
|
Willet my zegghen, Leeraer, en ghijt vermooght. |
|
O Leeraer, ent u nu niet en mesgriefde, |
|
Want ghy my staervende wt svyants ghewelt |
|
Hebt ghetrocken en mijn ziele nu ghestelt |
|
In trooste, zo biddic [...] |
|
n. |
En hij sal u boete in u smerte gheven |
|
Rustelijck uwer zielen besitter wezen, |
|
En hij se reene vint. |
|
(Bogaers en v. Helten, 1875: 324 f 4vv) |
|
o. |
Ick souse u wel smijte/en de heeren en deede. |
|
(Roose, 1977: 130.95) |
|
Alle goede Prelaten/sullen laten aenschouwen |
|
Haer licht vol trouwen//dat settende ongeureest |
|
Hooch op den berch/voor mans/en vrouwen |
|
En si anders doen/weer minste oft meest |
|
Dan recht ingaende/haer naect oreest (‘onweer’) |
|
([Fraet], 1554: gedicht lxxxvi) |
|
p. |
|
Tbehendich /ordeneren/ |
|
En hijt wel beleeft |
|
Tvierich /beminnen/ |
|
Dat hem voor is ghespelt// |
| |
| |
|
Tbehendich |
|
Hem sal ghewelt//temidden omgorden |
|
(Antw. Spelen 81) |
|
q. |
|
ende luttel grievet u, |
|
Dat ghi mi te nacht een bedde decket, ghelievet u. (6.71v) |
|
Gheheel obedientelijck stel ick mi touwen wille, ende ghijt so doet. (19.269) |
|
En ghi mi dit doet, het sal u wel baten (20.271) |
|
Ent niet al op uwen duym en drayt |
|
Eer een iaer, doeges mi verwijt. (23.317v) |
|
Wi moeten daer noch drincken op die gulden camere |
|
Eer dat wi scheyden, en ghijt begheert. (33.452v) |
|
Wi willen ons bloet voer u storten, |
|
Ende ghi yewers aen onghenoechte gheraectet. (36.500v) |
|
Ent mi die Opperst[e] niet en belet, |
|
Ick sal, eer een iaer, meer dan duysent sielen verlacken; (41.586v) |
|
Ick geve u oerlof, ghelijck dat ghi begheert, |
|
U vrienden tsiene, ende dat u deert. (46.666v) |
|
Tes al niet, en mi die Opperst[e] warachtich |
|
Gheen volle consent en gheeft eendrachtich. (48.682v) |
|
Ende ghi noch te Maestricht in stede ghinct, |
|
Ten bekeerden sonderssen, daer soudi sien |
|
Emmekens graf, [...] (79.1129vv) |
|
r. |
|
Alsulc alst si, |
|
Soe ghevict u, Vrouwe, ent u betame. (Beuken, 1973: 146.130v) u sal ghescien |
|
Na ons vermuegen, soet u es noot, |
|
Ent Gode gelieft, die ons geboot. (101.1203vv) |
|
s. |
hoe sijdij nv ghesent ghefdij den moet noch verloeren |
|
seght toch en ghij mij v secreten jont (v. Eeghem, 1937: 69.2v) |
|
t. |
Want voorwaer, voorwaer, en ghij dat niet en doet |
|
En ghij onachtsaem sijt sijnder godtlijcker gratijen, |
|
U naeckt den grooten dach der trijbulatien |
|
(Kruyskamp, 1950: 14.442vv) |
|
u. |
Voorts tsy tot wat steden |
|
Dat hy coemt mach hy alle daghe maken |
|
Goet ciere/en hy ghelt heeft |
|
(Antw. Spelen 363) |
|
v. |
En ick u tkint niet levende en levere gehuldich |
|
Ick sal, vader, der sonden tegen u zijn schuldich. |
|
(Dibbets en Hummelen, 1975: 113.1307) |
|
w. |
