Taal en Tongval. Jaargang 42
(1990)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W.P.F. de Geest
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minste in de mate dat ze erin slaagt absoluut en universeel geldige uitspraken te doen over de basisstructuur van alle mogelijke syntagma's. In een volgende paragraaf wordt hierover meer uitgeweid. De eigen aard van een natuurlijke taal echter, hangt samen met de mate waarin bepaalde parameters zijn ingesteld. Het volledige en unieke complex van alle parametrische waarden moet dan de specificiteit van elke natuurlijke taal bepalen. Zo wordt de eigenschap van het Nederlands om in de afhankelijke zin het verbum finitum (Vf) bijna steeds op de laatste plaats te hebben, op rekening gebracht van de instelling van de volgordeparameter die de plaats bepaalt van het hoofd van een projectie ten overstaan van zijn complement. Men aanvaardt met Koster 1975 voor het Nederlands een onderliggende O(bject)V(verbum)-volgorde, die in de onafhankelijke zin verandert in een VO-volgorde, als gevolg van een verplaatsing, waaraan in de vakliteratuur de naam V2 wordt gegeven. V2 suggereert dat het Vf verhuist van zijn slotpositie naar de tweede plaats, onmiddellijk na de uiterst links geplaatste constituent. In het Engels b.v. is deze parameter verschillend ingesteld, concreet als VO-volgorde; wat wil zeggen dat in het Engels de complementen normaal volgen op de verba, zowel in de hoofdzin als in de bijzin. Op die manier wordt een belangrijk verschil tussen twee Germaanse talen herleid tot een parametrisch verschil. Dit is uiteraard maar een voorbeeld van een parameter. Het onderzoek naar de vele andere parameters is nog volop aan de gang. Tijdens het voorbije decennium gaf de hypothesevorming rond het Principes-en-Parameters-Model aanleiding tot een vernieuwde belangstelling voor taalvergelijking. Over de hele wereld werd a.h.w. in de details van de syntaxis en de morfologie van velerlei afzonderlijke talen gedoken met de bedoeling na te trekken of de uitspraken over U.G. overeind bleven of moesten worden bijgesteld of gewijzigd. In de uitgebreide vakliteratuur die uit die wel zeer dynamische trend in het onderzoek resulteerde, nemen de publikaties over de Germaanse talen zondermeer een voorname plaats in. Er zijn de talrijke detailstudies waarin de Skandinavische talen met mekaar werden vergeleken (Platzack 1986, Holmberg 1986, Sigurdsson 1989). Er is het baanbrekend werk van Abraham 1983 en van Haider en Prinzhom 1986 over het Duits en het Nederlands. Er zijn ook de eerste aanzetten tot een theorievorming over de parameters waarmee de identiteit van de afzonderlijke Germaanse talen samenhangt en waaruit tevens hun nauwe, c.q. lossere verwantschap valt te verklaren (cf. Den Besten 1989 en Weerman 1989). Het detailonderzoek beperkte zich niet tot de officiële of standaardtalen. Reeds vroeg werd de aandacht ook gericht op regionale varianten. Haegeman en Van Riemsdijk 1986 verrichtten baanbrekend werk met hun opgemerkte bijdrage, waarin een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelling i.v.m. een theoretisch punt van de U.G. werd geadstrueerd aan de hand van Westvlaamse en Züritüütsche observaties. De studie van dialecten ontwikkelde zich snel tot een vast onderdeel van het onderzoeksprogramma van de generatieve grammatica. Van Haegeman verschijnt binnenkort een boek over de Syntaxis van het Westvlaams. Cooper 1988 werkt op het Zwitsers Duits en Hoekstra en Marácz 1989 werken op het Fries. En ook deze bijdrage over de relevantie van enkele Gentse verschijnselen is gegroeid uit een analoge motivering. Bij de keuze van de bestudeerde feiten werd aansluiting gezocht bij