Taal en Tongval. Jaargang 43
(1991)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rob Tempelaars
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Tussen droom en daad2.1 De eerste fase2.1.1 De droom van De VriesWat Matthias de Vries (1820-1892) met het WNT voor ogen stond, heeft hij zelf in zijn bevlogen Inleiding (De Vries 1882) op omstandige wijze en hebben anderenGa naar voetnoot3 op heel wat beknoptere wijze genoegzaam uit de doeken gedaan. Ik beperk mij hier tot de vaststelling dat De Vries een deels normatief, in sommige opzichten ook paedagogisch-didactisch standaardwerk beoogde te scheppen, dat niet alleen recht zou doen aan de eigentijdse, levende, ‘beschaafde’ taal, maar ook aan de historische, vooral literaire taal (De Vries 1882: xxxviii-xxxix). Tevens moest het WNT het bewijs en de bekroning zijn van ‘de broederlijke vereeniging der Nederlanders van Noord en Zuid’ (a.w., lxxxviii). Als terminus a quo gold aanvankelijk het jaar 1637 (vertaling Statenbijbel), die, m.n. met het oog op het werk van P.C. Hooft, spoedig verschoven werd naar het jaar 1580. De Inleiding van De Vries is, zij het minder manifest dan het oorspronkelijke OntwerpGa naar voetnoot4 (1851) waaraan zij ontsproot, één grote, bloemrijke intentieverklaring. In het vervolg beperken wij ons voornamelijk tot het ingenomen standpunt met betrekking tot de dialecten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.2 De wetten van De VriesIn de opzet van De Vries is absoluut geen plaats voor bastaardwoorden en al wat naar het uitheemse riekt, maar ook verouderde en gewestelijke woorden behoren in beginsel geweerd te worden: Datgene wat in den stroom des tijds voorgoed is verzwolgen en tot de vervlogen oudheid behoort, of wat niet van algemeen, maar uitsluitend van gewestelijk of plaatselijk belang is, ligt buiten ons bestek. Hoe merkwaardig en leerrijk het op zich zelf moge wezen, het maakt geen deel uit van onze hedendaagsche gemeenschappelijke Nederlandsche taal (De Vries 1882: xxxviii). Om de (al te) gewestelijke woorden te weren, voert De Vries een tweetal argumenten aan. Het eerste luidt dat de ‘hedendaagsche algemeen Nederlandsche taal, die men vóór alles wenscht te overzien, [...] nauwelijks te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderkennen [zou] zijn te midden der overstelpende menigte van [...] gewestelijke vormen’ (a.w., xxxviii). Het tweede argument is van meer pragmatische aard: ‘zoolang de geringe studie, aan onze vaderlandsche tongvallen ten koste gelegd, bij de uitgebreidheid der stof nog zoo verre te kort schiet’ (a.w., xxxvii), valt er aan een meer volledige beschrijving eenvoudig niet te denken.Ga naar voetnoot5
Het besef dat het gewestelijke en plaatselijke woorden of betekenissen niet opgenomen behoorden te worden, leefde kennelijk ook bij de ‘levende bronnen’ van het WNT. In antwoord op een vraag schrijft Hendrik Conscience (1812-1883) in 1874 aan de ‘Waarde heer en vriend De Vries’: Het woord afvangen is, voor zooveel ik weet, eene bloot Antwerpsche spreekwijze, en als zulk verdient het niet in het Algemeen Ned. Woordenboek te worden verklaard of opgenomenGa naar voetnoot6, waarna Conscience het vermoeden uit dat het een ‘volksvertaling’ is van fr. attraper, en dat het betrappen betekent ‘met eene gedachte van spot, die het dikwijls de beteekenis van bedodden bijzet’. In Deel I van het WNT zoekt men deze ‘bloot’ gewestelijke/plaatselijke betekenis tevergeefs. De ironie van het lot wil echter dat in het eerste en enige supplementdeel van het WNT (1956) onder het lemma afvangen, bet. 3) de volgende aanvulling te vinden is: AFVANGEN [...] Vangen, in verlegenheid, in moeilijkheid brengen; een poets spelen, beetnemen. Gewest. in het Zuiden (tuerl.; joos; corn.