En ghy onsen raet doet op goeder trouwen |
|
Ghy sult bemindt zijn by alle vrouwen (Antw. Spelen 174) |
|
V sal wel gheselschap terstont ghenieten |
|
En ghijse met danckbaerheyt weit ontfaende (175) |
|
Twist |
| |
| |
|
Hy salt wel pegulen |
|
Ledicheit |
|
Endt hem niet en ontreyt |
|
Maer wat sou my aldermeest verwecken |
|
Tot consten/segt my dat doch ent v behaghe (419) |
|
Wie zijn hulpe tot v niet en laet rinnen/ |
|
En hy die macht heeft/certeyn sy sneuen (552) |
|
Noch een sake moet v van my syn gheuraecht |
|
En v sulckx behaecht/my te bedieden (301) |
|
Om dies verclaren oft v te maken vroet |
|
En v dat ghequel doet//sult hebben gheen ghebrec (302) |
|
x. |
En ghy dat doet, soe werdy van den Coninck versteecken. (vd Daele en v. Veerdeghem, 1899: 125.1327) |
|
En my hadde enich leedt, opt hooft geswoeren, |
|
Oft dat ick waere in eniger grooter noot, |
|
Hy en verliet my niet (163.671 vv) |
|
Dus int u gelieft, u meninghe hem vercleert |
|
Duer uws woorts geclanck. (180.1173) |
|
Myn heere, ick ghaen halen na u opset; |
|
Doeghes my verweyt//en hy hem absenteert. (186.1367) |
|
O Trouwe, genaede bidt ick u hier ter stede! |
|
Tis my nu leet dat ick u oyt mesdede. |
|
Genaede, int syn mach! (191.1527vv) |
|
y. |
Zoo zal mijnen hand ontrent u ooren ruijschen |
|
En ic verhoore dat ghi bijstier int vuijle raeckt. |
|
(H. Meijling, 1946: 149.64v) |
|
aa. |
Wie weet hoe sijt souwen weegen//int haer ter ooren quam. (Grondijs 1917: 24.655) |
|
bb. |
Maer weelich Wtrecht, o Bisschoppelijcke stadt! |
|
In ick noch binnen uw strijdbaere vestens sat; |
|
Ick brachte den Tyran [...] |
|
(Stoett, 1900: 244.731 vv) |
|
cc. |
Ritsart. |
Int u belieft, secht op? |
|
Kackerl. |
Dats waar! dat weet ick wis, en hy't om 'tgelt niet liet [...] |
|
Angeniet |
My was wel eer geseyt (in ick recht heb onthouwen) |
|
Dat die Morianen zyn genegen seer tot Vrouwen. |
|
Fred. |
In 't nijdighe gheluck die kants my niet wil stieren |
|
Sal ick gaan schrijven in de suyverste papieren [...] |
|
(Stoett, 1899: vs. 121, 1350, 1878 en 2132) |
|
En sy u misdeden, ick sou |
|
Van rou en smart vergaen (Avondt-Liedt; Stuiveling e.a., 1975: 119.13) |
|
dd. |
Hy stracx (in 't doenlijck is) verschijn hier op het Hof (Colevelt, 1628: 25) |
|
Ghy Heeren/soud u hart/ |
|
(In 't anders had gegaen) mijn pijn en bitt're smart Gewroocken hebben/ (52) |
|
My rouwt de daedt noch niet/in zy stondt te beginnen/ |
|
'k En soud na laten/ (57) |
| |
| |
|
Int u ghevalt mijn Heer/versoeck ick dat nu my |
|
Verwittighet mach zijn 't gheheym van dees waerdy. (Colevelt, 1634: K 3ro) |
|
ee. |
Claes. |
Geen noot Belot, een Koe |
|
In jy te grillich bent, die konje me wel warmen (v. Swol, 1639: A1ro) |
|
Heer dat smaeckt, in 't maer te veel niet kruynt (B1ro) |