de gangbare probleemstelling en daardoor verschilt de instelling hier van die van de al genoemde descriptivist-dialectoloog. De onderzoeksresultaten ontlenen hun betekenis op de eerste plaats aan hun graad van relevantie voor de principiële en theoretische doelstellingen van het Principes-en-Parameters-model van de Generatieve Grammatica. Uiteraard gelden voor de kwaliteit van de gepresenteerde dialect-observaties dezelfde wetenschappelijke normen als deze die door de redacteurs van dit tijdschrift steeds werden gehanteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Clitisering met doubletten in het GentsIn het Gents lijkt een clitisch pronomen te kunnen voorkomen links of rechts van het Vf in een onafhankelijke zin en rechts van een voegwoord-complementeerder in een afhankelijke zin. Soms is er naast de pro- of enclisis ook nog de mogelijkheid van een doublet. In (1) volgt een schematische voorstelling waarin vier posities worden onderscheiden: ‘I’ is de plaats onmiddellijk voorafgaand aan het Vf of de complementeerder C; ‘II’ is de plaats waar Vf of C kunnen voorkomen; ‘III’ is de zogenaamde Wackernagel-positie (zie Wackernagel 1892), de klassieke plaats voor het enclitisch pronomen; ‘IV’ ten slotte is de plaats waar een doublet kan opduiken. Naast de al geïntroduceerde afkortingen Vf en C wordt nog gebruik gemaakt van ZWP voor ‘zwakke vorm van een pronomen’, STP voor ‘sterke vorm van een pronomen’, RU voor ‘referentiële uitdrukking’ en TOP voor ‘getopicaliseerde constituent’. 0 staat uiteraard voor ‘niet gevulde positie’. De volledige realisatie van alle mogelijkheden in (1) vindt men in (2) tot (7). Een sterretje voor een syntagma merkt dit laatste als onwelgevormd aan. Voor de plaatsen die voor de argumentatie geen belang hebben, wordt de fonetische transcriptieGa naar voetnoot2 achterwege gelaten. Waar dit gebeurt staan vetjes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het overzicht in (2) - (7) valt het volgende beeld af te leiden. Er zijn in totaal vier gevallen waar een doublet van het onderwerp-pronomen zeker mogelijk is, nl. in (2)b, (5)b, (6)b en (7)b. Over het optreden van een doublet in (3)b bestaat bij de informanten minder zekerheid. Dit geval wordt voorlopig nog even buiten beschouwing gelaten. T.a.v. de vier duidelijke gevallen kan worden opgemerkt dat de aanwezigheid van het doublet altijd optioneel is. De zinnen zijn even correct zonder het doublet. De doubletpronomina hebben steeds de sterke vorm. Men kan twee omgevingen onderscheiden waar doubletten kunnen voorkomen. Er is ten eerste die waar het doublet een herhaling is van een subjectpronomen helemaal vooraan in de zin, cf. (2)b [zə lɑ_.χ sa:]. En er is die waar het doublet voor een herhaling zorgt van het subjectpronomen in de Wackernagel-positie, cf. (5)b, Morgen [ɣo˫.əsəza:] komen, (6)b [lɑ_.χ sə za:] en (7)b [dɑ_. sə za:] komt. Daarbij maakt het niet uit of de plaats voor de Wackernagel-positie gevuld wordt door de persoonsvorm of de complementeerder. In de twee patronen schijnt een onderliggende regelmaat aan het werk te zijn: de aanwezigheid van een doublet hangt samen met de aanwezigheid van een zwak subjectpronomen. Die zwakke subjectpronomina kunnen betrokken zijn bij proclisis of ondergaan verplicht enclisis. Daartoe worden fonologische processen op gang gebracht. Men denke slechts aan een geval als (8), van het type (2), waar de proclisis van het zwakke subjectpronomen 1o p. sing. de medeklinker van het Vf in de Anlaut, verscherpt.
In (6)b is de Anlaut van het enclitische subjectpronomen verscherpt tot [s] vanwege de assimilatie met de stemloze Auslautmedeklinker van het Vf, waartegen het zwakke pronomen aanleunt.
