Taal en Tongval. Jaargang 44
(1992)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]H. Scholtmeijer
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingHonderd jaar geleden, op 15 oktober 1891, werd Louise Kaiser geboren. De reden om hier vanuit dialectologische hoek bij stil te staan, is de bijzondere positie die Kaiser in de dialectologie ingenomen heeft: wat buiten de traditie, met veel vernieuwende inzichten, die echter niet allerwegen tot navolging hebben geleid. Daardoor is de positie van Kaiser in de dialectologie wat geïsoleerd, en misschien ook wel wat onderbelicht gebleven. Op die positie zal hier nader worden ingegaan. Het gebied waar haar dialectologische activiteit plaatsvond, beslaat de kust, de eilanden en de inpolderingen van de Zuiderzee. In dit gebied heeft zij zelf onderzoek verricht, en leiding gegeven aan onderzoek dat in meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan één betekenis pioniersarbeid genoemd kan worden. Waarom zij zich juist tot dit gebied aangetrokken voelde, komt ook aan de orde. Kaisers aandacht voor het Zuiderzeegebied is, in tegenstelling tot die van andere onderzoekers, meer dan incidenteel geweest. Eigenlijk is er maar één collega die gedurende een zelfde lange reeks van jaren een even diepgaande belangstelling voor dit gebied aan de dag heeft gelegd, en dat is mevrouw dr. Jo Daan. Waarom de dialectologie van het Zuiderzeegebied in die eerste vijftig jaren na het begin van de Zuiderzeewerken een soort vrouwenstudie avant-la-lettre was, wordt, zij het zijdelings, toegelicht.
Louise Kaiser werd geboren in Medemblik, en groeide op in haar geboorteplaats en in Hoorn. Deze jeugd in de oude Zuiderzeestadjes vormde een ideale voedingsbodem voor een veelzijdige interesse in het leven rond deze zee, en de veranderingen die daarin aanstaande waren. In het jaar waarin Kaiser geboren werd, kregen de ideeën die aan deze veranderingen ten grondslag lagen, hun definitieve vorm: in 1891 ontvouwde ir. Lely, als chef Technisch Bureau aan de Zuiderzeevereeniging verbonden, in zes nota's zijn plannen voor de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Het zijn deze plannen die, met slechts kleine wijzigingen, vorm hebben gekregen in de huidige Afsluitdijken en IJsselmeerpolders. Kaisers belangstelling voor de Zuiderzeewerken zou misschien ook verband kunnen houden met het feit dat zij familie was van prof. dr. H.A. Lorentz, de met de Nobelprijs onderscheiden fysicus, die een beslissende rol speelde in de uiteindelijke ontwerpen en uitvoering van de Zuiderzeewerken. De verbondenheid met het Zuiderzeegebied is bij Kaiser haar leven lang gebleven, en heeft zich in uiteenlopende richtingen gemanifesteerd. In 1961 publiceerde zij, van origine geneeskundige, een artikel in het blad Spreekuur thuis met als titel ‘Er zijn nu eenmaal vlotte sprekers en zwijgzamen’. Dat artikel schreef zij onder het pseudoniem L. van Almere. Daarbij zal ze overigens eerder gedacht hebben aan de oude naam voor de Zuiderzee dan aan de nieuwe polderstad, die weliswaar drie jaar eerder (dus in 1958) al op de kaarten was ingetekend, maar dan onder de prozaïsche naam Zuidweststad. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 UrkKaisers dialectologische belangstelling voor de Zuiderzee is echter ouder dan de inpolderingen, maar heeft er wel rechtstreeks mee te maken. In september 1925 publiceerde H.J. Moerman een artikel in het Haagsch Maandblad, waarin hij opmerkte dat de naderende inpolderingen wel de belangstel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ling voor de verdwijnende flora en fauna van de Zuiderzee hadden opgewekt, maar niet een gelijke belangstelling voor de karakteristieken van de menselijke bewoners, zoals hun taal - ook toen al leefde natuurbehoud veel meer in de publieke opinie dan dialectbehoud. Het tot ondergang gedoemde dialect van Urk werd vervolgens, voor het te laat zou zijn, in grote lijnen geregistreerd door Kaiser, en op 1 december 1928, op de tweede bijeenkomst van de Nederlandse Vereniging voor Experimentele Fonetiek, de voorloper van de Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen, deed