|
Ot, inje mijn recht brieft, ke daer dan je selt verdienen |
|
Een schaeckel vande reex van Peet-Oom Symen Frit (B2ro) |
|
Nochtans ick Boerje trots een Kinckel |
|
In 't jou believen is (F2ro) |
|
Rijm is raeck'lijck, |
|
't Sal voeden my, in 't u is smaeck'lijck (v. Swol, 1637: A2ro) |
|
Cath. |
Ay Iuliette Lief, laet af. |
|
Iul. |
Ick souw, in ghy geen reden gaf (F2ro) |
|
ff. |
Maer de schuld zal my bezwaeren |
|
Dien ik wel betaelen wil, |
|
In ik konde: doch 't verlangen [...] (Oversteegen, 1969: 226.371vv) |
|
gg. |
Dat anders vol, ook voordeel heeft, |
|
In 't reegenwaater ons begeeft. (Six van Chandelier, 1657: 71v) |
|
In ik, myn Liefje, alleen bleef waaren, |
|
Om schoonheit, die op kaakjes blinkt (15v) |
|
In 't mooglik is, een waarlik teken (157) |
|
In nu, van eeuw, tot eeuw, dat saad met Neederland |
|
Vergeet partyschap van den muis, en olifant: |
|
Zoo kan 't zulk voordeel [...] (289vv) |
|
De hooghmoed van den Genuees, |
|
In 't onbekent was by Chinees, |
|
Leedt d'eerste kruisdood, in het vechten [...] (426vv) |
|
hh. |
dat de selve Huysluyden/de Stadt so by daegh als by nacht souden helpen bewaecken en bewaren/int noodt waer (Velius 1617: 131) |
|
Ik voeg hier een citaat uit ± 1600 aan toe, opnieuw in een beleefdheidsformule: indt uwen [...] wille is (Keuning, 1947: 9) |
|
ii. |
‘Neen, sei'ck soo by men selfs, in 't lock will dat men Trijn |
|
‘Men echte wijfje word en ick'er mann magh zijn |
|
‘We hanghe mé wel wat an sulver goed en kralen [...] |
jj. |
waer sal dese Salichmaker werden gheboren/ |
|
seght ons toch dit mijn vrient vercoren/ |
|
in ghy daer af te voren//oock weet mede//iet/ |
|
maer God sal hem vanden hemel senden/saen |
|
die v verlossen sal/en ghy in hem ghelooft// |
|
kk. |
ghy soudt v schamen voor alle dese lieden//siet/ |
|
en daer schaemt' in v ghebeente waer/ (Spelen [...] Rotterdam: 29v) |
| |
| |
| |
Bibliografie
Antwerpsche Spelen |
|
zie |
Spelen van Sinne [...] Ghespeelt [...] binnen der stadt van Andtwerpen. |
|
Arsy, Jan Louys d' |
|
1643 |
Het groote Woorden-bouck, Vervattende een Schat der Nederlandtsche Tale, met een Fransche uyt-legginge. Rotterdam. |
|
Behaeghel, Otto |
|
1928 |
Deutsche Syntax. Band III. Die Satzgebilde. Heidelberg. |
|
Beuken, W.H. |
|
1973 |
Die eerste Bliscap van Maria en Die sevenste Bliscap van Onser Vrouwen. Culemborg. |
|
Bo, L.L. de |
|
1873 |
Westvlaamsch Idioticon. Brugge. |
|
Bogaers, A. en W.L. van Helten, |
|
1875 |
Refereinen van Anna Bijns. Rotterdam. |
|
Castelein, Matthus de |
|
1555 |
De const van Rhetoriken. Ghendt. |
|
Ceyssens, K. |
|
1907 |
Hasseltsche ‘historiael’spelen: Coninck Balthasar. - Die belegeringhe van Samariën. Leuven. |
|
Claes, F. |
|
1972 |
De Thesaurus van Plantijn van 1573. 's-Gravenhage. |