In de inleiding werd opgemerkt dat een inventaris als deze van de doubletverschijnselen in het Gents geen einddoel is. De voor de hand liggende vraag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betreft de verklaring van de geobserveerde regelmaat. Hoe is de competentie van een Gentenaar ingericht opdat hij spontaan en moeiteloos enkel de grammaticale syntagma's van het type (2)b, (5)b, (6)b en (7)b zou voortbrengen en geen van de onwelgevormde structuren die met een sterretje zijn aangemerkt in (2) - (7)? Hoe moet het externe grammatica-model worden ingericht opdat het de intuïtieve welgevormdheidsoordelen van de Gentenaar m.b.t. (2)b, (5)b, (6)b en (7)b zou kunnen expliciteren? In de volgende paragrafen worden elementen van een mogelijk antwoord aangereikt en beargumenteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Een syntactisch basismodelEen van de goed onderbouwde, algemene hypothesen over de syntactische structuur is de zogenoemde X-bar syntaxis. Daarin wordt gesteld dat er voor de lexicale categorieën N (nomen), A (adjectief), P (prepositie) en V (verbum) identieke opbouwprincipes gelden. In Chomsky 1986 werd een uitbreiding voorgesteld van de X-bar syntaxis. Naast de lexicale projecties worden ook functionele projecties onderscheiden. Volgens de nieuwste trend, ingeleid door Pollock 1989, is het zelfs aangewezen die functionele projecties nog verder te articuleren. Als men ook nog rekening houdt met de al eerder genoemde voorstellen i.v.m. woordvolgorde- en V2-verschijnselen in de Westgermaanse talen, dan lijkt een syntactisch basismodel als in (9) nogal plausibel. (9) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De laagste maximale projectie in (9) wordt gevormd door de VP. De specificeerderplaats [SPEC, VP] biedt een onderkomen aan de constituent waaraan de externe thematische rol van het hoofd V wordt toegewezen. Onder V' is links van het hoofd plaats voor een eventueel complement van V, b.v. een lijdend voorwerp. VP is zelf een complement binnen de functionele projectie TP, i.e. VP is zuster van het hoofd T onder T' (lees T-bar). De T-projectie moet de tempuscategorie invoeren, het hoofd is als [+Pres] of [-Pres] gespecificeerd. Het is verder de bedoeling dat V naar T klimt ten einde te amalgameren met het tempusmorfeem. TP is op zijn beurt een complement van AGR, zelf het hoofd van de AGR-projectie. Dit is de tweede functionele projectie, die moet dienen om de congruentie te beregelen. De AGR-kenmerken (AGR = agreement of congruentie) zijn [+sing] of [-sing] en [1o/2o/3op]. Als V na zijn fusie met T nu ook nog naar AGR klimt en daar amalgameert met de congruentiemorfemen, dan is de vorming van de Vf-gedaante van V compleet.
Over [SPEC, AGRP] wordt verder nog gehandeld. De hoogste functionele projectie is de C-projectie. C staat zoals gezegd voor complementeerder. AGRP is aangehecht als complement rechtsGa naar voetnoot3 van het hoofd C. [SPEC, CP] is de normale plaats voor het vraagwoord of voor een naar voren geplaatste, getopicaliseerde constituent. In een afhankelijke zin wordt C gelexicaliseerd als b.v. een voegwoord. In een onafhankelijke zin verhuist het Vf naar C. Dit is het effect waaraan de naam V2 werd gegeven. Natuurlijk is er slechts sprake van een V2-effect op voorwaarde dat de [SPEC, CP]-positie is bezet. Is dit niet het geval, b.v. in een ja/nee-vraag met het Vf voorop, dan treedt niet het V2-effect op, maar het V1-effect. Het Vf staat dan nl. helemaal vooraan.
Op welke manier vallen de Gentse observaties i.v.m. clitisering, met of zonder doubletten, nu te combineren met het zojuist geschetste basispatroon? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De prognose op haar waarde getoetstAls men de Gentse feiten bekijkt als een uitdaging voor het theoretisch model, dan dienen er zich meteen drie vragen aan. Om te beginnen is er die naar de plaats van de twee onderwerpconstituenten. In het geval van een constructie, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met een doublet, (de Engelse vakterm voor het verschijnsel is ‘clitic doubling’, afgekort tot ‘CD’) moet inderdaad de aanwezigheid van het tweede, CD-onderwerp worden verklaard en verantwoord. We zullen dit het in situ-probleem noemen. Als we aannemen dat de traditionele interpretatie van clisis als een soort verplaatsing, op een fundamenteel juiste intuïtie berust, dan zullen we voor het clitisch pronomen niet enkel zijn in situ-positie moeten aanwijzen, maar daarnaast en evenzeer ook zijn uiteindelijke landingsplaats. Dit zal dan het landingsplaats-probleem heten. Onder de aanname dat NP's enkel in de oppervlaktestructuur kunnen voorkomen op voorwaarde dat ze Casus kunnen krijgen, i.e. het Casusfilter,Ga naar voetnoot4 zal er ten derde ook moeten worden aangeduid hoe de Casustoekenning verloopt. Dit wordt het casus-probleem. We gaan in (3.1), (3.2) en (3.3) in deze volgorde op elke kwestie in. In (3.4) zullen we natrekken hoe de theorie de gevallen in (2) -(7) kan voorspellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Het in situ-probleemDe structuur die we presenteerden in (9) biedt het voordeel dat ze bovenop de [SPEC, VP]-positie ook nog een [SPEC, AGRP]-positie bevat.Ga naar voetnoot5 Laten we voor een ogenblik aannemen dat we de twee onderwerpen onderbrengen in telkens een van de beschikbare SPEC-posities.
