| |
| |
| |
J. de Rooij
Regionale variatie in het gebruik van er I
0 Inleiding
0.1 Onderwerp
Kon Gunnar Bech in 1952 in zijn klassieke studie ‘Über das niederländische Adverbialpronomen er’ nog schrijven: ‘Die niederländische Grammatik hat... m. W. bisher nicht versucht, die Funktionen des Wörtchens er systematisch zu beschreiben’ (Bech 1952: 5/147), bijna veertig jaar later geldt deze uitspraak beslist niet meer. Daarmee wil niet gezegd zijn dat over er het laatste woord gesproken is; integendeel. Terecht schrijft Van Zonneveld: ‘Hoewel er inmiddels al wel een heel leger taalkundigen de strijd met het ongenaakbare pronomen er heeft aangebonden, is er toch nog steeds als overwinnaar uit de strijd tevoorschijn gekomen’ (Van Zonneveld 1983-'84: 37). En hij vervolgt: ‘De taalonderzoeker is niet de enige die met er overhoop ligt. Test de zinnen die in deze “spiering” voorkomen maar eens met argeloze taalgebruikers, bijvoorbeeld je naaste vrienden en familieleden, en je zult zien dat je ze ermee de gordijnen injaagt (je ze er de gordijnen mee injaagt). Buitenlanders die het Nederlands als tweede taal beheersen, vallen gegarandeerd door de mand wanneer je hun er-gebruik controleert: “Ik heb ook een gekocht”, “Ik heb vergeefs op gewacht”, “Een meisje heeft mij een gegeven”’ (ibid.).
Gezien het gestelde in de laatste twee zinnen, is het begrijpelijk dat er ook in een descriptieve gebruiksgrammatica als de ANS de nodige aandacht aan er besteed wordt. Uit de daar gegeven beschrijving blijkt dat er dikwijls optioneel is: dezelfde syntagma's komen met en zonder er voor. Soms is deze variatie regionaal van aard; volgens de ANS in drie gevallen.
(1) ‘Regionaal’, dus niet behorend tot de standaardtaal in de definitie van de ANS, wordt het niet gebruiken van er (als deel van een voornaamwoordelijk bijwoord) genoemd in het type koffie met suiker (er)in (ANS 1984: 385).
(2) Hetzelfde label wordt toegekend aan het gebruik van het kwantitatieve of partitieve er zonder hoeveelheidsaanduiding, zowel verwijzend naar een meervoudig als naar een enkelvoudig en niet-telbaar substantief. Voorbeelden zijn resp. Gisteren heb ik appels gekocht bij de groenteboer, maar vandaag ga
| |
| |
ik er kopen in de supermarkt en (Mijn tabak is op!) Dat geeft niet, ik heb er nog (ANS 1984: 394).
(3) Het al dan niet gebruiken van het ‘plaatsonderwerp’ er (ook repletief er genoemd) dat niet op de eerste zinsplaats staat, wordt in de ANS gerekend tot de (mede regionaal bepaalde) variatie binnen de standaardtaal (ANS 1984: 820). Als bijzonder geval worden zinnen genoemd die op de eerste zinsplaats een plaatsbepaling hebben; de standaardtaal heeft hier een voorkeur voor zinnen zonder er, terwijl er regionaal vaak een voorkeur voor er bestaat, b.v. Op de hoek van de straat is (er) een winkel (ANS 1984: 822-823).
Het is mijn bedoeling om het regionale karakter van het al dan niet gebruiken van er in deze gevallen nader te onderzoeken in een drietal artikelen, die alle drie zullen worden aangeboden aan Taal en tongval. In dit eerste stuk zal - na de Inleiding, die betrekking heeft op de hele reeks - het hierboven onder (1) genoemde er behandeld worden. Het is misschien jammer, dat daardoor juist in het themanummer over dialectsyntaxis het type waar ‘de minste eer aan te behalen is’, aan de orde komt. Maar op deze manier was het mogelijk binnen de voor dit nummer vereiste omvang te blijven, en bovendien te beginnen met een algemene inleiding, waarop ook in de volgende artikelen kan worden teruggegrepen.