|
Claes, F. |
|
1972a |
Kiliaans Etymologicum van 1599. 's-Gravenhage. |
|
Claes, F. |
|
1977 |
‘De lexicografie in de 16e eeuw’. In D.M. Bakker en G.R.W. Dibbets, Geschiedenis van de Nederlandse Taalkunde. Den Bosch. |
|
CG |
|
|
Corpus Gysseling. Zie Gysseling. |
Colevelt, I.I. |
|
1628 |
Droef-Eindend-Spel Tusschen Graef Floris, en Gerrit van Velsen. Amsterdam. |
|
Colevelt, I.I. |
|
1634 |
Hartoginne van Savoyen, 9. April 1634. Amsterdam. |
|
Crena de Iongh, A.C. |
|
1959 |
G.C. van Santen's Lichte Wigger en Snappende Siitgen. Assen. |
Daan, Jo |
|
1971 |
G.A. Bredero's Kluchten. Culemborg. |
|
Daele, Osc. van den en Fr. van Veerdeghem |
|
1899 |
De Roode Roos. Zinnespelen en andere tooneelstukken der zestiende eeuw. Bergen. |
|
Dibbets, G.R.W. en W.M.H. Hummelen |
|
1975 |
‘Jozeph, een historiaalspel van Jeronimus van der Voort (?)’. In Jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent, 43 - 166. Gent. |
| |
| |
Dis, L.M. van en B.H. Erné |
|
1982 |
De Gentse Spelen van 1539. Deel I en II. 's-Gravenhage. |
|
Eeghem, Willem van |
|
1921 |
Guiliam Ogier. De Gulsigheidt. Antwerpen-Arnhem. |
|
Eeghem, Willem van |
|
1937 |
Drie Schandaleuse Spelen (Brussel 1559). Antwerpen. |
|
Elslander, A. van |
|
[1985] |
Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc. Antwerpen. |
|
Ende, Casparus van den |
|
1654 |
Schat-kamer der Nederduytsche en Francoysche tale. Rotterdam. |
|
Ende, Casparus van den |
|
1656 |
Le Gazophylace, de la langue Francoise et Flamende [...]. Rotterdam. |
|
Es, G.A. van |
|
1953 |
‘Voegwoordelijke verbindingen ter uitdrukking van de conditionele (hypothetische) modaliteit in het Nederlands’. In TNTL 71.1-119. |
|
Es, G.A. van |
|
1957 |
De jeeste van Walewein en het Schaakbord van Penninc en Pieter Vostaert. Deel I. Zwolle. |
|
Es, G.A. van |
|
1965 |
Piramus en Thisbe. Twee rederijkersspelen uit de zestiende eeuw. Zwolle. |
|
[Fraet, Frans] |
|
1554 |
Tpalays der gheleerder ingienen [...] Antwerpen. [Uit het Frans vertaald]. |
|
Franz, Wilhelm |
|
1939 |
Die Sprache Shakespeares. Halle/Saale. |
|
Galama, Egidius Gerardus Antonius |
|
1941 |
Twee zestiende-eeuwse spelen van de Verboren Zoone door Robert Lawet. Utrecht - Nijmegen. |
|
Grant, William, M.A., |
|
[z.j.] |
The Scottish National Dictionary. Volume I. Edinburgh. |
|
Grondus, Hendrik Frederik |
|
1917 |
Een Spul van Sinnen van de Siecke Stadt. Borculo. |
|
Gysseling, M. |
|
1977 |
→ Corpus van Middelnederlandse teksten vóór 1300. I. → 's-Gravenhage, Leiden. |
|
Halma, François |
|
1710 |
Woordenboek der Nederduitsche en Fransche taalen. Utrecht-Amsterdam. |
|
Heersche, J.P.G. |
|
1991 |
Syntactische verschijnselen in het Vroegmiddelnederlands. Z.p. |
|
Hexham, Hendrick |
|
1648 |