zij verslag van deze vastlegging (Kaiser 1929). Van het dialect zijn enkele fonografische registraties gemaakt, zeer ongebruikelijk in die dagen en nog altijd verre van algemeen in hedendaags dialectonderzoek, met behulp van een zogenaamde ‘Lioretgraphe’, een apparaat waarmee de groefindrukken in vergrote vorm ‘overgeschreven’ konden worden; Kaiser kon dan ook van enkele Urker klinkers een of twee formanten weergeven. Van de ‘Oreille Inscriptrice de Rousselot’ werd gebruik gemaakt ten behoeve van duurmetingen. Er is nauwelijks sprake van een op zichzelf staand, afgerond onderzoek, maar eerder van een soort piloot-onderzoek. Het verslag is dan ook niet omvangrijk, en aan het eind stelde Kaiser (1929: 119): J'espère que ces quelques observations, si superficielles qu'elles soient, auront contribué à vous convaincre de la nécessité d'étudier la langue d'Urk, telle qu'elle est encore parlée de nos jours, et que vous voudrez bien donner votre concours indispensable pour former un projet pour atteindre ce but. Projectmatig georganiseerd zou de dialectologie drie jaar later, in de zomer van 1931, naar het eiland terugkeren. Het project was op stapel gezet door het Dialectenbureau van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, dat een jaar daarvoor, in 1930, door de Dialectencommissie van de Akademie was ingesteld. Van deze Dialectencommissie, die al vanaf 1926 bestond, was naast een aantal Akademieleden ook Kaiser lid, uit hoofde van haar lectoraat in de fonetiek aan de universiteit van Amsterdam. Het initiatief om naar Urk te gaan was genomen door Kaiser, de penningmeesteresse van de Dialectencommissie, die in de moeilijke crisistijd toch nog wat geld kon vrijmaken voor het onderzoek, en de secretaris van deze commissie en tevens hoofd van het bureau, P.J. Meertens. Op de publikatie van het onderzoek van Urk (Meertens en Kaiser 1942) prijken de namen van Meertens en Kaiser, in die volgorde, hoewel Meertens (1973: 97) later toegaf, dat de redactie van het boek vooral bij Kaiser berustte. De uitvoering van het werk lag hoofdzakelijk bij een aantal studenten en pas-afgestudeerden, die het werk op onbetaalde basis verrichtten. De ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werking van de gegevens nam geruime tijd in beslag, terwijl er niet eens zoveel materiaal was. Met name de vrijwillige krachten, maar ook anderen, lieten het afweten. Kaiser had haar hoofdstuk over de fonetiek van het Urks wel binnen de gestelde termijn af. ‘Zo was ze wel’, schrijft Daan (1990: I) in de inleiding, bij de heruitgave van de Woordenlijst van Urk in 1990. Daan zelf had zich in 1936, dus vijf jaar na het onderzoek, aan de verwerking van de gegevens gezet. Er waren enkele dozen met fiches, maar het handschrift was moeilijk te lezen en de gegevens bleken lastig te interpreteren: op de fiches stond veel te weinig informatie, met name op semantisch en morfologisch gebied. Om de fiches te kunnen interpreteren had Daan de grammatica van het Urks nodig, en die was er wel, maar de eigenaar, die de gegevens ook had verzameld, wilde de grammmatica niet uit handen geven. Nadat Daan hem toch de grammatica uit handen had weten te praten, kon ze de gegevens controleren met een Urker informant, die overigens in Amsterdam woonde. Dat laatste spaarde natuurlijk heel wat heen-en-weer-gereis of een langdurig verblijf op het eiland uit. Kaiser wist overigens wel hoe het kwam dat er zo weinig gewerkt was, en ruim vijftig jaar na dato haalt Daan (1990: II) in de al genoemde heruitgave de herinnering nog eens op: ‘Meertens, die de klederdracht had moeten beschrijven, vertelde me eens dat er een grote charme uitging van de kuiltjes die de uiteinden van het oorijzer in de wangen van de meisjes drukten (....). Toen ik dat aan Dr. Kaiser vertelde, reageerde ze er wat honend op, in de geest van: Dat is alles wat die mannen op Urk gepresteerd hebben’. Zo hebben we het dus aan het Urker oorijzer te danken dat de dialectologie te Urk, net als later die in de Wieringermeer, in een tijd waarin de wetenschap door mannen gedomineerd werd, tot een staaltje van vrouwelijk kunnen werd.