| |
0.2 Materiaal en methode
0.2.1 Dialectvragenlijst
In vragenlijst D 62 (1987) van het P.J. Meertens-Instituut waren onder nr. 17 tien zinnen opgenomen die bedoeld waren om het er-gebruik te onderzoeken. Onder hetzelfde volgnummer met verschillende letters werden steeds één zin met er en één of meer dezelfde zinnen zonder er gegeven. De informanten werd gevraagd
- | op te geven of deze zinnen in hun dialect voorkwamen (door het doorhalen van ‘ja’ of ‘nee’); |
- | op te geven welke zin het ‘meest gewoon’ was (door het aankruisen van de desbetreffende letter); |
- | de ‘meest gewone’ zin in hun dialect te vertalen. |
Veel informanten hadden blijkbaar moeite met deze opdrachten; ze werden tenminste vaak niet allemaal en/of niet volgens de instructies uitgevoerd. Dit gaf bij het beoordelen van de antwoorden de nodige interpretatieproblemen, die ik naar best vermogen heb opgelost. Het zou me te ver voeren hier in bijzonderheden op in te gaan. Ik volsta met het vermelden van twee punten:
| |
| |
- | innerlijk tegenstrijdige opgaven zijn als ‘niet relevant’ op één lijn gesteld met ontbrekende (voorbeeld: zin a is in de kolom ‘komt voor’ met ‘nee’ aangeduid, maar in de kolom ‘meest gewoon’ toch aangekruist); |
- | in voorkomend geval is aan de dialectvertaling meer gewicht toegekend dan aan het doorhalen of aankruisen, omdat bij het laatste gemakkelijker gewone vergissingen optreden, en omdat in het algemeen de ‘taalbeheersing’ van de informanten betrouwbaarder geacht moet worden dan hun ‘taalbeschouwing’ (voorbeeld: in de kolom ‘komt voor’ zijn de zinnen a en b beide als mogelijk opgegeven; in de kolom ‘meest gewoon’ zijn geen van beide (óf beide!) letters aangekruist, zodat daaruit geen voorkeur kan worden opgemaakt; het in de dialectvertaling gebruikte type is dan als het ‘meest gewone’ beschouwd). |
Omdat het mij alleen ging om het al dan niet gebruiken van er (‘+er’ of ‘-er’), heb ik bij het noteren van de gegevens geen onderscheid gemaakt tussen de zinnen waarin geen er gebruikt werd. De antwoorden heb ik ingedeeld in zes categorieën, die voor de verwerking per computer als volgt gecodeerd werden:
0 | = geen (relevant) antwoord |
1 | = alleen -er |
2 | = voorkeur voor -er; ook +er mogelijk |
3 | = er en +er mogelijk; geen voorkeur |
4 | = voorkeur voor +er; ook -er mogelijk |
5 | = alleen +er. |
Deze codecijfers voor de scores heb ik ook gebruikt voor het bepalen van wat ik verder de ‘index’ zal noemen; dit is op dezelfde manier gebeurd als in mijn studie over de hulpwerkwoorden hebben en zijn, nl. door het totaal van de scorewaarden te delen door het aantal relevante antwoorden (zie De Rooij 1988: 19-20). Naarmate een index dichter bij 5 ligt, geldt voor de zin waarop deze betrekking heeft, dat daarvoor (in het algemeen of door een bepaalde categorie informanten) meer +er is opgegeven.
Verder werd per vragenlijst genoteerd: het codenummer van de plaats waarvoor de lijst werd ingevuld, het land van herkomst (Nederland of Nederlandstalig België), en indien mogelijk (dus b.v. niet bij invulling door een groep mensen) het geslacht en de leeftijd van de invuller.
| |
0.2.2 Dialectatlassen
De vragenlijst van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (RND) bevatte vier zinnen die voor mijn onderzoek van belang waren. Het zijn uitsluitend zinnen
| |
| |
met het al dan niet gerealiseerde repletieve (‘plaatsonderwerp’) er; in het desbetreffende artikel zal er nader op ingegaan worden.
| |
0.2.3 Eindhovens corpus
Om de standaardtaal van Nederland te onderzoeken, maakte ik gebruik van het corpus waarop Uit den Boogaart 1975 en De Jong 1979 gebaseerd zijn, tegenwoordig veelal het ‘Eindhovense corpus’ genoemd (hoewel het ook in Amsterdam te raadplegen is). Ik selecteerde daaruit alle zinnen waarin er één of meer malen voorkwam, voorzover dat woord niet aan het begin van een zin stond of als (eventueel discontinu) deel van een voornaamwoordelijk bijwoord gecodeerd was. Deze beperkingen dienden om het aantal zinnen niet te groot te maken; er kwam nu toch al 2465 maal voor. De eerste beperking kon ik aanbrengen omdat er op de eerste zinsplaats nooit optioneel is (afgezien van spreektaalconstructies als: Loopt een man op straat, komt ie een meisje tegen...); in paradigmatische variatie (b.v. 't in plaats van er) was ik niet geïnteresseerd. De tweede beperking kon aangebracht worden omdat zinnen met er als deel van een voornaamwoordelijk bijwoord alleen van belang waren voor het type koffie met suiker (er)in, waarin de +er-variant juist de ongemarkeerde is, nog afgezien van de ongetwijfeld lage frequentie van dit type in een corpus. (Zinnen met -er-varianten zijn uiteraard nauwelijks of niet via een zoekprogramma in een corpus op te sporen.)