Er zijn goede redenen om aan te nemen dat [SPEC, VP] sowieso de oorspronkelijke plaats is voor het eigenlijke onderwerp. Daarmee is bedoeld de constituent waaraan de externe thematische rol wordt toegekend, die beschikbaar is in het semantisch rooster van het hoofd van de VP. De andere SPEC-positie, de [SPEC, AGRP], zou dan een onderkomen verschaffen aan het andere onderwerp. Omdat eenzelfde theta-rol niet een tweede keer aan nog een NP kan worden toegekend, moet dit tweede onderwerp het stellen zonder theta-rol. In concreto betekent dit dat het tweede, theta-rolloze subjectpronomen fungeert als een expletief.
De structuur in (9) impliceert ook nog iets anders. De [SPEC, VP]-positie kan geen Casus krijgen. Er kan nl. geen Nominatiefcasus toegekend worden door V aan de constituent die de SPEC-positie in de V-projectie bezet. Om die reden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal de oorspronkelijke positie moeten worden verlaten, wil Casustoekenning realiseerbaar zijn. De bewoner van de [SPEC, AGRP]-positie, bevindt zich daarentegen in een positie waar, zoals we in (3.3) zullen betogen, wel Nominatiefcasus beschikbaar is.
Redelijkerwijs is de aangewezen D-structuurplaats voor het CD-pronomen bijgevolg de [SPEC, AGRP]-positie. De in situ-positie voor het eigenlijke, van een theta-rol voorziene subjectpronomen, dat nog verplaatsing en eventueel clisis moet ondergaan, zou dan de [SPEC, VP]-positie zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Het landingsplaats-probleemBinnen onze hypothese is de oppervlakte-structuur-plaats of S-structuurplaats voor het CD-pronomen gelijk aan de in situ-positie. I. v.m. de constituent waaraan de externe theta-rol is toegewezen, is hierboven opgemerkt dat hij zijn in situ-positie niet definitief bezet, maar nog moet van plaats veranderen. Wat moeten we ons hierbij precies voorstellen?
Een eerste mogelijkheid is dat het plus-theta-subject verhuist naar de [SPEC, CP]-positie, i.e. op ‘I’ en voorafgaand aan ‘II’ in het abstracte schema (1). Zoals al werd opgemerkt, kan het daar de vorm aannemen van een ZWP, een STP of een RU. Zwakke pronominale vormen kunnen proclisis ondergaan. We moeten ons daarbij een fonologisch proces voorstellen dat het niet beklemtoonde STP-morfeem verenigt met de beklemtoonde volgende syllabe. Dit is enkel mogelijk in die gevallen waar het voorafgaande morfeem op een medeklinker uitgaat, nl. in de 1op. sing. en in de 3op. sing. neut., b.v. in [kse˔.ⁱ] en [tfle˔.ⁱχt]. In gevallen waar het ZWP op een sjwa uitgaat, blokkeert proclisis, b.v. in [zə la_.χt]. Een plus-theta-subject kan eveneens verhuizen naar een positie voorbij de plaats ‘II’ uit schema (1). Bij enclisis, die uiteraard beperkt blijft tot ZWP's, komt het op de Wackernagelpositie terecht, in (1) aangeduid als ‘III’. Is het plus-theta-subject een RU, dan kan het enkel verhuizen naar de plaats net voorbij de niet gebruikte Wackernagel-positie, in schema (1) aangeduid als ‘IV’. Deze laatste, in (9) als [SPEC, AGRP] geïdentificeerd, mag dan echter niet bezet zijn door het minus-theta-CD-subject. Als, m.a.w. het plus-theta-subject geen enclisis ondergaat, dan is er geen ruimte voor een expletief CD, en dan vat het plus-theta-subject zelf post op de [SPEC, AGRP]-plaats. Hoe deze complementaire distributie van CD en van een RU-plus-theta-subject in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[SPEC, AGRP] wordt afgedwongen, hangt voor een deel samen met de oplossing die we zullen geven aan het casus-probleem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Het casus-probleemDe vraag waarop we een antwoord zoeken, kan als volgt worden omschreven. Op welke wijze kan er, ook in het extreme geval dat er twee subjectconstituenten zijn, voor worden gezorgd dat die constituenten de passende Casus krijgen? De passende Casus is hier de Nominatiefcasus, waarvoor wordt aangenomen dat hij niet door een lexicaal hoofd wordt toegekend, maar door het functionele hoofd dat drager is van de inflectie-kenmerken voor tempus, numerus en persoon.