Dat zowel fonetiek, dialect (vanuit taalkundig oogpunt beschouwd) als klederdracht onderwerp van onderzoek vormden, wijst wel op het veelzijdige karakter ervan. Veelzijdig was het zeker: ook de antropologie, de psychologie, land en volk (geologie, geschiedenis en volkskunde) en sociografie komen aan bod. Dat samenwerken van vele wetenschappen, waardoor de eigenschappen van een bevolking van zoveel mogelijk kanten belicht zou worden, was een ideaal van Kaiser, die zelf ook heel veelzijdig was; een ideaal dat ze ook later bij het onderzoek in de polders zou blijven vasthouden. Zelf heeft Kaiser in het onderzoek de fonetiek voor haar rekening genomen, en het gedeelte daarover verscheen in het hoofdstuk over het dialect, dat verder, op de hoofdstukken eigennamen en scheepsbouw en visserij na, van de hand van Daan is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De subsectie over de fonetiek van het Urks draagt als volledige titel: Phonetiek van het Urksch; overzicht, berustend op gegevens door registratie verkregen. Deze beschrijving is, zoals Kaiser zelf al aangeeft, verre van volledig: het gaat alleen om geregistreerde resultaten, en men heeft alleen datgene geregistreerd wat niet bij voorbaat al boven alle twijfel in de interpretatie verheven was. De registratietechnieken zijn de ‘Oreille Inscriptrice’ van Rousselot, de ‘headstall’ van Zwaardemaker, de vervaardiging van palatogrammen, en het opnemen van losse woorden met een Edisonfonograaf en woorden en liedjes (de laatste voor het folkoristisch onderzoek) met een Weense reisfonograaf. De met de Edisonfonograaf gemaakte opnamen werden met een Lioretgraphe ‘overgeschreven’ en van de met de reisfonograaf gemaakte opnames zijn door het Phonogrammarchiv in Wenen plaatreproducties gemaakt. Het lot van deze platen is mij onbekend, de wasrollen bestaan nog steeds en worden, voor zover mij bekend, bewaard op het Fonetisch Instituut te Amsterdam (waar Kaiser eertijds lector was). Deze wasrollen zijn de kroonjuwelen uit de schatkamer van de Nederlandse dialectologie: ze bevatten de oudste dialectopnamen van Nederland. Sommige sprekers (overigens degenen waarvan de meeste opnamen zijn gemaakt) waren al over de zestig, zodat bepaalde wasrollen het Urker dialect bevatten zoals dat rond 1870 werd geleerd. Een probleem is evenwel dat deze zestig jaar oude wasrollen niet zonder meer te beluisteren zijn. De techniek om ze met behulp van laserstralen zonder gevaar voor beschadingen weer te doen klinken, is er inmiddels al wel, en het zou een aardig idee zijn om honderd jaar na de geboorte van Kaiser en zestig jaar na de vervaardiging van de wasrollen het oude materiaal nu weer tot spreken te brengen. Het opnieuw beluisterbaar maken van de wasrollen is meer dan een curiositeit: van de 21 sprekers die voor de reisfonograaf gehaald werden, waren er 16 onder de twintig, en twee daarvan zelfs onder de tien. Daar moeten nog wel sprekers van in leven zijn. Als we niet te lang wachten, kunnen we de spraak van deze mensen, waarvan de jongste thans 68 is, weer op de band vastleggen, waardoor we een real time-onderzoek kunnen uitvoeren dat in de dialectwetenschap zijns gelijke niet kent. Zo'n vervolgonderzoek ligt ook volledig in de lijn van de verwachting waarmee het boek geschreven werd; aan het einde van de inleiding schrijven Meertens en Kaiser (1942: XIV) immers, dat het in de eerste plaats de bedoeling is geweest, bouwstoffen bijeen te brengen waaruit anderen langs wetenschappelijken weg conclusies kunnen trekken of theorieën kunnen opbouwen. De publikatie over het onderzoek kwam pas elf jaar na de uitvoering ervan, in 1942. Ongetwijfeld speelde de moeizame verwerking van de aanvankelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schaarse gegevens bij die vertraging een rol. Een onbedoeld voordeel was wel, dat er zich medio jaren dertig een instantie had aangediend, die voor het omvangrijke boek als uitgever kon dienen: de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepolders (voortaan kortweg Stichting genoemd). Vanwege het belang van deze Stichting voor de uiteindelijke presentatie van het Urker onderzoek, en vooral voor het onderzoek dat Kaiser later in de Wieringermeer en Edam