De er-zinnen van het Eindhovense corpus las ik door en deelde ik in in de categorieën locatief, repletief, deel van een voornaamwoordelijk bijwoord (tegelijk in een andere functie gebruikt óf verkeerd gecodeerd) en partitief.
| |
0.2.4 Standaardtaalenquêtes
Om de Nederlandse standaardtaal in het algemeen en de eventuele regionale variatie daarbinnen te onderzoeken, hield ik twee schriftelijke enquêtes. (Hier en elders wordt het woord ‘vragenlijst’ alleen gebruikt voor ‘dialectvragenlijst’ (zie 0.2.1.), ‘enquête’ alleen voor de hier bedoelde standaardtaalenquêtes.) De ene werd voorgelegd aan 26 personeelsleden van het P.J. Meertens-Instituut in Amsterdam; om zo ‘standaardtalig’ mogelijke én optimaal vergelijkbare gegevens te verkrijgen, beperkte ik me tot de doctores en doctorandi (deze enquête wordt verder aangeduid als ‘(de) Amsterdam(se enquête)’). De andere werd door de vriendelijke bemiddeling van prof. dr. G. Geerts (die ik daarvoor hartelijk dank) voorgelegd aan 28 studenten in de Germaanse filologie van de KU Leuven (hierna: ‘(de) Leuven(se enquête)’). Alle informanten werd gevraagd naar geslacht, leeftijd, regionale herkomst en dialectkennis.
| |
| |
In de enquête werden opgenomen: de in 0.2.1. resp. 0.2.2. genoemde zinnen uit vragenlijst D 62 (1987) en de RND, en verder de zinnen uit het Eindhovense corpus (0.2.3.) waarin een plaatsbepaling op de eerste zinsplaats stond met repletief er verderop in de zin. Van deze zinnen werden steeds de versie met er en een of meer versies zonder er gegeven. Er stonden ook enkele zinnen tussen die voor een onderzoek van een collega bedoeld waren. Het totaal aantal zinnen bedroeg dertig; de zinnen waren met behulp van de computer in een toevalsvolgorde gezet.
De invullers werd gevraagd te vermelden in hoeverre deze zinnen volgens hun taalgevoel ‘“goed Nederlands” (standaardtaal, A(B)N)’ waren. Ze moesten daartoe scoren op een vijfpuntsschaal, waarop de mogelijkheden aangeduid waren met plus- en mintekens. Voor ‘++’ werd als omschrijving gegeven: ‘uitstekend, volkomen acceptabel’; voor ‘--’: ‘zeer slecht, volkomen onmogelijk’.
| |
0.2.5 Literatuur
Voor het onderzoek van de Nederlandse dialecten nam ik de gebruikelijke woordenboeken, monografieën e.d. door. In deze literatuur was weinig, maar hier en daar toch wel iets over er te vinden.
Voor de algemene taal maakte ik gebruik van woordenboeken, grammatica's, taalgidsen, en taalkundige studies in boek- en artikelvorm van allerlei aard. Voor het gebruik van er in de standaardtaal was deze literatuur uiteraard niet zonder belang; over regionale variatie heb ik er, afgezien van wat opmerkingen over het Zuidnederlandse gebruik van het partitieve er, niets in gevonden.
Zoals aan het begin van dit artikel al vermeld, is er de laatste tijd betrekkelijk veel over er geschreven. Van de literatuur die nog niet in de BNTL is opgenomen (op het moment van schrijven: vanaf 1987) kan mij een of ander ontgaan zijn. De kans dat hierin gegevens over de regionale variatie van het er-gebruik te vinden zouden zijn geweest, lijkt echter klein.
| |
1 Het type koffie met suiker in: een afbrokkelend zuidnederlandisme
1.1 Nadere omschrijving van het onderzochte type
In koffie met suiker erin is er een deel van een voornaamwoordelijk bijwoord. Toch vormt niet ‘het al dan niet gebruiken van er als deel van een voornaamwoordelijk bijwoord’ (als categorie) het onderwerp van dit artikel. Het type waar het om gaat is sterk beperkt.