Ofschoon de wetenschappelijke discussie nog volop aan de gang is over de verschillende plaatsen waar deze informatie kan worden aangehecht, valt er de laatste tijd toch een groeiende consensus vast te stellen over de rol die voor het Nederlands en meer bepaald voor de Vlaamse regionale varianten wordt gespeeld door de C-projectie. In aansluiting bij de stelling verdedigd door Haegeman (te verschijnen), in haar boek over het Westvlaams, zullen we er vanuit gaan dat C voorzien is van de inflectie-features en dus de taak vervult van Nominatiefcasus-toekenner. Een voordeel van zo'n hypothese is dat ze tevens voor een verklaring zorgt voor het verschijnsel van de ‘verbogen voegwoorden’ in o.a. het Gents,Ga naar voetnoot6 die precies op de C-plaats zijn aangehecht.
Aannemen dat de inflectie-features het hoofd C a.h.w. potentiëren, impliceert dat het relevante deel van die informatie kan worden doorgegeven aan resp. de AGR- en de T-projectie. C regeert immers AGR, dat op zijn beurt T regeert. In (10), een verrijkte versie van (9), maken we duidelijk waartoe dit leidt. Men kan er ook zien waarmee de posities ‘I’, ‘II’ en ‘IV’ uit (1) overeenstemmen. Enkel de Wackernagel-positie ‘III’ is er niet te bespeuren, maar daar komen we nog op terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(10) Op de [SPEC, AGRP]-plaats duidt de kenmerken-matrix aan dat er geen theta-rol is toegekend, maar dat er wel Nominatiefcasus beschikbaar is. Het hoofd AGR kan zijn features m.b.v. Specificeerder-Hoofd-Congruentie (Specifier Head Agreement, afgekort SHAG) aan de bewoner van die positie doorspelen. Daarmee is de Casusfilterconditie voor de doubletvorm, de CD, vervuld.
Wat gebeurt er nu verder met het plus-theta-subject? Zoals intussen is duidelijk geworden, moeten we hierbij twee mogelijkheden onderscheiden. In het eerste geval wordt de onderwerpconstituent vanuit de [SPEC, VP]-positie verplaatst naar de [SPEC, CP]-positie. De Nominatiefcasus wordt dan als volgt toegekend. Het van de inflectie-kenmerken voorziene hoofd C draagt d.m.v. SHAG Nominatiefcasus over aan het plus-theta-subject. Het maakt daarbij niet uit of dit subject een ZWP, een STP of een RU is. Deze situaties zijn in (2) - (4) geïllustreerd. Als de ZWP-vorm eindigt op een medeklinker is, zoals werd opgemerkt, proclisis mogelijk, als louter fonologisch proces. De tweede mogelijkheid heeft te maken met die gevallen waar het plus-theta-subject niet naar de [SPEC, CP]-plaats verhuist, omdat deze laatste is bezet als gevolg van Topicalisering (cf. (5), of, in ja/nee-vragen, omdat het V1-effect | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
optreedt (cf.(6)), of, wanneer C gelexicaliseerd is als een complementeerder, omdat de [SPEC, CP]-positie leeg blijft (cf.(7)). In deze groep van gevallen zijn er twee procedures van Casustoekenning denkbaar. De eerste is die waarbij de constituent Casus krijgt doordat hij opgenomen raakt in het hoofd dat Casus heeft. Men noemt deze procedure Casustoekenning door Incorporatie (Baker 1988). Clisis, in het voorkomend geval enclisis, is een voorbeeld van incorporatie. Alleen ZWP's zijn clitiseerbaar. De enclisis is niet louter fonologisch, ze vormt tevens het syntactische middel dat Nominatiefcasustoekenning helpt mogelijk maken. De positie waarop het ZWP als gevolg van de enclisis-cum-incorporatie terechtkomt is de Wackernagel-positie, die niet als zodanig figureert in het schema (10). Men kan zich daarbij voorstellen dat de Wackernagelpositie opduikt als een onderdeel van of annex aan ‘II’.