zou ondernemen, maar ook vanwege het belang van de figuur van Kaiser voor deze Stichting, wil ik hier wat nader op deze Stichting in gaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de drooggelegde ZuiderzeepoldersDe Stichting werd in 1936 opgericht door de Amsterdamse hoogleraar sociografie prof. dr. H.N. ter Veen. Ter Veen, een ex-onderwijzer uit Hoofddorp, was in 1925 gepromoveerd op de kolonisatie van de Haarlemmermeer. Deze dissertatie had twee belangrijke inzichten voor de toekomst opgeleverd. Het eerste was dat de kolonisatie van de nieuwe polders niet nogmaals, als bij de in de negentiende eeuw gekoloniseerde Haarlemmermeer, aan het vrije spel van de maatschappelijke krachten mocht worden overgelaten. De ‘struggle for life’ die dat tot gevolg had, leidde tot verpaupering in de Haarlemmermeerpolder, zich onder meer uitend in cholera en drankmisbruik. Bij de nieuwe polders zou de selectie vooraf en van bovenaf moeten plaatsvinden. De Stichting zou door haar onderzoek de geleide kolonisatie richting moeten geven en evalueren. Daarnaast lag aan de oprichting van de Stichting een meer fundamenteel-wetenschappelijke doelstelling ten grondslag. Bij zijn onderzoek in de Haarlemmermeer was Ter Veen op een groot gebrek aan gegevens gestuit. De registratie van de bevolking vertoonde enorme lacunes: bij een volkstelling in de vorige eeuw bleken 40% meer inwoners aanwezig dan volgens het bevolkingsregister het geval zou moeten zijn. Ter Veen wilde toekomstige onderzoekers deze frustratie besparen: de documentatie van de IJsselmeerpolderbevolking zou feilloos moeten zijn. Dat laatste argument sprak Kaiser bijzonder aan. Kaiser zag in de nieuwe polders niet alleen de wetenschappelijke uitdaging van een vermenging van bevolkingsgroepen, maar ook de aanwezigheid van een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking in een compacte ruimte, die een beschrijving van het Nederlandse volkseigen (in onder meer biologische, antropologische en fonetische zin) enorm zou vergemakkelijken (Meinsma 1973: 129). In een vroeg stadium zocht Kaiser dan ook contact met Ter Veen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
December 1935 vond ik Prof. ter Veen, die voornemens was een uitgebreid sociographisch en economisch onderzoek in de Wieringermeer te organiseeren, onmiddellijk bereid tot samenwerking, waar het de genoemde gebieden betrof. Zoo ontstond een geheel, de sociologische en biologische wetenschappen omvattend, waarbij het spraakonderzoek min of meer een overgangsplaats inneemt.’ (Kaiser e.a. 1940: 1). Kaiser kan dan ook met recht als mede-initiatiefneemster van de Stichting gezien worden (Meertens 1973: 98). Nog voor de oprichting van de Stichting hadden Ter Veen en Kaiser al een groep mensen om zich heen verzameld die een studiecomité van interdisciplinaire samenstelling vormden (Heinemeijer 1986: 9). Ook de Stichting, die zonder Kaisers toedoen wellicht strikt sociografisch zou zijn gebleven, kenmerkte zich door haar interdisciplinaire opzet, al was die in de ene periode wel sterker dan in de andere. Tot de disciplines die in de eerste vijfentwintig jaar van het bestaan van de Stichting een prominente rol speelden, behoorden de fonetiek en de dialectologie. Beide waren verenigd in de Sectie voor Taalkunde en Phonetiek (later Taalkunde, Fonetiek en Volkskunde), die overigens niet door Kaiser, maar door Van Ginneken, die net als Kaiser en ook Meertens bij de oprichting van de Stichting betrokken was, werd voorgezeten. Veel van de ideeën in de sectie waren van Kaiser afkomstig, en ook op een andere wijze zou zij een leidende positie in de Stichting bekleden: vanaf de oprichting (in 1936) tot 1956 was zij secretaris en van 1959 tot 1963 directeur (Meinsma 1973: 129). In het huidige gebouw van de Stichting, die zich thans ook presenteert onder de naam ‘Sociaal-Historisch Centrum voor Flevoland’, in Lelystad, hangt het portret van Kaiser terecht op een in het oog springende plaats: de bezoeker die er binnentreedt, wordt onmiddellijk met haar markante gelaatstrekken geconfronteerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 WieringermeerHet was ook onder verantwoordelijkheid van deze Stichting dat Kaiser haar