-vervl.) [.] ‖ Weet gij hoe die domme geldzak zichzelven heeft afgevangen? consc[ience] 5, 101 a [1861]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.3 Geen daden maar woordenMet betrekking tot het opnemen van zowel de verouderde (De Vries 1882: xxxviii e.v.) als gewestelijke woorden en betekenissen neemt De Vries in zijn Inleiding wel een forse slag om de arm. In het geval van de gewestelijke woorden pleit hij voor een liberaal opnamebeleid wanneer eraan getwijfeld kan worden of ze niet in ruimere kring bekend zijn en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo dikwijls men in den schat onzer volksdialecten van Noord en Zuid eenig woord aantreft, dat de gelukkige uitdrukking behelst van een begrip, waarvoor de algemeene Nederlandsche taal geen geschikt woord heeft aan te wijzen (De Vries 1882: xlii). dient men onverwijld tot opname over te gaan. Het uitgangspunt blijft echter, wat liberaler en positiever dan onder 2.1.2 geformuleerd, dat dialectische woorden en uitdrukkingen slechts dan worden opgenomen, wanneer zij [...] òf geacht kunnen worden ook in ruimeren kring bekend te zijn, òf werkelijk iets kunnen bijdragen om de taal met nieuwe hulpmiddelen te verrijken (De Vries 1882: xliii). Tot zover het woord van De Vries. Het is van belang om hier te beklemtonen dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de theorie en de praktijk, tussen het woord en de daad van De Vries. Willem Lodewijk de Vreese (1869-1938), als redacteur (1891-1895) van het WNT deel uitmakend van de tweede generatie - toentertijd aangeduid met de ‘jonge redactie’ - brengt dit als volgt onder woorden: Om volkomen juist te weten hoe De Vries in den grond dacht over de ruimte die het Woordenboek aan gewestelijke eigenaardigheden mag afstaan, moet men nagaan wat hij daaromtrent in zijn Ontwerp heeft gezegd: ‘evenmin kan al datgene worden toegelaten, wat niet algemeen, maar slechts van gewestelijk of plaatselijk belang is, of wat uitsluitend tot den kring der lagere volksklasse behoort, maar tegen het gebruik der beschaafden aandruischt.’ [Vgl. De Vries 1852: 11-12, RT] Ziedaar zijn wezenlijke meening, en heeft hij zich in zijn Inleiding wat ruimer betoond, dat was wetenschappelijke theorie: in de practijk hield hij zich aan de grenzen die hij in het Ontwerp had afgebakend (De Vreese 1902: 33-34). Eenzelfde opmerking moet men ook maken ten aanzien van het schijnbaar ruime standpunt met betrekking tot de omgangs- of volkstaalGa naar voetnoot7, zoals de volgende anekdote van J. te Winkel (1847-1927), de zoon van De Vries' WNT-collega van het eerste uur L.A. te Winkel (1806-1868), duidelijk maakt (Te Winkel 1892: 31): Van ruwe woorden, slordige taal had hij eenen afkeer. Een student, die verklaarde ‘trouw college geloopen te hebben’, wekte door die verklaring zijn misnoegen. ‘Wie toch’, zeide hij, ‘gebruikt nu een studentenwoord als collegeloopen tegenover eenen professor!’ Uitdrukkingen als ‘het land hebben’, of ‘beroerd vinden’ kon hij niet velen in den mond van andere dan zeer vertrouwde vrienden in gemeenzaam gesprek. Als hij soortgelijke zelf eene enkele maal bezigde, gaven zij dan ook aan zijne woorden veel meer kracht en kleur dan bij anderen het geval was; maar eene taal, die er van wemelde, was hem eene ergernis. Van vieze en onkiesche woorden had hij zelfs zoo grooten afschuw, dat hij ze aanvankelijk niet in het groote Woor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denboek wilde opnemen en daarvan eerst door den persoonlijken invloed van Jacob Grimm terugkwam.Ga naar voetnoot8 Hetzelfde beeld van De Vries schetst ook A. Kluyver (1858-1938), vooraanstaand lid van de tweede generatie WNT-redacteuren: Het alledaagsche leven met al wat daarin valt op te merken, had voor hem weinig aantrekkelijkheid, en vandaar dat zeer veel woorden en zegswijzen, daaraan ontleend, hem vreemd waren. Vernam hij ze, dan gaven ze hem niet dat levendige genoegen dat duizenden menschen er in vinden (Kluyver 1893: 90). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1.4 Geen woorden maar dadenDe Taal- en Letterkundige congressen in de 19de eeuwGa naar voetnoot9 en het daaruit voortgekomen WNT zijn onlosmakelijk verbonden met het streven naar eenheid in taal tussen Nederland en België of, zoals men gewoon was te zeggen, tussen Noord en Zuid en de Noord- en de Zuidnederlanders.Ga naar voetnoot10 In zijn Inleiding viert De Vries de eenwording - soms wat minder diplomatiek als inlijving voorgesteld (De Vries 1882: xxiv) - als een voldongen feit: niet alleen het WNT, maar ook de speciaal daarvoor ontworpen en spoedig door België gecanoniseerde spelling-De Vries-Te Winkel (1863) waren er immers het bewijs en de vrucht van. Elders geeft De Vries blijk van de overtuiging dat het gebrek aan bruikbare excerpten, degelijke dialectstudies en verantwoorde dwdb. - zoals reeds vermeld (2.1.2) een belangrijk obstakel voor het WNT - vooral zijn Zuiderburen