Als op de in-situ-plaats van het plus-theta-subject, nl. [SPEC, VP], een RU wordt geïnserteerd, dan is de zojuist beschreven wijze van Casustoekenning niet van toepassing. De enige resterende mogelijkheid is dat die RU- plus-theta-subjecten uitwijken naar de positie waar structureel altijd Nominatiefcasus voorhanden is, nl. de [SPEC, AGRP]-plaats. Maar dan mag deze niet bezet zijn door een expletieve CD-vorm.
Aangekomen bij dit punt in het betoog, lijkt het aangewezen dat we nu eerst nagaan hoe de diverse gevallen in (2) - (7) worden voorspeld of beregeld. Te gelegener tijd zal dan ook de op het einde van 3.2 gesignaleerde en uiterst intrigerende kwestie van de complementaire distributie aan de orde zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Bevind van zakenIn de rij observaties in (2) is (a) het geval waar geen CD optreedt en waar het ZWP-plus-theta-subject vanuit de in situ-plaats naar [SPEC, CP] klimt en daar Nominatiefcasus krijgt. De zin (b) bevat CD. De Wackernagel-positie moet leeg blijven. De externe theta-rol, toegewezen aan het ZWP in [SPEC, CP], kan vanwege het theta-criterium niet nog een tweede keer worden toegewezen. (c) en (d) zijn om die reden ongrammaticaal, ze bevatten allebei twee plus-theta-subjecten. De ongrammaticaliteit van (e) heeft te maken met de onmogelijkheid van een RU in [SPEC, AGRP]. RU's zijn geen expletieven.
In (3) is (a) het met (2)a vergelijkbare geval. De behandeling van (3)b stellen we uit tot in 4. (3)c, (3)d en (3)e zijn vergelijkbaar met (2)c, (2)d en (2)e en zijn daarom ook uitgesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (4) is (a) weer het recht toe recht aan geval dat zich moeiteloos laat verklaren zoals de (a)-gevallen in (2) en (3). (b) is uitgesloten omdat er twee plus-theta-subjecten zijn. (c) kan niet vanwege principe ‘c’ van de Bindingstheorie. Vanwege de CD met STP in [SPEC, AGRP] is de in-situ-RU in [SPEC, VP] niet vrij. (d) ten slotte, is onmogelijk vanwege een combinatie van de redenen die voor *(4)b en *(4)c gelden.
In (5)a treedt enkel het enclitische ZWP-plus-theta-subject op, er rijst dus geen enkel probleem. (5)b is andermaal het geval waar een enclitisch ZWP gecombineerd is met een CD. De verklaring is als voor (2)b, met uiteraard het verschil dat het ZWP hier de Wackernagel-positie bezet i.p.v. [SPEC, CP]. Het geval (5)c reserveren we voor 4.
In (6)a treedt zoals in (5)a enkel het enclitische ZWP op. (6)b is perfect analoog met (5)b en biedt dus ook geen moeilijkheden. In (6)c botsen we tegen dezelfde moeilijkheid als in (5)c en we stellen de behandeling ervan nog uit tot in 4. I.v.m. (6)d merken we voorlopig enkel op dat de RU direct de [SPEC, AGRP]-plaats bezet en daar geen CD duldt. De combinatie van een RU-onderwerp met een CD is trouwens uitgesloten, getuige (11).
De ongrammaticaliteit van (11) volgt uit het principe ‘c’ van de Bindingtheorie. Een structuur als in (11) impliceert op D-structuurniveau de RU in [SPEC, VP] en de CD in [SPEC, AGRP]. De RU is dan echter niet vrij. (6)e is uitgesloten vanwege de dubbele aanwezigheid van een plus-theta-subject, een keer als ZWP en een andere keer als RU.
In (7) zijn de (a)- en (b)-gevallen direct vergelijkbaar met (a) en (b) in (5) en (6). (7)c is het buitenbeentje dat we andermaal reserveren voor 4. Voor de welgevormdheid van (7)d kunnen we dezelfde redenering volgen als voor (6)d. *(7)e is vergelijkbaar met *(6)e.