| |
| |
‘(I)n het Nederlands (kunnen) pronomina in een NP onder bepaalde voorwaarden anaforisch verbonden... zijn met het hoofd van de desbetreffende NP. Dit is mogelijk indien het pronomen zich bevindt in een door met of zonder ingeleide PP. Het pronomen kan de vorm er aannemen...’, schrijft Jullens (1983: 26). Om aan te tonen dat PP's met andere voorzetsels niet in aanmerking komen, geeft hij de ongrammaticale voorbeelden *Staal in brugconstructies ervan roest niet en *Suiker in een zakje ervoor vervangt het klontje (ibid.).
De ANS spreekt alleen over ‘een door met ingeleide constituent’ (1984: 385), vergeet dus het voor de hand liggende zonder, maar voegt er wel aan toe: ‘Betreft het echter een relatie persoon-kledingstuk, dan wordt... geen voornaamwoordelijk bijwoord gebruikt’ (386). Inderdaad spreken we normaliter over een vrouw met een hoed op (*erop) en een tafeltje met een hoed erop (*op). (Op een surrealistisch schilderij zijn wel denkbaar: een vrouw met een hoed erop - b.v. een liggende vrouwenfiguur met daarop een hoed: niet als kledingstuk - en een tafeltje met een hoed op - een ‘gepersonifieerd’ tafeltje, dat een hoed (als kledingstuk) draagt-.)
Het hier onderzochte type is dus weer te geven in het voorbeeld koffie met suiker(er)in. We kunnen stellen dat dit type in de standaardtaal - in de definitie van de ANS - de vorm koffie met suiker erin heeft; daarbuiten soms koffie met suiker in. In de twee volgende paragrafen zal dit verder worden nagegaan.
| |
1.2 Standaardtaal
De ANS rekent alleen de +er-variant van koffie met suiker (er)in tot de standaardtaal, wat o.a. blijkt uit de vermelding van twee voorbeeldzinnen met de -er-variant als ‘regionaal’. Verder heb ik in de literatuur alleen iets over dit type aangetroffen in Jullens 1983 en de daar vermelde Bech 1952 en Zwarts 1976; in deze bronnen verschijnt uitsluitend de +er-variant.
Ook de invullers van de Amsterdamse enquête (vier van Gelderse, één van Brabantse, één van Limburgse herkomst; de rest afkomstig uit de Randstad-in-ruime-zin) beschouwden uitsluitend de zin Ik wil alleen koffie met suiker erin als Standaard-Nederlands. Van hen kruisten er 22 ‘++’ aan, drie ‘+’, één ‘±’. Dat men niet unaniem zo positief mogelijk oordeelde zal wel veroorzaakt zijn door een voorkeur voor koffie met suiker (zonder (er)in), die ook nogal veel invullers van de dialectvragenlijst hadden (zie 1.3.). De overeenkomstige zin met de -er-variant werd door alle invullers op één na maximaal negatief (‘--’) beoordeeld. De ene uitzondering (‘±’) was een informante die veel in Nederlandstalig België verblijft, en daar intensieve contacten heeft.
| |
| |
Want de - er-variant is een Zuidnederlandse aangelegenheid, zoals wel blijkt uit de resultaten van de Leuvense enquête. Ik geef die hieronder in tabelvorm.
Tabel 1: +er en -er in Leuven (N=28)
|
|
++ |
+ |
± |
- |
-- |
met suiker erin |
9 |
12 |
5 |
2 |
0 |
met suiker in |
7 |
8 |
6 |
5 |
2 |
Als we aan deze opgaven de volgende waarden toekennen: ++ = 2, + = 1, ± = 0, - = -1, - - = -2, dan is de verhouding erin: in = 28: 13. De +er-variant is dus ruim dubbel zo sterk vertegenwoordigd als de -er-variant, maar deze laatste vormt met bijna een derde van het totaal toch een niet te verwaarlozen minderheid.