te verwijten valt, met wie hij een hartgrondige afkeer van het Frans gemeen had. Op 8 april 1890 schrijft De Vries aan De Vreese, die hij als een exponent van de nieuwe lichting Vlaamse wetenschappers beschouwt: Het is mij een waarborg te meer, dat jong Vlaanderen allengs met helderder bewustzijn zijne roeping begint te gevoelen, de rechten der Vaderlandsche taal en nationaliteit te handhaven met alle kracht. Te lang heeft men daarvoor in België (vergun mij het vrijelijk uit te spreken) geijverd door vergaderingen, feesten, betoogingen, toosten enz., die goed zijn als bijwerk, maar op zich zelve niets uitrichten. Maar nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begint men te begrijpen, dat degelijke studie, grondige kennis, ernstige wetenschap het middel zijn, om onfeilbaar de overwinning te behalen.Ga naar voetnoot11 Tot de mannen die voordien de daad bij het woord hadden gevoegd en, aangemoedigd door De Vries, de ‘Zuidnederlandse’ woordenschat in kaart brachten, behoorden in eerste instantie Lodewijk Willem Schuermans (1821-1891), die zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon (1865-1870) opdroeg ‘Aan de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal vertegenwoordigd door de geleerde heeren Dr A. [sic!] de Vries en Dr L.A. Te Winkel’ en Leonard-Lodewijk De Bo (1826-1885), die hetzelfde deed met zijn Westvlaamsch Idioticon (1870-1873) en dankbaar gewag maakt van De Vries' aanmoedigingen (De Bo 1873: xiii-xiv). Het beeld van de ‘inspirerende’ De Vries, en overigens ook dat van de naar moderne begrippen bijna slaafse eerbied voor hem, rijst eveneens op uit de bewaard gebleven brieven van Schuermans en De Bo aan de initiator van het WNT. Zo schrijft Schuermans op 30 januari 1866 aan De Vries, in een taal en spelling die de briefontvanger met gekromde tenen gelezen zal hebben: Ik schreef in 't begin, hooggeschatte heer, dat ik Ued. moest spreken over ons Idioticon. Gij moet nu de 3e aflevering ontfangen hebben, en hebt ze waarschijnlijk ook overlezen. Nu, ik zou geerne het gedacht weten van een man zooals gij, die het hoofd zijt al onzer taalgeleerden. Moet ik voorgaan op den voet gelijk wij begonnen zijn, of moet ik anders te werk gaan? Neem ik te veel of te weinig straatwoorden op? Wat moet ik onder het Etymologische veranderen? Welk schijnt Ued. de waarde van ons Idioticon? Over dit alles zou ik van Ued. iets willen vernemen.Ga naar voetnoot12 En De Bo schrijft op 31 maart 1871: Zoo gunstig beoordeeld, zoo vriendelijk aangemoedigd worden door den uitmuntenden schrijver van het Woordenboek der Nederl. Taal, dat reuzewerk waar men zoo verbaasd als verrukt bij staat, geloof me vrij, Mijnheer, dat is hemel en genoeg om mijnen vlijtigen arbeid te steunen en, ware 't mogelijk, te verdubbelen, al kan hij het niet laten om over het WNT te schrijven: duid het mij niet ten kwade, Mijnheer, ik klaag het u en geheel de wereld dat het toch zoo traagzaam verschijnt. Op 10 maart 1873, als zijn Idioticon voltooid is, constateert De Bo met genoegen dat het WNT zijn standaardwerk veelvuldig als bron gebruikt: Gij wenscht mij geluk over de voltooiing van mijn Idioticon, en ik ben er u zeer dankbaar over, evenals ik blijde ben uit uwen mond te vernemen dat mijn werk zoo welkom is in Holland en in 't bezonder bij de Redactie van 't Nederlandsch Woor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denboek, die, zoo gij mij schrijft en ik zelfs reeds met genoegen bemerkt had, er groot gebruik van maakt.Ga naar voetnoot13 De constatering van De Bo zelf dat er van zijn werk ‘groot’ gebruik wordt gemaakt, is in strijd met de - kennelijk algemeen aanvaarde - bewering dat in de eerste delen van het WNT dialectwoorden in principe helemaal niet voorkomen (Geeraerts en Janssens 1982: 97). Wie de moeite neemt om de eerste afleveringen van het WNT te lezen zal constateren dat dialectwoorden rijkelijker vertegenwoordigd zijn dan men op grond van De Vries' Inleiding zou verwachten. De voornaamste oorzaak daarvoor is dat kunstwoorden - men denke vooral aan de meestal dialectisch gekleurde, agrarische vakterminologie - op een gunstig onthaal mochten rekenen: Wij achtten het [...] een stellig vereischte, de duizenden van kunstwoorden met alle vlijt bij een te zamelen en hun in het Woordenboek de plaats aan te wijzen, waarop zij rechtmatige aanspraak hebben (De Vries 1882: xlvii). Heel wat dialectwoorden vonden óók in de eerste periode langs deze weg hun rechtmatige plaats in het WNT. Niettemin blijft de breuklijn tussen de eerste generatie en de tweede generatie WNT-redacteuren duidelijk zichtbaar in het WNT. Het jaar waarin de breuk gestalte kreeg was het jaar 1888. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De tweede fase2.2.1 De droom en daad van de jonge redactieHet verschil tussen de eerste en de tweede generatie WNT-redacteuren kan niet treffender geïllustreerd worden dan aan de hand van een voorbeeld dat De Vries zelf geeft: Wanneer men [...] in West-Vlaanderen hapening zegt, in sommige streken zelfs hapeling, door samentrekking, toonverplaatsing en letterwisseling uit halve penning vervormd, dan is dat ongetwijfeld iets zeer wetenswaardig voor den taalkenner, om in andere woorden soortgelijke overgangen van klank en toon te verklaren; maar niemand kan toch verlangen, aan zulk een verminkten vorm nevens half en penning eene eigen plaats in het Woordenboek te zien toekennen (De Vries 1882: xliii). In Deel V van het WNT, dat in 1900 verscheen en bewerkt werd door A. Beets (1860-1937) en J.W. Muller (1858-1945), staat in kolom 2132 te lezen: HAPELING - hapening -, znw. m.; mv. -s en -en. Eigenlijk: halve penning. In West-Vlaanderen gebruikelijk voor: ‘halve stuiver, kluit, muntstuk van vijf centiemen’ (schuerm., Bijv.; de bo2 358 a; Loquela 1, 49). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jonge redactie, naast de reeds genoemde Beets en Muller bestaande uit A. Kluyver, G.J. Boekenoogen (1868-1930) en Willem de Vreese, maakte van het WNT het werk dat het nog altijd is: een historisch-descriptief, wetenschappelijk woordenboek zonder didactisch-paedagogische pretenties, maar met oog voor de verscheidenheid van de taal in al haar uitingsvormen. De terminus a quo werd verschoven naar het jaar 1500, waarmee de aansluiting bij het Middelnederlandsch Woordenboek bewerkstelligd werd.
Een gevolg van de gewijzigde opzet was dat de dialectwoorden, zoals het voorbeeld hapeling al duidelijk maakte, ruimer aan bod kwamen. Ook in het Zuiden ging dat niet onopgemerkt voorbij. In Loquela maakt men er in 1891 al melding van: In den grooten Woordenboek der Nederlandsche Taal beginnen de jonge taalgeleerden de woorden die in Biekorf staan op de nemen.Ga naar voetnoot14 Niettemin was dat naar de smaak van sommigen nog altijd niet voldoende. In een ook gepubliceerde voordracht, getiteld Eenige Wenken over het Woordenboek der Nederlandsche Taal, opende D. Claes in 1901 een frontale aanval op de jonge taalgeleerden (Claes 1901), met als voornaamste kritiekpunt dat zij veel te weinig aandacht besteedden aan wat men toen nog het ‘Zuidnederlands’ noemde. Tekenend is in dit verband de reactie van G.J. Boekenoogen in een op het WNT bewaard gebleven, ongedateerde briefkaart aan A. Beets: Am. Coll. Dank voor uwe briefkaart en uwe goede wenschen. Ik heb vanmiddag aan De Vreese geschreven naar aanleiding van de lectuur van de ‘Wenken’, doch bepaalde mij hoofdzakelijk tot algemeene opmerkingen en hetgeen over [de] woorden op en br gezegd wordt. 't Is een onbekookt stuk! waarop niet, of zoo kalm en sober mogelijk, geantwoord moet worden. Dat kan omdat er geen argumenten te ontzenuwen zijn en alleen klaar moet aangetoond worden dat Claes voortdurend onze (duidelijke) bedoeling heeft misgevat. Ik zend u het boekje hierbij in dank terug. Moet De Vr. het terugontvangen? Men mag aannemen dat De Vreese het boekje inderdaad weer ontvangen heeft, want in 1902 verschijnt zijn 159 pagina's tellende repliek (De Vreese 1902), waarin deze zich afvraagt hoe het mogelijk is dat Claes ‘niets heeft gemerkt van de groote veranderingen die sedert 1888 in 't Woordenboek te bespeuren zijn’: ‘hoeveel meer verscheidenheid is er niet waar te nemen, én chronologisch én topographisch, in de aanhalingen der afleveringen ná 1888, en die vóór dat jaar verschenen!’ (De Vreese 1902: 26). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het jaar 1888 - tevens het jaar waarin Matthias de Vries ernstig ziek werd en waarin de redactie werd versterkt met de nieuwe redacteuren Beets en Muller - is het bronnenbestand van het WNT aanzienlijk uitgebreid en zijn reeds gebruikte bronnen opnieuw geëxcerpeerd. Voor het ‘Zuidnederlands’ alleen al betekende dit sedert 1888 een uitbreiding met meer dan vierhonderd bronnen, aldus De Vreese (1902: 27). En over het verstandshuwelijk tussen het WNT en de ‘Zuidnederlandse’ dwdb. (vgl. 2.1.4) schrijft hij: Zoover is de zorg voor het Zuidnederlandsch gedreven, dat sommige der uitgaven onzer Academie,Ga naar voetnoot15 t.w. onze vakwoordenlijsten en bepaaldelijk het Antwerpsch Idioticon [...] meer dan eens door de Redactie konden gebruikt worden nog vóór ze verschenen. Hetzelfde zal gebeuren met het Waasch Idioticon, waartoe de Redactie door den heer Joos met de meeste bereidwilligheid is in staat gesteld (De Vreese 1902: 28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2 De wetten van de jonge redactieDe aandacht voor de volkstaal en de dialecten en in het algemeen het streven naar en de behoefte aan inventarisatie en codificatie van de eigen taalschat wortelen ontegenzeggelijk in het romantisch-historisch klimaat van de 19de eeuw (Moerdijk 1983: 3). Het paradoxale is dat de jonge redactie en niet De Vries c.s. van het WNT in die zin een ‘romantisch’ woordenboek hebben gemaakt. De tweede, zo mogelijk nog grotere paradox is dat De Vries zich voor zijn opzet uitvoerig verantwoordde, maar dat zijn feitelijke invloed in het WNT zelf gering is: vóór het jaar 1888 verscheen immers slechts één volledig deel van het WNT; daarentegen legde de jonge redactie, die het definitieve karakter van het WNT bepaalde, in geschrifte relatief weinig verantwoording van haar werkwijze af. In feite behoefde zij dat ook niet te doen: De Vries had in zijn monumentale Inleiding een kader geschapen waarin de nieuwe opzet volledig inpasbaar was. De discrepantie ontstond nu juist, zoals De Vreese zelf constateerde (zie 2.1.3), doordat De Vries zich niet wenste te schikken in het door hem eigenhandig gefabriceerde keurslijf.
In de repliek van De Vreese worden wij nog het meest uitvoerig ingelicht over het standpunt ten aanzien van het opnemen van de dialectwoorden. Kort en bondig formuleert hij het - paradoxaal genoeg geheel volgens de leer van de Vries - aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voornaamste reden, waarom niet alles wat in onze idiotica vermeld staat, in het Woordenboek kan overgenomen worden, is deze: het Woordenboek is niet ondernomen met het doel, een algemeen Nederlandsch idioticon samen te stellen (De Vreese 1902: 31). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.3 De wetten van de volgende redactiesTen aanzien van de dialectwoorden lieten WNT-redacteuren van volgende generaties, zoals J.H. van Lessen (1897-1951) namens de derde en F. de Tollenaere (geb. 1912) namens de vierde generatie redacteuren, zich op gelijke wijze uit. De laatste formuleert het zo: In een historisch woordenboek der gemeenschapstaal [...] mag de dialectische woordenschat in beperkte mate, volgens duidelijke, van tevoren vastgestelde richtlijnen, worden opgenomen, en wel ter verklaring, lokalisering en toelichting (b.v. der betekenisontwikkeling) van de woordenschat der algemene taal. Hierbij zal het dialect echter nooit een doel op zichzelf mogen zijn, tenzij men een historisch woordenboek wenst dat tevens als algemeen dialecticon is bedoeld (De Tollenaere 1963: 33). De WNT-redacteur, schreef De Tollenaere eerder al, ‘honoreert dialectwoorden slechts in zoverre als ze óf over een groot gebied verbreid, óf van belang voor de betekenisontwikkeling van de algemene taal, óf etymologisch belangrijk zijn’ (De Tollenaere 1959: 126). En in de intern gebruikte Canones Lexicographici voor redacteuren en aspirant-redacteuren bij het WNT, tot op de dag van vandaag in grote lijnen het richtsnoer voor de WNT-redacteur, luidt de ‘van tevoren vastgestelde richtlijn’ als volgt: Van de dialectwoorden komen alleen in aanmerking die welke van meer dan lokaal belang, en die welke uit taalkundig en semantisch oogpunt belangwekkend zijn. De bijzondere of afwijkende betekenis die tot de algemene taal behorende woorden in de dialecten hebben, worden zo volledig mogelijk behandeld. Min of meer bizarre transcipties, zoals die b.v. in de idiotica van Tuerlinckx en Schönfeld-Wichers voorkomen, worden liever niet overgenomen. Op grond van het bovenstaande zou men in het WNT een gelijkmatig en evenwichtig gebruik van de dwdb. als bron verwachten, maar wie de afleveringen chronologisch