onderzoek in de Wieringermeer, in de tweede helft van de jaren dertig, verrichtte. In feite heeft ze niet eens de oprichting van de Stichting afgewacht, maar is ze terstond begonnen de gegevens te verzamelen, in de overtuiging dat elk uitstel een verlies van waardevol materiaal betekende. Ik kom daar straks op terug, en begin nu met wat de aanleiding is geweest voor Kaiser om in de nieuwe polders, ‘of all places’, dialectologisch onderzoek te gaan doen. In de late herfst van 1935 zag Kaiser een schoolfilm over de aanleg en de kolonisatie van de toen nog heel jonge Wieringermeer, waarvan de eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dijken in 1927 gebouwd waren, en waar de eerste bewoners in 1930 neerstreken. De beelden van ‘keileemgrijpers, gevlochten zinkstukken en opbruisend water’ (Kaiser e.a. 1940: 1) stelden Kaiser aanvankelijk voor de vraag ‘wat de psychologische verklaring [is] van het intense genot, dat wel alle toeschouwers, ook volwassenen, ondervinden bij het zien grijpen en storten van aardmassa's en kleiklompen.’ (Kaiser 1936: 3758). De beelden van de aanleg van dijken en polder worden gevolgd door ‘die van tractoren, golvende korenvelden, wapperend waschgoed in prille dorpen, om te eindigen met een schooldeur die gesloten werd achter leerlingen afkomstig uit bijna alle delen van Nederland.’ (Kaiser e.a. 1940: 1). Deze beelden deden bij Kaiser een heel andere vraag opkomen, die, volgens eigen zeggen, het belang van de eerste deed verflauwen (Kaiser 1936: 3758): Hoe zouden de verschillende eigenschappen van bouw, van geest, van spraak, zich gedragen, samengebracht eerst achter de gesloten schooldeur, later wellicht in een nog inniger verband? Welke eigenschappen zouden standhouden of zelfs gaan overheerschen, welke zouden wegslinken en ten slotte verdwijnen? (Kaiser e.a. 1940: 1). Bij het zien van de schoolfilm, als gezegd in de herfst van 1935, had Kaiser zich al gerealiseerd dat belangrijke jaren voor het onderzoek, namelijk de allereerste jaren van de kolonisatie, inmiddels al voorbij waren, en dat er nu geen tijd meer te verliezen viel. De officiële oprichting van de Stichting, op 5 november 1936, wachtte ze dan ook niet af, maar reeds eerder dat jaar trok zij met een aantal medewerkers naar de polder. Ook in de daarop volgende jaren, tot en met 1939, werd er in de Wieringermeer onderzoek verricht. Het onderzoek valt naar hedendaagse begrippen op door grootschaligheid: in plaats van het werken met een steekproef werd vrijwel de gehele bevolking in het onderzoek betrokken. Alleen personen boven de 50 jaar, die toen nog nauwelijks in de polder aanwezig waren, bleven buiten beschouwing. Van 15 schoolkinderen had men slechts gebrekkige gegevens, en 165 personen tussen de 15 en 21 bleken moeilijk te bereiken, zodat ook zij buiten het onderzoek bleven. Maar dan rest nog altijd het formidabele aantal van 2.122 informanten waarvan de spraakeigenschappen in kaart werden gebracht. Daarvan werd bij 330 sprekers een grammofoonopname gemaakt, en binnen deze groep waren er 130 sprekers bij wie een wasafdruk van het gehemelte werd genomen. Een deelverzameling hieruit, die nog altijd 69 sprekers omvatte, was bereid een kunstmatig gehemelte in de mond te laten plaatsen, zodat ook palatogrammen konden worden getekend. Die grootschaligheid heeft twee zeer opvallende aspecten. Ten eerste constateert de hedendaagse onderzoeker met een zekere afgunst dat de nonresponse nihil is. Naar de oorzaak kan men slechts gissen. Mogelijk kwam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het omdat men eenvoudigweg van deur tot deur ging - van opbellen was toen natuurlijk nog geen sprake -, en kon men moeilijk weigeren omdat de buren zojuist wel hadden meegedaan. Het feit dat auto en telefoon toen nog zo zeldzaam waren, had mede tot gevolg dat de mensen blij waren een gezicht te zien: dat hielp de lange dag in de verlatenheid van de polder te breken. Wellicht was van belang dat de brief, waarin het onderzoek werd aangekondigd, mede ondertekend was door de lokale autoriteiten. Destijds hadden die meer gezag dan nu het geval is, en voor de polderautoriteiten gold dat in versterkte mate: de autoriteiten hadden immers met absolute