Het groot Woorden-boeck: Gestelt in 't Nederduytsch, ende in 't Engelsch. Rotterdam. |
|
Hooft, P.C. |
|
1613 |
Geeraert van Velsen. Amsterdam. |
|
Hooft, P.C. |
|
1644 |
Geeraert van Velsen. Amsterdam. |
| |
| |
Hooft, P.C. |
|
1649 |
Geeraert van Velsen. Utrecht. |
|
Hooft, P.C. |
|
1681 |
Geeraert van Velsen. Amsterdam. |
|
Huizinga, D.J. |
|
1932-3 |
‘Over de conditioneele voegwoorden “in” en “ende”’. In Onze Taaltuin 1.309-312. |
|
Jonckbloet, W.J.A. en W.L. van Helten |
|
1886 |
Nieuwe Refereinen van Anna Bijns. Gent. |
|
Keersmaekers, A.A. |
|
1955 |
Guiliam Ogier. De Gramschap. Antwerpen-Amsterdam. |
|
Keuning, J. |
|
1947 |
De tweede schipvaert der Nederlanders naar Oost-Indië onder leiding van Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck 1598-1600. V. Eerste stuk. 's-Gravenhage. |
|
Keyser, Paul de |
|
1964 |
Het onuitgegeven Tafelspel van Al Hoy [...] uit het Dendermonds Handschrift. Dendermonde. |
|
Kiliaan, C. |
|
1562 |
Dictionarium Tetraglotton. Antverpiae. |
|
Kiliaan, C. |
|
1599 |
Etymologicvm Tevtonicae Lingvae. Antverpiae. |
|
Knol, J. |
|
1977 |
‘De grammatica in de achttiende eeuw’. In D.M. Bakker en G.R.W. Dibbets, Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde. Den Bosch. |
|
Kruyskamp, C. |
|
1950 |
Dichten en spelen van Jan van den Berghe. 's-Gravenhage. |
|
Kruyskamp, C. |
|
[1986] |
Mariken van Nieumeghen9. Kapellen. |
|
Mak, J.J. |
|
1955 |
De gedichten van Anthonis de Roovere. Zwolle. |
|
Marin, P. |
|
1710 |
Dictionnaire complet François & Hollandois. Amsterdam. |
|
McIntosh, Angus, M.L. Samuels en Michael Benstein |
|
1986 |
A Linguistic Atlas of Late Medieval English. Volume One. Aberdeen. |
|
McIntosh e.a. |
|
1986a |
Idem. Volume Two. Aberdeen. |
|
McIntosh e.a. |
|
1986b |
Idem. Volume Four. Aberdeen. |
|
MED |
|
1952 |
Hans Kurath e.a., Middle English Dictionary. Ann Arbor. |
|
Mellema, E.E. |
|
1587 |
Dictionaire ou promptuaire Flameng-Francoys. Antwerpen. |
|
Meulen, P. van der |
|
1955 |
Het Roerspel en de Comedies van Coornhert. Leiden. |
| |
| |
Meijling, Herman |
|
1946 |
Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Groningen. |
|
Mnl W |
|
1885 |
E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek. I. 's-Gravenhage. |
|
Moerkerken, P.H. van |
|
1899 |
Het Nederlandsch Kluchtspel in de 17de eeuw. Sneek. |
|
Muller, J.W. en F. Scharpé |
|
1920 |
Spelen van Cornelis Everaert. Leiden. |
|
OED |
|
1989 |
J.A. Simpson en E.S.C Weiner, The Oxford English Dictionary2. Volume I. Oxford. |
|
Overdiep, G.S. |
|
1931-35 |
Zeventiende-eeuwsche syntaxis. Groningen. |
|
Oversteegen, J.J. |
|
1969 |
Matthijs Gansneb Tengnagel. Amsterdam. |
|
Paardekooper, P.C. |
|
1991 |
‘Het Vlaamse /zu/ enz. “zij” enz.: stervend en springlevend’. In LB 80. 15-42. |