doorleest, ziet het aandeel van de dwdb. in het WNT gestaag toenemen. De meest voor de hand liggende reden daarvan is het beschikbaar komen van kwalitatief hoogstaande dwdb. Als het WNT voltooid is en de top-tien van meest geciteerde dwdb. opgemaakt kan worden, zullen daar in ieder geval de dwdb. van De Bo (1870-1873), Molema (dr. 1887, hs. 1895, dr. 1897), Boekenoogen (1897), Ter Laan (1929, 1952) en Ghijsen (1959-1964) in prijken, terwijl aanvankelijk veel geciteerde bronnen als Hoeufft (1836-1838) en Schuermans (1865-1870) daaruit verdreven zullen zijn door b.v. het Woordenboek van de Brabantse dialecten (vanaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1967). Hetzelfde geldt voor het beschikbaar komen van handschriftelijke bronnen als Gezelle's Woordentas, waarvan de eerste dozen briefjes eerst op 26 september 1961 arriveerden (Bakker 1977: 43): de Verz. gezelle, zoals de (recente) WNT-aanhaling luidt, is ongetwijfeld de top-tien aller WNT-tijden reeds binnengedrongen. Het beschikbaar komen van bronnen waar het WNT krachtens zijn uitgangspunten niet omheen kon, kan echter alleen onmogelijk de explosieve groei van dialectwoorden in het WNT verklaren die te constateren valt kort na het jaar 1976. Dat jaar luidt de laatste fase in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 De derde fase2.3.1 Maar doodslaan deden zij nietHet jaar 1976 is voor het WNT van groot belang, omdat - zoals sedertdien aan de binnenzijde van het omslag van iedere aflevering te lezen staat - het Bestuur van de Stichting INL op 12 februari van dat jaar besloot om met het oog op de versnelde voltooiing van het WNT een caesuur van 1921 integraal toe te passen. De reeds eerder (1972) door WNT-redacteur (1936-1976) C.H.A. Kruyskamp (1911-1990) geïntroduceerde terminus post non quem - vaak ten onrechte op 1920 gesteldGa naar voetnoot16 - maakte van het WNT een exclusief-historisch woordenboek. Op de verhouding tussen enerzijds het WNT en anderzijds de dialecten en dwdb. had de invoering van de caesuur echter nauwelijks invloed: bewijsplaatsen van na 1921 werden niet meer verwerkt, maar met uitzondering van de gegevens verkregen uit dialectmateriaalGa naar voetnoot17 (en historiserende bronnen). De uitzondering voor het dialectmateriaal is de expliciete erkenning van de waarde daarvan, zowel in diachroon als in synchroon opzicht. Er bestaat dan ook geen WNT-redacteur die niet diep doordrongen is van het belang en met name het conserverend vermogen van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dialecten: het neerschrijven van frasen als ‘sinds lang verouderd, maar gewestelijk (in Vlaams-België of elders) nog bewaard’ behoort bijna tot de dagelijkse routine. Maar juist de hoge frequentie waarmee dergelijke zinsneden worden opgeschreven, lijkt te duiden op een nieuwe fase. Wie teruggaat in de tijd ziet vanaf het jaar 1976 het aandeel van de dwdb. in de WNT-afleveringen explosief toenemen en kan bovendien een merkwaardige verandering constateren: waar voordien uit de dwdb. afkomstige gegevens vaak slechts vermeld werden in het kopje van een WNT-artikel, zien we na 1976 de voorbeeldzinnen uit de dwdb. min of meer stelselmatig als bewijsplaatsen in het artikel zelf figureren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2 Waarom zij niet doodsloegenEen belangrijk deel van de toename is ongetwijfeld toe te schrijven aan de uitbreiding van het dialectmateriaal met voor het WNT relevante dwdb. van ná 1976. Een min of meer vaste plaats in het WNT hebben zich b.v. verworven de Twentse Woorden en Gezegden van Gigengack (1979), het Drents Woordenboek van Hadderingh en Veenstra (1979), het Groéselder Diksjener van Jaspars (1979), de Woordenschat van het Heerder en Wapenvelder dialect van Otten en Klein Kranenburg (1979), het Woordenboek van het Sittards dialect van Schelberg (1979), het Dieksjenèèr van 't (H)essels van Staelens (1982) en het Westfries Woordenboek van Pannekeet (1984), terwijl ook ruimer opgezette dwdb. als het Woordenboek van de Vlaamse Dialekten (vanaf 1979) en in nog ruimer verband het Zuidnederlands Woordenboek van De Clerck (1981) tot de vaste bronnen zijn gaan behoren.Ga naar voetnoot18 Deze uitbreiding kan echter onmogelijk de volledige verklaring zijn voor de opmars van de dwdb. en verklaart evenmin de toename van voorbeeldzinnen uit de dwdb.