Terugblikkend op de tot dusver afgelegde weg lijkt het mogelijk reeds de volgende soorten samenhang te onderkennen.
CD blijft beperkt tot die gevallen waar een ZWP-plus-theta-subject verschijnt, hetzij in [SPEC, CP], hetzij in de geïncorporeerde, enclitische Wackernagel-positie. Het CD-pronomen is noodzakelijk gecoïndiceerd met het plus-theta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
subject. Dit wil zeggen dat het er corefentieel mee is en dat het er een keten mee vormt.
Een RU-plus-theta-subject verdraagt zich niet met CD. Noch wanneer de RU in [SPEC, CP] verschijnt, noch wanneer de RU geïnserteerd wordt op een post-C plaats. Omdat een RU niet in aanmerking komt voor enclisis is Casustoekenning via Incorporatie uitgesloten. De RU gaat Casus halen waar die steeds structureel voorhanden is, nl. in [SPEC, AGRP]. Maar dan mag deze plaats niet al bezet zijn door een CD-pronomen. Binnen de Government and Binding-theorie valt de incompatibiliteit van RU met CD af te leiden uit het beginsel ‘c’ van de module i.v.m. Binding. Een RU mag niet ge-c-commandeerd worden door een gecoïndiceerde constituent. D.w.z. dat met een RU in [SPEC, VP] er nooit een coreferentieel CD-pronomen in [SPEC, AGRP] mag voorkomen. Deze laatste positie is in het voorkomend geval dus gegarandeerd vrij en bijgevolg beschikbaar voor de RU, die op een post-C plaats afstevent, waar Casustoekenning mogelijk is.
In de nu volgende paragraaf richten we de aandacht op die observaties waarvan we de behandeling steeds hebben opgeschoven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De weerbarstige STP-feitenDe tot dusver eerder positieve balans van de confrontatie van de complexe theorie met de harde feiten, is een stuk minder gunstig als men de prognostische waarde van diezelfde theorie ook gaat toetsen aan de STP-feiten. Tenminste zo lijkt het toch. We zetten voor een goed begrip de feiten eerst nog op een rijtje.
We moeten om te beginnen een onderscheid maken tussen de wat dubieuze (3)b en het trio (5)c, (6)c en (7)c, waar niemand wil van weten. (3)b lijkt soms wel aanvaardbaar, b.v. in contexten waar het eerste onderwerp zeer sterke nadruk kan krijgen. Het voor de hand liggende alternatief is de constructie met een zwakke vorm van het pronomen in de [SPEC, CP]-positie, zoals in (2)b. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat hier om een verklaring vraagt is de lichte wrevel die wordt opgewekt door het gebruik van (3)b buiten een gepaste context. Een ZWP in [SPEC, CP] krijgt altijd spontaan de voorkeur. Misschien heeft deze vaststelling enige indicatieve waarde.
Moeilijk wordt het echt, als we ons afvragen waarom het trio van ongrammaticale constructies zo duidelijk op verzet botst. Als we deze gevallen vergelijken met b.v. de vlotheid waarmee een RU van de [SPEC, CP]-plaats vooraan, in een ja/nee-vraag, kan verhuizen naar de [SPEC, AGRP] (cf.(6)d), dan is het ver van duidelijk waarom een plus-theta-onderwerp met een STP-gedaante geen post mag vatten in [SPEC, AGRP]. Alle informanten die (5)c, (6)c en (7)c met overtuiging afwijzen, nemen meteen vrede met de tegenhangers in resp. (5)b, (6)b en (7)b, hier herhaald als (12), (13) en (14).
Het volstaat blijkbaar dat men een enclitisch ZWP in de Wackernagel-positie opneemt, om een positief oordeel over de welgevormdheid uit te lokken.
Het eerste wat reflectie over die samenhang van feiten ons kan leren, is dat voor een STP-plus-theta-onderwerp dus niet hetzelfde geldt als voor een RU-plus-theta-onderwerp. Het STP-pronomen krijgt in ja/nee-vragen geen toegang tot [SPEC, AGRP] zoals dat voor RU-onderwerpen wel het geval is. Er bestaat m.a.w. geen complementaire distributie van STP en CD in [SPEC, AGRP] zoals voor RU en CD. Een verklaring voor dit verschil kan afgeleid worden uit de Bindingtheorie en wel op de volgende manier. Zoals we hebben gezien sluit het principe ‘c’ de aanwezigheid van een c-commanderend, coreferentieel CD-pronomen in [SPEC, AGRP] uit boven een RU-onderwerp in [SPEC, VP]. Voor de gesignaleerde STP-feiten biedt dit principe ‘c’ uiteraard geen uitkomst, alleen al omdat er geen RU-constituent in het geding is. Waardoor kan de afwijzing van (5)c, (6)c en (7)c dan wel veroorzaakt zijn?