macht uitgemaakt wie naar de polders mocht, waar men zich moest gaan vestigen, wat voor type boerderij (veeteelt, akkerbouw of gemengd) men kreeg toegewezen, hoe groot die boerderij was enzovoort. Door de vele activiteiten van de Stichting heeft misschien onder de polderbewoners ook wel de mening postgevat dat meedoen aan het bevolkingsonderzoek nu eenmaal bij het wonen in de nieuwe polder hoorde. Er dient bij gezegd te worden dat er ook wel wat tegenover al dat onderzoek stond: de bevolking kreeg een avond aangeboden in het plaatselijke hotel, met een optreden van een violist en de goochelaar Prof. Ben Ali Libi, de ‘kleine schlemiel’ uit het gelijknamige gedicht van Willem Wilmink (1988: 12). Het andere aspect is dat het werken met zo'n grote groep van informanten een enorme vernieuwing betekende in de tijd dat het dialectonderzoek zich tot één of enkele informanten per plaats beperkte. Het raadplegen van de gehele bevolking (of van omvangrijke deelverzamelingen waar het de grammofoonopnamen, de wasafdrukken en de palatogrammen betreft), duidt bovendien op een open oog en oor voor dialectverschillen die er binnen een dialectgemeenschap bestaan, en voor het belang van zulke verschillen voor het wetenschappelijke onderzoek. In Nederland wordt wel gedacht dat die aandacht voor representativiteit een Amerikaanse uitvinding is, maar lang voor het werk van Labov op Martha's Vineyard (Labov 1963) had Kaiser al haar ideeën ontwikkeld over hoe het dialectonderzoek diende te geschieden, en die stonden haaks op wat toen en ook nu nog wel algemeen gedacht wordt. Een duidelijke samenvatting van dat standpunt gaf zij in een lezing voor de Nederlandsche Vereeniging voor Phonetische Wetenschappen, die op 9 mei 1942 vergaderde in het gebouw van de Stichting: In het algemeen zal men bij dialectonderzoek zoo ver mogelijk terug willen gaan om te trachten den oorspronkelijken toestand zoo veel mogelijk te benaderen. Men kiest dan als proefpersonen: een ouden visscher, een herder, of wel een eenzaam wonend oud moedertje en vindt bij hen een taal, die vormen bewaard heeft, die bij de jongere bewoners van het dorp en zelfs bij ouden, die meer midden in de samenleving staan, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds zijn vervormd en afgesleten. Taalkundig heeft het stellig zin juist deze personen voor het onderzoek te kiezen. Wat hier ook opvalt, is dat Kaiser een duidelijk onderscheid aanbrengt tussen taalkundig en fonetisch onderzoek. Een strikte scheiding tussen taalkunde en fonetiek bestond al vanaf het begin in de Stichting: op de allereerste vergadering, nog voor de echte oprichting, is er sprake van een aparte component Taalkunde (waarin Van Ginneken het voortouw nam) en een component Fonetiek (met Kaiser in dezelfde rol) (Kaiser 1936: 3760), en het samengaan van beide disciplines in één sectie voor Taalkunde en Fonetiek heeft nauwelijks tot een werkelijke integratie kunnen leiden. Over het algemeen was de dialectologie binnen de Stichting, ongetwijfeld door toedoen van Kaiser, veel meer fonetisch dan taalkundig gericht, terwijl voor vrijwel alle andere dialectologie die in dezelfde tijd in Nederland plaatsvond het omgekeerde gold. De breuk met de traditie van die tijd was zo groot, dat Kaiser in plaats van ‘dialectologie’ ook wel van ‘fonotypologie’ sprak: een indeling van de bevolking naar de wijze waarop gesproken werd. Heel duidelijk ziet men dat bij de enquêtegegevens, die een totale indruk geven van hoe de spreker in kwestie sprak. De onderdelen waarop geoordeeld werd, geven dat ook aan: subjectieve snelheid, luidheid, toonhoogte, scherpte van articulatie, accent (dynamisch vs. muzikaal), objectieve snelheid, open-gesloten (kaakafstand), nasaliteit, ronding, stemhebbendheid, nauwe-wijde klinkers, lijzig-bijtend en zangerig-stotend. Zo is ‘stemhebbendheid’ een eigenschap die niet slechts aan afzonderlijke fonemen wordt toegekend, maar aan het geheel van de spraak. Of de spraak ‘open’ dan wel ‘gesloten’, c.q. ‘gerond’ dan wel ‘ontrond’ was, werd op het oog beoordeeld. Die gegevens werden gekoppeld aan de niet-linguïstische feiten van de populatie, die daartoe op twee wijzen was onderverdeeld. Eén wijze betrof een indeling van