De belangrijkste reden voor de grotere bijdrage van de dwdb. aan het WNT is even triviaal als substantieel: vóór 1976 werd de WNT-redacteur geacht zelf zijn gegevens uit de dwdb. (en overigens ook de algemene woordenboeken) te verzamelen. Na de aanschaf van xerox-apparatuur in 1976 kreeg de redacteur kort na 1976 een ruime selectie uit de dwdb. in gekopieerde vorm op zijn of haar bureau. Het grote voordeel van de laatste werkwijze zal duidelijk zijn: de kans dat de bewerker een belangrijk gegeven over het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd ziet - zoals voordien aantoonbaar wel gebeurde - is tot een minimum gereduceerd.
Naast de twee genoemde redenen zullen ook andere factoren een rol spelen, zoals de voorkeur van individuele redacteuren, de relatieve vaagheid van het voorschrift uit de Canones (zie 2.2.3), de aard van het materiaal (vgl. WNT XXV (1990), 553) enz. Een van de factoren zal zeker ook het dwdb. als hiaatdelger zijn: wanneer een redacteur vermoedt dat een in de algemene taal gangbare betekenis, vaste verbinding of uitdrukking vóór 1921 bestaan moet hebben en hij deze slechts aantreft in een dwdb. van ná 1921, kan hij de lexicografische trucendoos opentrekken (en de caesuur van 1921 omzeilen) door b.v. een frase te gebruiken als: ‘Uitsluitend gewestelijk aangetroffen, maar ook in de algemene taal niet ongewoon’.Ga naar voetnoot19 Wij volstaan hier met een enkel voorbeeld, te vinden in WNT XIX (1982), 1135 onder het lemma verder: - Niet verder kunnen. De vóór 1921 niet aangetroffen bet. ‘vastzitten (met iets)’ is nochthans [sic!] wel te veronderstellen, gezien de afgeleide, voor Gent bewezen bet. ‘in het nauw zitten’ (liev.-coopm. 1552 a [1953]). Zie voor de verb. in een andere opvatting ook nog de bet. 3). Tot slot rest ons nog een verklaring te geven voor de toename van bewijsplaatsen uit de dwdb. in het WNT. De verklaring daarvoor is vooral gelegen in de opvatting van het citaat als bewijsplaats. Waar de redacteuren van eerdere generaties vaak slechts vindplaatsen vermeldden of zeer bondige citaten opnamen die het de gebruiker onmogelijk maken de gegeven betekenis op haar waarde te schatten, is de huidige redactie in dit opzicht opvallend eensgezind. De bedoelde opvatting komt ook tot uiting in de volgende, zeer treffende karakteristiek: De door de WNT-redacteuren voorgestelde betekenissen en de structurering daarvan zijn niet meer dan hypotheses die de woordenboeksgebruiker aan de toets der wetenschappelijke kritiek moet onderwerpen door het materiaal te onderzoeken dat beschreven wordt (Geeraerts en Janssens 1982: 98). Voor dat onderzoek van het materiaal heeft de woordenboeksgebruiker citaten nodig. In het verlengde daarvan heeft de in dialect geïnteresseerde woordenboeksgebruiker dialectcitaten nodig en om die reden krijgt hij ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook. Dat daarbij de dwdb. de hoofdleveranciers zijn, vloeit voort uit de sinds 1976 gewijzigde werkwijze met betrekking tot diezelfde dwdb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3 Maar doodslaan doen zij tochDe bovenstaande paragrafen zouden misschien voedsel kunnen geven aan de misvatting dat de jongste generatie WNT-redacteuren al het materiaal dat haar wordt aangeboden, ook daadwerkelijk honoreert. Voor het goede begrip zij er hier op gewezen dat veel incidentele woorden, verbindingen enz. niet opgenomen worden en dat dit in extenso geldt voor het uit de dwdb. verkregen materiaal, temeer omdat daaraan zowel praktische als meer principiële bezwaren kleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De praktische bezwarenHet feit dat tal van dwdb. dilettantisch van inhoud of opzet zijn, behoeft hier niet nader bewezen te worden. Anderen hebben dat beter gedaan dan ik dat ooit zou kunnen doen. Een van hen is de al vaker geciteerde De Vreese die, als wetenschapsman en als man van de WNT-praktijk, zijn bezwaren tegen een aantal dwdb. opsomt. Omdat deze bezwaren mutatis mutandis ook voor andere dwdb. gelden, omdat zijn kritiek past in het historisch perspectief van deze bijdrage en omdat de huidige WNT-redacteur op nog altijd dezelfde bezwaren stuit, laten wij hem hier aan het woord: Vooreerst is niet alles wat in die boeken staat, even betrouwbaar. Dit geldt vooral voor Schuermans, die een groote hoeveelheid bouwstof heeft verwerkt welke hij niet kan controleeren en die zelfs vaak niet te controleeren was door hen, die ze hem bezorgden. De verdienstelijke man heeft zelf erkend - en betreurd -, dat het hem niet altijd mogelijk geweest was nauwkeurig de plaats aan te wijzen waar de