We zouden hiervoor het volgende willen voorstellen. Indien het subject als een pronomen wordt gerealiseerd, dan wordt automatisch in [SPEC, AGRP] de aanwezigheid van een CD-pronomen geactiveerd, waarvoor wel Nominatiefcasus beschikbaar is, maar waaraan geen thetarol is toegekend. Het plus-theta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderwerp heeft in VP geen definitieve woonplaats. De constituent kan ofwel in [SPEC, CP] zijn Nominatiefcasus opnemen m.b.v. SHAG, ofwel stevent hij af op de Wackernagel-positie, waar hij geïncorporeerd wordt en zo Casus krijgt. Dit zijn de twee oplossingen waarvoor een duidelijke voorkeur blijkt te bestaan. En misschien heeft die voorkeur te maken met de optie om de C te potentiëren. In o.m. de Gentse variant is C de drager van tempus- en congruentiekenmerken. De C-projectie wordt daardoor bijzonder krachtig en ze oefent daardoor blijkbaar een grote aantrekkingskracht uit. Dit uit zich o.a., zoals terloops werd opgemerkt, in het verschijnsel van de ‘verbogen voegwoorden’ en ook in de omstandigheid dat de constituenten in C a.h.w. het steunpunt vormen waartegen pro-of enclitisch wordt aangeleund door de pronominale plus-theta-onderwerpen, die precies daar hun Casus komen halen.
Als de Gentse parametrisering inderdaad dit formaat aanneemt, dan valt de ongrammaticaliteit van (5)c, (6)c en (7)c als volgt af te leiden. In deze zinnen kan men de STP-vorm beschouwen als een geval van CD waar echter geen realisatie van een plus-theta-onderwerp naast staat. De ongrammaticaliteit zou dan in verband te brengen zijn met het theta-criterium, dat de toewijzing afdwingt van alle thetarollen die ter beschikking gesteld zijn in het semantisch rooster van het regerende hoofd dat de subcategorisering stuurt. Van zodra het CD-pronomen door een ZWP in de Wackernagel-positie wordt voorafgegaan, zoals in (12), (13) en (14), is dit euvel verholpen. Dat zinnen met een STP in [SPEC, CP] zich überhaupt verdragen met een CD-pronomen in [SPEC, AGRP], zoals uit de wat moeizaam aanvaarde (3)b moge blijken, heeft dan te maken met de omstandigheid dat het pronominale plus-theta-onderwerp weliswaar een STP-vorm aanneemt, maar toch zijn Casus beurt in de gepotentieerde C-projectie. Normaal moet een ZWP op de [SPEC, CP]-plaats kunnen volstaan voor de communicatieve behoeften aan duidelijkheid. Er is toch immers altijd de mogelijkheid tot extra nadruk d.m.v. de als expletieve CD-constituent in [SPEC, AGRP] aanwezige STP. In (3)b zou er dan sprake zijn van tweemaal een extra nadruk.
Als de zinsstructuur nu wordt uitgehold tot een gedaante als (5)c, (6)c of (7)c, kan de STP in post-C positie niet worden beschouwd als een plus-theta-onderwerp, zoals dat b.v. wel kan in (6)d voor de RU in post-C positie. De STP in [SPEC, AGRP] blijft men ervaren als een geval van CD en bij ontstentenis van een plus-theta-onderwerp-constituent, gaan zinnen als in (5)c, (6)c en (7)c dan fataal uit de bocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 BesluitHiermee besluiten we dan deze eerste verkenning van de Gentse CD-feiten. Voor een grondiger behandeling wordt verwezen naar een latere publikatie. Daarin zal worden ingegaan op allerlei theoretische implicaties die hier slechts terloops of niet aan de orde waren. Tevens zullen aanverwante verschijnselen in het Gents, zoals de ‘voegwoord-verbuiging’ en de aanhechting van zwakke, clitische objectspronomina in de Wackernagel-positie,Ga naar voetnoot7 in het onderzoek worden opgenomen. |
|