|
Paardekooper, P.C. |
|
te verschijnen ‘Een maatstaf voor Oudamsterdams’. |
|
Pée, Willem |
|
1946 |
Dialectatlas van West- en Frans-Vlaanderen. Antwerpen. |
|
Roose, L. |
|
[1977] |
‘Het refrein en het presentspel van Frans Fraet’. In Jaarboek der Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent. 1975, deel I. Blz. 119-140. |
|
Rotterdamse Spelen |
|
zie |
Spelen van Sinne [...] Ghespeelt ende verthoont [...] binnen die steden van Rotterdam. |
|
Scharpé, L. |
|
1900 |
'Quicumque vult saluus esse. In LB 155-193. |
|
Scharpé, L. |
|
1906 |
R. Lawet. Gheestelick Meyspel van tReyne Maecxele ghezeyt de ziele. Leuven, Amsterdam. |
|
Serrure, C.P. |
|
1857 |
Van Homulus, een schoene comedie. |
|
Séwel, Willem |
|
1727 |
Groot woordenboek der Nederduytsche en Engelsche taale [...] A new dictionary Dutch and English. Amsterdam. |
|
Six van Chandelier, J. |
|
1657 |
Poësy. Amsterdam. |
|
Spanoghe, E. en J. Vercoullie |
|
1899-1902 |
Synonymia Latino-Teutonica (ex Etymologico C. Kiliani deprompta). Antwerpen-Gent-'s-Gravenhage. |
|
Spelen van Sinne |
|
1562 |
[...] Ghespeelt [...] binnen der stadt van Andtwerpen [...] M.D.LXJ. Antwerpen. |
| |
| |
Spelen van Sinne |
|
1564 |
[...] Ghespeelt ende verthoont [...] binnen die stede van Rotterdam [...] Anno 1561. Antwerpen. |
|
Stoett, F.A. |
|
1899 |
G.A. Brederoos Moortje. |
|
Stoett, F.A. |
|
1899a |
Gedichten van P.C. Hooft. Eerste deel. Amsterdam. |
|
Stoett, F.A. |
|
1900 |
Idem. Tweede Deel. Amsterdam. |
|
Stoett, F.A. |
|
1923 |
Middelnederlandsche Spraakkunst. Syntaxis3. 's-Gravenhage. |
|
Stuiveling, G. e.a. |
|
1975 |
G.A. Bredero's Boertigh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck. Culemborg. |
|
[Swol, Jan van] |
|
1637 |
Constantinus: Aen Me Iuffr. Anna Visscher. In Sprockel 1630. Amsterdam. |
|
Swol, Jan van |
|
1639 |
Margrietje. Amsterdam. |
|
Teirlinck, Isidoor |
|
1908 |
Zuidoostvlaandersch Idioticon. I. Gent. |
|
Teirlinck, Isidoor |
|
1924 |
Klank- en vormleer van het Zuid-Oostvlaandersch dialect. Gent. |
|
Tollenaere, F. de |
|
1977 |
‘De lexicografie in de zeventiende en de achttiende eeuw.’ In D.M. Bakker en G.R.W. Dibbets, Geschiedenis van de Nederlandse taalkunde. Den Bosch. |
|
Vaernewijck, M[arcus] van |
|
[1562] |
Vlaemsche Audtvremdicheyt. Gent. |
|
Vanderhaegen, Ferd. |
|
1872 |
Van die beroerlicke tijden in de Nederlanden, en voornamelijk in Ghendt 1566-1568 door Marcus van Vaernewijck. Eerste deel. Gent. |
|
Varenbergh, Emile |
|
1869 |
Guillaume Weydts, Chronique Flamande 1571-1584. [Gent, Brugge, Den Haag]. |
|
Velius, Th. |
|
1617 |
Chronyk van Hoorn. Hoorn. |
|
Vercoullie, J. |
|
1885 |
‘Spraakleer van het Westvlaamsch dialect’ In Onze Volkstaal, II, 3-47. |
|
Vinkenroye, F. van |
|
1965 |