in zijn idioticon vermelde woorden in zwang zijn, noch hunne beteekenis juist te omschrijven. Wat nog bedenkelijker is: wanneer de plaats waar een woord thuis hoort, in zijn materiaal niet was aangeduid, heeft hij ondersteld dat het gebruikt werd ‘in de omstreek der inzenders, die (hij) alsdan (dacht) te mogen volgen’ (De Vreese 1902: 29). Tegen het dwdb. van De Bo, dat hij terecht veel hoger aanslaat dan het woordenboek van Schuermans, heeft De Vreese weer andere bezwaren: Bij De Bo staan talrijke woorden vermeld die alleen met voorbeelden uit vroeger tijd toegelicht worden, zonder de minste aanwijzing of die woorden nog heden al of niet in gebruik zijn; tusschen de drie verschillende hoofddialecten van West-Vlaanderen is heelemaal geen verschil gemaakt; de voorbeelden zijn alleen met de naam der schrijvers voorzien, niet met de titels en de bladzijden hunner werken, wat op heel wat moeite en tijd te staan komt, als men De Bo wil controleeren, en dat dit noodig is, kan ik op grond van mijn eigen ervaring bevestigen: aan de aangehaalde voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beelden zijn meestal talrijke, al of niet willekeurige veranderingen toegebracht, en in het oorspronkelijke staat wel eens glad het tegenovergestelde van 't geen De Bo opgeeft (De Vreese 1902: 30). De kritiek van De Vreese op de beschreven dwdb. richt zich dus in eerste instantie op hun onbetrouwbaarheid, hun oncontroleerbaarheid en de strikt taalkundige bezwaren die men er tegen kan hebben. Tuerlinckx en Cornelissen hebben in de visie van De Vreese weer een ander gebrek, namelijk dat zij zeer veel woorden geboekstaafd hebben in hun gewestelijke vorm, zoodat men, om die woorden in hun idiotica te kunnen vinden, eerst goed Hagelandsch of Antwerpsch moet kennen. Men zal mij toestemmen dat dit toch wel wat veel gevergd is (De Vreese 1902: 30-31). Voegen wij daarbij nog de puur praktische bezwaren dat de gewestelijke ‘bizarre transcipties’ (zie 2.2.3) om technische of esthetische redenen niet in het WNT opgenomen kunnen of mogen worden en dat voor de huidige WNT-redacteur het bewerken van het materiaal uit de dwdb. een relatief arbeidsintensief karwei is, dan hebben wij de voornaamste bezwaren op een rijtje staan.
Principiëler van aard zijn de bezwaren die men kan hebben tegen de hoeveelheid dialectmateriaal in met name de jongste delen van het WNT. Ondanks het intact gebleven uitgangspunt van de ‘jonge redactie’ (2.2.2 en 2.2.3) en het feit dat veel materiaal niet gehonoreerd wordt (2.3.3), is door de onder 2.3.2 geschetste ontwikkeling het standpunt te billijken dat het aandeel van de dwdb. onevenredig groot is. Het bezwaar van De Vries dat het zicht op de algemene taal door de ‘overstelpende menigte van [...] gewestelijke vormen’ (2.1.2) belemmerd kan worden, is - mede door de sterk verbeterde typografie van het WNT - niet zo zeer van kracht. Het bezwaar echter dat het WNT soms ook een weliswaar beknopt, maar ‘algemeen Nederlandsch idioticon’ (De Vreese 1902: 31) of ‘algemeen dialecticon’ (De Tollenaere 1963: 33) lijkt te bevatten, is reëler dan ooit. De rechtvaardiging daarvan zal voor een belangrijk deel gezocht moeten worden in de waarde die het WNT voor de dialectologie heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De weemoedigheidIn het voorgaande is betoogd dat in de relatie tussen het WNT en de dwdb. drie fasen te onderscheiden zijn: de periode 1864-1888, die zich kenmerkt door een voor het WNT pijnlijk tekort aan dwdb., de periode 1889-1976, waarin de dwdb. in het WNT een steeds grotere rol gaan spelen, en de periode 1977-1991 e.v., waarin het aandeel van de dwdb. in het WNT naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhouding zeer groot - of zo men wil: te groot - is geworden. Vooral de laatste periode heeft nog eens duidelijk gemaakt dat bezinning op de verhouding tussen de lexicografie van de standaardtaal en die van de dialecten geboden is en met het oog op de toekomst en de naderende voltooiing van het WNT (1998) geboden blijft. Dat beide partners het huwelijk ontbinden, elkaar alleen nog in het bijzijn van advocaten willen ontmoeten en vervolgens ieder (met te beperkte financiële middelen) hun eigen weg gaan, is een mogelijkheid. Een bloeiende LAT-relatie is een andere, voor beide partijen meer bevredigende optie. Hoe het ook zij, één ding staat onomstotelijk vast: voor weemoedigheid hebben geen van beide gewezen huwelijkspartners tijd, al is het niet uit te sluiten dat zij bij een van beiden toch opkomt, ergens op een avond in 1998. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|