de populatie naar streek van herkomst. De andere indeling is naar de woonplaats op het moment van het onderzoek: Slootdorp, Middenmeer en Wieringerwerf (het vierde polderdorp, Kreileroord, is pas in de jaren vijftig aangelegd), dan wel een buitenweg. Bij deze indeling wordt onderscheiden naar ‘schoolkinderen’ en ‘volwassenen’. Dezelfde niet-linguïstische indeling van de populatie is ook gerelateerd aan een handvol verschijnselen die segmenteel van aard zijn: de uitspraak van (r), (w), (g), (h) en het consonantcluster (sch). In dat segmentele gedeelte was de overeenkomst met het traditionele (taalkundige) dialect- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoek wat groter, al blijft er natuurlijk een levensgroot onderscheid aanwezig doordat het traditionele onderzoek per plaats de meest authentieke uitspraak (gebaseerd op een of twee informanten) noteerde, terwijl we voor de Wieringermeer min of meer nauwkeurig zijn ingelicht hoeveel sprekers, dikwijls uitgesplitst naar bevolkingsgroepen, een bepaalde variant soms of altijd realiseerden. Het is juist dit segmentele onderzoek dat zijn waarde voor de huidige onderzoekers heeft weten te behouden, zoals ik ook in mijn proefschrift (Scholtmeijer, te versch.) hoop aan te tonen. De indeling van sprekers naar de mate waarin ze ‘lijzig’ dan wel ‘bijtend’ spreken etc. is uit de moderne dialectologie, ook de fonetische, allang weer verdwenen, en dat zal wel alles te maken hebben met het feit dat zulke oordelen zo subjectief zijn. Bij het onderzoek in de Noordoostpolder (Van de Ven 1969), dat ik hier niet verder zal behandelen, had men het briljante idee om niet alleen de enquêteur (een student-Nederlands), maar ook de geënquêteerde een oordeel te laten uitspreken, en de verschillen waren enorm.
Het is hier niet de plaats om uitvoerig bij de resultaten stil te staan, temeer daar ze op zichzelf genomen, ondanks het gigantische werk dat ervoor verzet is, toch maar een geringe betekenis hebben. Kaiser zelf was de eerste om erop te wijzen dat haar resultaten pas reliëf zouden krijgen in een wijder verband, en dat moest dan vooral in de tijd worden gezien. Op de laatste bladzij van deel I van het onderzoeksverslag schreef ze Het is te verwachten, dat in de loop der tijden wijzigingen zullen optreden. Voor de duiding van deze wijzigingen moge het boven beschrevene min of meer als uitgangspunt dienen. (Kaiser e.a. 1940: 44). Elders zegt ze ten aanzien van het klankoverzicht dat aan de grammofoonplaten was ontleend: Vraagt men naar de bedoeling van dit overzicht, dan is duidelijk dat hier geen sprake kan zijn van een poging tot vermeerdering van de kennis van de dialecten. Immers, het aantal proefpersonen was niet groot, bovendien waren deze losgerukt uit de oude omgeving. De beoordeling geschiedde aan gramophoonplaten door een niet-deskundige. Dit overzicht is dan ook samengesteld uitsluitend met het oog op onderzoekingen, die later in de Wieringermeer zullen worden ondernomen. Bij het overzien van de uitkomsten van die onderzoekingen zal het nuttig zijn te kunnen teruggrijpen op de toestand, zoals die in den beginne was. In het algemeen was dit immers de beweegreden van de in de polders ondernomen onderzoekingen en in het bijzonder van die op phonetisch en taalkundig gebied. (Kaiser 1949: 64). Zelfs in het vroegste begin, toen de plannen nog op papier gezet moesten worden, had Kaiser al die vooruitziende blik: ‘Wat zal er na 50, na 100 jaar van deze bevolking geworden zijn?’, zo schreef zij in 1936(:3758), en in datzelfde artikel valt te lezen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In ons geval kunnen wij volledige gegevens opteekenen betreffende het taalgebruik van de bewoners van thans. Na 50 jaar zullen wel niet wij zelf, maar dan toch onze opvolgers, die van onze eigen soort zullen zijn, lezen en begrijpen, wat wij neerschreven en kijken of het klopt. Zoo zal men achter de oorzaak der feiten komen. (Kaiser 1936: 3760). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 EdamNa het onderzoek in de Wieringermeer keerde Kaiser terug naar het oude land, maar bleef wel in het Zuiderzeegebied, i.c. Edam. De reden om hier onderzoek te doen was dezelfde als die waarom men in 1930 Urk had bezocht. In 1944, bijna een halve eeuw geleden, was er sprake van dat de Markerwaard spoedig zou worden drooggelegd, en ook nu weer vreesde men dat daardoor de typische cultuur van het aangrenzende oude land, inclusief het dialect, in versneld tempo ten onder zou gaan. Van Ginneken trok met een aantal studenten naar het Waterland, om de dialecten van Volendam, Marken en Monnickendam vast te leggen, en Kaiser richtte met enkele medewerkers haar aandacht op Edam. Het Edammer onderzoek is als vanouds weer heel multidisciplinair: naast de spraak is er aandacht voor antropologie en fysiologie, en er zou in de publikatie (Kaiser 1963) ook een hoofdstuk over psychologie komen, ware het niet dat de voorzitter van de betreffende sectie in de Stichting op het moment van de publikatie de psychologische inzichten die, aan het onderzoek ten grondslag lagen alweer verouderd vond. De publikatie had dan ook lang op zich laten wachten: niet eerder dan 1963, 19 jaar na het onderzoek, kon het publiek met de resultaten kennis maken. De reden daarvoor was ditmaal niet, dat de gegevens gebrekkig waren, maar het feit dat de inpoldering van de Markerwaard op de lange baan geschoven werd ten gunste van de inpolderingen van eerst Oost- en later Zuid-Flevoland, waardoor de Stichting de publikatie minder urgent vond worden. Het spraakonderzoek vormt het zwaartepunt van het geheel, en anders dan bij Urk, en ook anders dan men bij een plaats op het oude land zou verwachten, blijft de taalkundige aandacht voor het dialect achterwege, zodat men hier met een zuiver fonetisch onderzoek te doen heeft. Honderd Edammers, vijftig mannen en vijftig vrouwen, zijn onderzocht. Van 71 sprekers kon op grond van foto's, gemaakt bij het articuleren, de lipopening in vierkante millimeters worden bepaald. De kern van het onderzoek wordt echter gevormd door de grammofoonopnamen, die men van elke informant heeft gemaakt; bij twintig sprekers betrof dit zelfs een zeer uitgebreide opname. Een indruk hiervan kan men zich vormen door het beluisteren van het grammofoonplaatje dat aan de publikatie is toegevoegd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Globaal zijn de beoordelingscriteria voor de spraak dezelfde als die in de Wieringermeer gebruikt werden. Er wordt dan ook veelvuldig een vergelijking gemaakt met de resultaten uit de Wieringermeer, maar ook wel met resultaten uit het onderzoek te Elburg, dat enige jaren daarvoor, ook door de Stichting, was gepubliceerd (Elburg 1958). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 BesluitHet onderzoek te Edam betekende voor Kaiser een afscheid van het veldwerk. Daarna heeft zij nog wel regelmatig over dialectologie geschreven, ook in werken van meer algemeen-fonetische aard (o.a Kaiser 1950), maar steeds baseerde zij zich dan op resultaten uit eerder onderzoek, vooral dat in de Wieringermeer.
Ook in die publikaties bleef zij de uitgangspunten verdedigen die zij in haar onderzoek had toegepast. Daarbij waren vaak wegen die door nog maar weinigen bewandeld werden. Zij was tenslotte een van de weinige dialectologen die vanuit de fonetiek werkten, en een van de weinige fonetici die aan dialectologie deden. Haar unieke plaats in de dialectologie was ook een gevolg van het feit dat zij de voorkeur gaf aan een grote, liefst representatieve groep van sprekers boven enkele ideale sprekers. Daarmee was zij haar tijd ver vooruit, al zal ze zich dat niet zo gerealiseerd hebben. Een duidelijke blik op de toekomst heeft ze wel gehad toen ze het grote Wieringermeeronderzoek ondernam, met als enige bedoeling de onderzoekers uit een latere generatie aan geschikt vergelijkingsmateriaal te helpen. Van haar zouden de woorden op het monument in de Wieringermeer afkomstig kunnen zijn: ‘Hier werd een toekomst gebouwd; bouwt voort.’ Voor een deel is er al voortgebouwd, van een ander deel van Kaisers werk (de Urker wasrollen) is hier aangegeven hoe het tot volle wasdom kan worden gebracht. Het nageslacht, dat door Kaiser op zo'n genereuze wijze met bouwstenen is bedacht, staat nu voor de taak om haar wetenschappelijke nalatenschap tot een monument voor deze vrouw uit te bouwen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|