J.B. Houwaert, De vier Wterste. Deel II. Gent. |
|
Visser, F.Th. |
|
1963-66 |
An historical syntax of the English language. I-II. Leiden. |
|
VNMW |
|
1990 |
Vroegmiddelnederlands Woordenboek. Proefuitgave, deel I. INL, Leiden. |
|
Waterschoot, Werner |
|
1969 |
Lucas d'Heere, Den hof en boomgaerd der Poësien. Zwolle. |
| |
| |
Waterschoot, Werner en Dirk Coigneau, e.a. |
|
[1976, 1979 en 1980] |
‘Eduard de Dene, Testament Rhetoricael’. In Jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent. Deel 26, 28 en 30. Gent. |
|
WB |
|
|
1927 |
→ J.F.M. Sterck e.a., De werken van Vondel. [...]. Amsterdam. |
|
Weijnen, A.A. |
|
1971 |
Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis. Assen. |
|
Willemyns, R. |
|
1970 |
‘De Spanje-reis (1564-1571) uit het 16de-eeuwse Weydts-hs’. In Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 136. 49-141. Brussel. |
|
Winschooten, Wigardus À/van |
|
1684 |
Seeman. Leiden. |
|
WNT |
|
1882 |
M. de Vries en L.A. te Winkel, Woordenboek der Nederlandsche Taal. I. 's-Gravenhage enz. |
|
Worp, J.A. |
|
[1892-1899] |
De gedichten van Constantijn Huygens. I-IX. Arnhem. |
|
Wright, Joseph |
|
1898 |
The English Dialect Dictionary, Volume I. Oxford - New York. |
|
Wumkes, G.A. |
|
1937 |
‘Mellema’. In Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek 10.603v. Leiden. |
|
Zwaan, F.L. |
|
1939 |
Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst. Groningen, Batavia. |
|
-
voetnoot18
- Ik herinner aan so/zo ‘aldus’ tegenover soe/zoe ‘ze’ bij sommige wvl auteurs (Paardekooper, 1991: 23), en aan een enkel 17e-eeuws voorbeeld: ‘FORME, FORMEREN. per F (VORME, daermen yets in giet, visum nunnullis)’ uit de Resolutien van de Statenbijbelvertalers (Zwaan, 1939: 204). - Overdiep neemt Huizinga z'n opvatting over (1931: 35.170).
-
voetnoot19
- Het WNT noemt deens end jig da ‘als ik soms’ en ‘end De, zou gij’ (6.1489).
-
voetnoot20
- ‘Betreffende als moet opgemerkt worden dat het moeilijk is, de hypothetische functie precies te scheiden van de temporele; ik heb bij deze telling het gebied ruim genomen, zodat hier ook meegeteld zijn gevallen waar de als-zin iteratieve functie heeft voor het verleden of algemene geldigheid aanduidt.’ (v. Es, 1953: 119).
-
voetnoot21
-
Ingeval is een uitzondering. Het moet als vw-uitdrukking in tekst ontstaan zijn (misschien analoog met en cas que) uit in geval dat waarin weglating van dat (sinds dat /sinds, voor dat/voor) een vw gemaakt heeft van ingeval: een bekend proces: zie 7.2.2, 2. - Het oudste WNT-citaat (6.1643) zonder dat is van Cats (± 1655; vgl. ook WNT 4: 1897).
-
voetnoot22
- Vanwege de nevenschikking is dit voorbeeld twijfelachtig: je kunt lezen ende of hyse custe... Ik laat dit voorbeeld verder buiten beschouwing.
|