Om te zien of de herkomst van de Leuvense studenten samenhang vertoonde met hun voorkeur voor één van beide varianten, tekende ik aan de hand van hun desbetreffende opgaven een (hier niet gepubliceerde) proefkaart. Symbolen voor +er- en -er-varianten (in verschillende sterkten) zette ik op de plaatsen waarvan de invullers opgaven het dialect te kennen, of (bij ontbrekende dialectkennis) waar ze altijd of langer dan elders gewoond hadden. Gezien de ongelijkmatige verdeling over de kaart van de plaatsen waarvoor de opgaven golden - 6 in Oost- en West-Vlaanderen, 16 in Antwerpen en Brabant, 6 in Limburg - kan deze kaart nauwelijks geacht worden een betrouwbaar beeld van de werkelijkheid te geven. Het enige wat zich vrij duidelijk lijkt af te tekenen - maar onder alle voorbehoud dus - is dat de -er-variant het sterkst vertegenwoordigd is in Vlaanderen-in-engere-zin. Bij gebruikmaking van dezelfde kwantificering als zojuist is de verhouding erin: in in Vlaanderen 2: 8, in Antwerpen + Brabant + Limburg 26: 5.
Ook de verdeling over de geslachten was ongelijkmatig: er deden 20 vrouwelijke en maar 8 mannelijke studenten aan de enquête mee. Weer onder alle voorbehoud gebruikmakend van dezelfde kwantificering, kan ik vermelden dat de verhouding erin: in bij de vrouwen 25: 11 en bij de mannen 3: 2 was. Deze verhoudingen ontlopen elkaar dus weinig.
| |
1.3 Dialect
Evenals in de standaardtaal, vertoont ook het er-gebruik in de dialecten een duidelijk verschil tussen Nederland en België. De opgaven voor zin 17, 9 (Ik
| |
| |
wil alleen koffie met suiker (er)in) in vragenlijst D 62 (1987), in cijfers weergegeven in tabel 2, zijn daarom uitgesplitst voor de twee landen. (Voor (nadere) uitleg van de betekenis van de codecijfers voor de score en de index: zie 0.2.1.).
Tabel 2: Scores en indexen voor Nederland en België in D 62 (1987)
|
|
Nederland |
België |
Totaal |
Score/index |
(N=565) |
(N=99) |
(N=664) |
0: geen |
166 |
31 |
197 |
1: -er |
5 |
34 |
41 |
2: voorkeur -er |
1 |
11 |
12 |
3: -er en +er |
1 |
2 |
3 |
4: voorkeur +er |
4 |
5 |
12 |
5: +er |
388 |
16 |
399 |
Totaal scorewaarden |
1966 |
162 |
2117 |
Totaal relev. antw. |
399 |
68 |
467 |
Index |
4,93 |
2,38 |
4,53 |
De geografische spreiding van de vragenlijstopgaven blijkt uit de hierbij afgedrukte kaart. Omdat in de noordelijke helft van het taalgebied geen -er-opgaven (bedoeld is hier: opgaven met de codering 1 t/m 4) voorkwamen, omvat de kaart alleen de zuidelijke helft, wat de duidelijkheid ten goede komt. Voor het niet afgebeelde gedeelte van het taalgebied werden in de vragenlijst wel een paar -er-opgaven gedaan, maar die maakten een ‘verdachte’ indruk en bleken bij schriftelijke navraag aan de informanten op een vergissing te berusten.
Voor de Nederlandse provincies Limburg en Zeeland is wel enkele malen een symbool voor -er op de kaart geplaatst. Van de Limburgse dialecten is bekend dat er daar vaak niet voorkomt in posities waar de standaardtaal wel er heeft. In de literatuur is dit ook wel gesignaleerd (zie Shepherd 1946: 69, 71; Weijnen 1966: 325; Kooijman 1985: XLIII, XLIV, 361; Hinskens te verschijnen: 3-4), maar meestal niet voor er in het hier behandelde type. Met één niet te verwaarlozen uitzondering: Kooijman geeft t.a.p. naast andere syntagma's een groot aantal voorbeelden van -er in met-constituenten (b.v. ei glaâs mèt limmenaad in). Tungelroy L 318b, waarvan Kooijman het dialect beschrijft zoals het ruim vier decennia geleden gesproken werd, ligt ongeveer aan de noordgrens van het gebied waarvoor in 1987 (nog) verspreid -er wordt
| |
| |
D 62, 17.9:
Ik wil alleen koffie met suiker (er)in
| |
| |
opgegeven. De Nederlands-Limburgse opgaven zullen dus zeker wel beantwoorden aan de realiteit.
Voor Zeeland heb ik geen literatuurvermeldingen gevonden die de weinige -er-opgaven van de vragenlijst ondersteunen, maar vanwege de zich vaak voordoende overeenkomsten tussen het Zeeuws en het (West)vlaams, wil ik die vragenlijstopgaven graag het voordeel van de twijfel geven.
Maar het zwaartepunt van -er ligt natuurlijk in Nederlandstalig België. Uit tabel 2 blijkt dat de -er-variant daar meer dan dubbel zo sterk vertegenwoordigd is als de +er-variant; een veel sterkere positie van -er dan we in 1.2. constateerden voor de standaardtaal, voorzover die tot uiting kwam in de Leuvense enquête. De kaart toont echter geen duidelijk geografisch beeld. Het vermoeden van een Vlaams overwicht in het -er-gebruik, waartoe de standaardtaalgegevens enige aanleiding gaven, wordt door de dialectopgaven niet bevestigd; eerder integendeel.
De opgaven van de Belgische informanten heb ik nog wat verder kwantitatief geanalyseerd; voor de Nederlandse leek dat niet zinvol. De resultaten hebben niet meer dan een exploratieve pretentie; het gaat niet om statistische toetsing van hypotheses.
Allereerst heb ik gekeken of er samenhang bestond tussen er-gebruik en geslacht; zie daarvoor tabel 3.
Tabel 3: Scores en indexen in België naar geslacht (D 62: 1987)
|
Score/index |
Mannen (N=81) |
Vrouwen (N=16) |
Geslacht onbekend (N=2) |
0: geen |
23 |
7 |
1 |
1: -er |
29 |
4 |
1 |
2: voorkeur -er |
9 |
2 |
|
3: -er en +er |
2 |
0 |
|
4: voorkeur +er |
4 |
1 |
|
5: +er |
14 |
2 |
|
Totaal scorewaarden |
139 |
22 |
|
Totaal relev.antw. |
58 |
9 |
|
Index |
2,40 |
2,44 |
|
Gezien de vrijwel gelijke indexen van mannen en vrouwen kan die samenhang geacht worden niet te bestaan; eenzelfde resultaat als bij de Leuvense studenten dus (zie 1.2.).
| |
| |
Verder leek het me interessant om na te gaan of er-gebruik en leeftijd samenhingen. Daartoe verdeelde ik eerst de Belgische opgaven in twee groepen: die met de coderingen 1 en 2 (‘zwak er’; N=21) en die met de coderingen 4 en 5 (‘sterk er’; N=44). De gemiddelde leeftijd van de ‘zwakke’ groep was 60,41 jaar; die van de ‘sterke’ groep 54,38 jaar. Omdat bij dergelijke kleine aantallen toevalsfactoren een relatief grote rol kunnen spelen, maakte ik ook nog een andere verdeling, nl. in een groep met de coderingen 1 t/m 4 (‘-er mogelijk’; N=51) en een met de codering 5 (‘-er onmogelijk’; N=16) (van één informant was de leeftijd (en het geslacht) onbekend). De gemiddelde leeftijd van de groep ‘-er mogelijk’ was 59,29 jaar; die van de groep ‘-er onmogelijk’ 57,06 jaar.
Op beide manieren was het resultaat dus dat de informanten die voor hun dialect -er opgaven (uitsluitend, bij voorkeur, of als mogelijkheid) gemiddeld ouder waren dan degenen die alleen +er vermeldden.
Als we dit gegeven combineren met de andere die in dit verband relevant lijken, nl.:
- | dat de Noordnederlandse standaardtaal alleen +er kent; |
- | dat voor de overgrote meerderheid van de dialecten in Nederland hetzelfde geldt; |
- | dat een tweederde meerderheid van de Leuvense studenten kiest voor +er als standaardvariant; |
- | dat de kaart geen geografische tegenstelling laat zien tussen een -er- en een +er-gebied, maar een -er-gebied dat vrijwel overal is ‘aangevreten’ door +er-infiltratie; |
mogen we wel concluderen dat de -er-variant in de dialecten van Nederlandstalig België een in kracht afnemend verschijnsel is.
| |
1.4 Conclusies
Het type koffie met suiker in is te omschrijven als een ‘afbrokkelend zuidnederlandisme’: het komt voor in Nederlandstalig België en hier en daar in Nederlands Limburg en Zeeland, en het neemt in kracht af.
Als in een herziene druk van de ANS nadere geografische omschrijvingen gegeven worden van de nu alleen als ‘regionaal’ getypeerde verschijnselen, kan voor koffie met suiker in de zojuist gegeven omschrijving worden gebruikt. Gezien de betrekkelijk zwakke positie van dit type ware echter te overwegen of het label ‘regionaal’ niet beter vervangen zou kunnen worden door ‘uitgesloten’.
|
|