Taal en Tongval. Jaargang 39
(1987)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zwakke verledentijdsvorming in het Gronings morfonologisch beschouwd
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Ter Laan '53In zijn ‘Proeve van een Groninger Spraakkunst’ besteedt Ter Laan heel weinig aandacht aan het zwakke, regelmatige werkwoord. Zoals bij meer dialectgrammatika's het geval is, heeft het werk een contrastieve opzet: men vindt er vooral zaken in gememoreerd waarmee het dialect in kwestie afwijkend is ten opzichte van de standaardtaal. Nadat op bladzijde 66 is geconstateerd dat ‘de verleden tijd van een zwak werkwoord wordt gevormd met de of te: ik woonde, ik hoopte’, volgt op blz. 75 een nadere uiteenzetting van welgeteld 13 regels. De suggestie wordt hiermee gewekt, dat ‘taal’ en ‘tongval’ op dit punt niet noemenswaard van elkaar verschillen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat is enerzijds het geval, maar aan de andere kant zeker niet. En beide zijn opvallend genoeg om daar enige aandacht aan te besteden. De afwijkende vormen komen in de volgende paragrafen aan de orde, maar ook dan wanneer het Gronings overeenstemming met het Nederlands vertoont is dat opmerkelijk. Meervoudige vormen van de zwakke preterita kùnnen namelijk hun sjwa in de uitspraak behouden, waar die in het presens praktisch uitzonderingsloos wordt gedeleerd: loopm ‘lopen’, fietsn ‘fietsen’, haarkng ‘harken’Ga naar voetnoot2, de bekende Noordelijke uitspraakvariant die wel als ‘knauwen’ te boek staat. In de betrokken passage bij Ter Laan staat bovendien een aantal aperte onjuistheden. Zo constateert hij over de 2e pers.sg. o.v.t.: ‘De vorm met doe zou dus moeten zijn: doe woondest; doch deze vorm is voor 't gehoor dezelfde als doe woonst. Hij wordt daarom nooit gebruikt.’ Deze constatering is in strijd met dit soort observaties uit het geschreven Gronings:
Ook de ‘correspondenten’ (informanten die inlichtingen over hun taalgebruik geven en waarover ik in Reker 1986a heb bericht) gebruiken de door Ter Laan gewraakte vorm. En evenmin blijkt het tegendeel in RND-16 (Sassen 1967): Zin 113 bevat de vervoeging van een aantal vormen van het werkwoord ‘bakken’. Slechts tweemaal wordt de omschreven vorm ‘jij hebt gebakken’ gegeven voor het gevraagde ‘jij bakte’. De verreweg meest voorkomende variant is doe bakste. Driemaal is doe bakse geregistreerd, eenmaal - in Hoogezand C 152 - doe baktest, een variant die meermalen genoemd wordt in het aangrenzende Noorddrentse gebied. De presensvorm doe baks(t) (zie voor het onderscheid Reker 1986b) wordt nergens opgevoerd als preteritum-vorm, wat op grond van Ter Laan verwacht zou moeten worden. Doe woondest zal als volgt gestructureerd zijn: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met Sassen (1964) lijkt de veronderstelling aannemelijk, dat ook in het Gronings de slot-t secundair is toegevoegd op grond van de inversie-vorm. Het pronomen personale doe zou bij enclise en zwakke accentuering de vorm -te krijgen, waarvan de -t- zijn status van pronomen verliest en deel gaat uitmaken van de uitgang. Deze verschuiving wordt zichtbaar wanneer het pronomen doe voorgeplaatst wordt met een buigingsuitgang -st (wat niet in heel Groningen de regel is: zie Reker 1986b). Voor de grootste groep verba geldt dat er vier varianten van de tweede persoon singularis pres. voorkomen:
(Bovendien is van een toenemend aantal werkwoorden een op het Nederlands geënte variant van het type doe sloaps(t) te constateren, maar dat laat ik hier buiten beschouwing.) De kortste vorm van (3) is tegelijk ook de voorspelde vanuit taalhistorisch gezichtspunt: sleps. Voor het preteritum leidt dit m.m. tot baktes, een variant die in RND-16 ontbreekt in Groningen. Voegen we enclitisch en gereduceerd doe toe, d.w.z. -te, dan ontstaat een vorm die evenmin in de RND genoemd staat: bakteste. Toch geven native speakers van het Gronings desgevraagd een behoorlijk positief oordeel over de grammaticaliteit van dergelijke vormen als baktes en bakteste. Aan de eerder gememoreerde ‘correspondenten’ heb ik de tweede vorm voorgelegd (niet de eerste, want dat is een geografisch bepaalde variant die slechts in Noord-Groningen voorkomt), met de vraag of ze deze vorm (sc. woondeste doe ‘woonde jij’) ‘goed Gronings’ vonden. Van degenen die hier een positief of negatief antwoord op gaven (422 personen) was er een over de generaties licht toenemende instemming te zien:
Anders gezegd: van de 422 antwoordgevers zijn 176 uitgesproken positief over de juistheid van een vorm als bakteste. Het op dit punt dus niet afgevraagde baktes wordt bij vrije beantwoording frequent gebruikt, zodat ik meen te kunnen concluderen tot het Gronings zijn van vormen als onder (5): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het anders/niet realiseren van deze variant moet te maken hebben met oppervlakkige fonetische/fonologische gronden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Wie bakngdeIn de onderhavige passages in Ter Laan (1953) ontbreekt de signalering van een preteritumvorming die afwijkend is ten opzichte van het Nederlands en die dus een plaats in zo'n contrastieve spraakleer had verdiend. Het gaat om een type waarvan in RND 16 één voorbeeld gegeven wordt onder de eerder genoemde vraag 113. Eén informant in Eenrum C 26 geeft als vertaling van ‘wij bakten’ wie bakngde. Slechts één informant, maar toch niet zó uitzonderlijk. In de afgelopen jaren heb ik voorbeelden van hetzelfde type opgetekend in vrijwel alle delen van Groningen, zonder dat de leeftijd van de gebruikers van de vorm aan zekere leeftijden te binden was, en zonder dat de vorm gereserveerd bleek voor de 1e pers.plur. Met andere woorden, ik concludeerde voorzichtig tot een min of meer algemeen voorkomende preteritum-vorming in Groningen. Voor ik nader in ga op bevindingen die nader onderzoek onder de correspondenten mij leerde, beschrijf ik enkele van die geregistreerde gevallen uit de mondelinge taalpraktijk:
De voorbeelden van (6) zijn alle van het type bakngde ‘bakten’, dat ik aan de correspondenten voorlegde met dezelfde vraag naar hun ‘juistheid’ als bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het type woondeste doe ‘woonde jij’. De geoorloofdheid van de vorm ‘bakngde’ blijkt als volgt verdeeld:
De toeneming is dusdanig, dat het me juist lijkt te veronderstellen, dat we hier te maken hebben met een nieuwe preteritum-vorming in het hedendaagse Gronings. Ik meen dat het onderzoek met de informanten op deze manier iets heeft duidelijk gemaakt (door hun grote aantal), wat niet ontdekt was in de praktijk: daar kwam de vorming immers in alle leeftijden voor (zoals (7) ook laat zien, er moét een directe relatie zijn tussen het taalgebruik en het beoordelen van iets als grammatikaal juist) zij het kennelijk steeds meer naarmate de spreker jonger is. De gevallen van (6) hebben diverse overeenkomsten. Het opvallendst is de afwezigheid van een meervoudsaanduider -n aan de rechterzijde. (Die noteerde ik - systematisch bevooroordeeld luisterend? - aanvankelijk wèl bij m'n praktijk-observaties, maar al spoedig moest ik tot de ontdekking komen dat deze niet gezegd wordt.) Die aanduiding is op zich te verwachten, aangezien het hier telkens om een meervoudsvorm gaat: wie ‘wij’, ie/joe ‘u, jullie’, zai ‘zij’, waartegenover geen voorbeelden staan van het onderhavige type met een enkelvoudig persoonlijk voornaamwoord. Daartegenover staat een nasaal element (n, m, ng) ìn de werkwoordsvorm, na de stam en voor de preteritum-aanduider. Het nasale element deelt z'n plaats van articulatie met de laatste consonant van de stam, resp. zal hierdoor bepaald worden. In (6) komen uitsluitend vormen voor van zwakke verba: sterke werkwoorden ontbreken, en gezien hun frequentie zal men moeten veronderstellen dat ze systematisch absent zijn. Een (klein, en waarschijnlijk afnemend) deel van de zwakke werkwoorden is evenmin in de observaties vertegenwoordigd. Het gaat hier om de opmerkelijke groep van de verba diminuenda in het Gronings, met name in het Noord /Westelijke Gronings van het Hogeland en het Westerkwartier in gebruik. Deze verkleinings-werkwoorden zijn verba die vooral een duur- of een herhalingsaspect aan het werkwoord toekennen. Zo is bijvoorbeeld kwastjen ‘schilderen, met een zekere duur -’. Ik laat dit facet hier verder buiten beschouwing, hoezeer het nadere aandacht verdient. Belangrijker in dit verband is een aantal formele kwesties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze verba gaan in het Gronings uit op -(t)jen of -ken, niet op -jìn zoals Ter Laan (1953: 75) ten onrechte vermeldt. In Ter Laan (1953) noch in Ter Laan (1929) (zie hiervoor Reker 1985) komt deze laatste vorm voor. Het opmerkelijkste eraan is dat ze een stam bezitten die uitgaat op een sjwa: de enige zwakke werkwoorden waarvan het slotsegment géén consonant is! Ik contrasteer lopen en kwastjen op het punt van de stam:
Uit elk van die onderzochte punten blijkt het regelmatige verschil tussen beide vertegenwoordigers van twee soorten zwakke verba. Dat verschil in slotsegment van de stam is iets waar we verderop op terug moeten komen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Verklaring (1)Het suffix dat het onderwerp van deze bijdrage vormt, is weer te geven als -N̥de: achter de stam van het zwakke werkwoord die uitgaat op een consonant, wordt -N̥de toegevoegd, dat wil zeggen een sonantische nasaal met een articulatieplaats die gelijk is aan die van de voorafgaande slotconsonant van de stam, gevolgd door -de. Een stipulatieve beschrijving van de hiervoor gesignaleerde verschijnselen zou als volgt kunnen luiden:
De beschrijving van (9) biedt geen enkele interpretatie en geeft geen antwoord op diverse vragen die er (verderop) over gesteld worden. De normale morfeemvolgorde van bijvoorbeeld bakten zal als volgt zijn:
De opbouw van bakngde (op te vatten als bakkende) zal als volgt zijn:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onder (9) beschreven regelmaat is dus op te vatten als een volgordeverandering van de morfemen: A+B+C wordt A+C+B. We zouden daarmee het verschijnsel affixmetathesis betrapt hebben. Deze analyse is niet zeer inzichtgevend: er is een naam gegeven aan een zekere vorm(ing), maar er wordt allerlei niet uit duidelijk: - waarom is deze ‘metathese’ noodzakelijk of hoe is deze verklaarbaar - waarom is deze beperkt tot het meervoud - waarom bestaat de restrictie tot een deel van (een deel van) de werkwoorden. Bovendien is het verschijnsel ‘affixmetathesis’ - althans voorzover mij bekend - niet eerder gesignaleerd voor het standaard-Nederlands noch voor verwante dialecten of andere taalsystemen. In paragraaf 2 is de tweede persoon enkelvoud behandeld, een vorm die in dit verband opnieuw aan de orde moet komen. Immers, we zouden kunnen veronderstellen dat de gesignaleerde varianten zoals bakste en baktest aan elkaar gerelateerd moeten worden via dit proces van affixmetathesis. Dat zou op deze wijze moeten gebeuren:
Als we hier hetzelfde proces zouden hebben als bij het type bakngde, dan is de situatie juist het tegengestelde van die bij deze laatste vorm: in de RND komt de ‘omgezette’ vorm in het meervoud slechts eenmaal voor, de enkelvoudige variant die ‘metathese’ ondergaan zou hebben is juist régel. Dat laat zich mijns inziens moeilijk verklaren. Ik meen dat een basisvorm zoals onder (5) beide varianten kan verklaren, en dus zodanig dat ze elk van beide op (5) terug te voeren zijn en niet aan elkaar te verbinden. In paragraaf 6 probeer ik tot een verklaring te komen die de in paragraaf 4 gestelde vragen wèl beantwoordt en die recht doet aan een aantal tegenwerpingen. Daarbij wordt uitgegaan van het gegeven dat het type bakngde alleen mondeling gebruikt wordt.Ga naar voetnoot5 Daarvóór is het noodzakelijk een aantal fonologische processen in het Gronings (en het Nederlands) aan de orde te stellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. FonologieTaal en tongval mogen op een absolute wijze van elkaar verschillen, zoals onder meer gedemonstreerd in een grammatika als die van Ter Laan (1953), ze kennen ook relatieve variatie. Ik bedoel daarmee, dat beide taalsystemen een zelfde regelmatigheid bezitten, maar dat de omstandigheden waaronder deze aan het licht komt, verschillen. Zo veronderstel ik dat er een meer algemene tendens bestaat - in het Nederlands en in het Gronings, maar ook elders - die in zijn meest algemene vorm hierop neerkomt:
In (13) staat uitgedrukt, dat de reeks segmenten sjwa + nasaal binnen dezelfde syllabe te vermijden is. Het eerder genoemde Noordoostelijke ‘knauwen’ vormt een aanpassing van deze dialecten aan het verbod van (13). De ‘Groningse’ oplossing voor dit probleem is als volgt:
De regelmaat van (14) is een korte beschrijving van verschijnselen als sjwa-deletie, sonantisering, nasaal-aanpassing, eventueel aangevuld met geminaatdelging. Ter illustratie dienen voorbeelden als deze:
Het standaard-Nederlands heeft voor (13) een andere oplossing; de tegenhanger van (14) is:
Hierbij gaat het om realiseringen die weer te geven zijn als lopen̸, komen̸ e.d. Maar ook de zgn. ‘bindfonemen’ zijn hiertoe te rekenen: brieven̸bus, boeken̸kist. Bij de laatste gevallen zijn er in het Gronings twee mogelijkheden, namelijk gebaseerd op (13) en op (16):
Ook het voegwoord ‘en’ in (samengesteld geworden) woorden blijkt, met gelijktijdige reductie van de vocaal, nu eens als sjwa, dan weer als sonantische nasaal geraliseerd te kunnen worden in het Gronings: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook bij de bekende reductie van protonische klinkers tot sjwa blijkt het Gronings de beschikking te hebben over een regelmaat zoals van (16); dat wordt duidelijk wanneer we (van oorsprong) ‘vreemde’ woorden in het Gronings bezien, die een nasaalcluster bezitten in de cruciale positie direct na de te reduceren klinker:
De reductie van de oorspronkelijke, voorhoofdtonige, vocaal tot sjwa gaat gepaard met deletie van de direct (in dezelfde lettergreep) volgende nasaalGa naar voetnoot6. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Verklaring (2)Keren we terug naar de hoofdkwestie van dit artikel: hoe moeten we de vormen van het type bakngde begrijpen? De puur-morfologische verklaring zoals beschreven in paragraaf 4, en die bestond uit de verandering van ABC naar ACB (‘affix-metathesis’), is daar van de hand gewezen. In deze paragraaf probeer ik een betere oplossing voor te stellen, en wel één die antwoord geeft op de vragen zoals in paragraaf 4 geformuleerd, en (daarmee) inzichtgevender is. Kiparsky (1982) bevat een model waarbij fonologie en morfologie op alle niveaus in de woordafleiding aan elkaar gekoppeld zijn. Op ieder niveau volgen op een morfologische regeltoepassing (de) fonologische processen, volgens het schema op p. 60 ((19) Kiparsky 1982: 132). Het niet-gederiveerde lexicale item van het type is bak-. Op - laten we zeggen - het eerste niveau wordt het preteritum-suffix aangehecht. Ook op historische gronden kan dat opgevat worden als -de-:
Hierop werkt vervolgens de ‘level 1 phonology’, die -de- omzet in -te- na het stemloze slot-segment van de stam bak-:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(19) Kiparsky 1982: 132
Op een volgend morfologisch niveau wordt de meervoudsmarkeerder -en toegevoegd:
En op het zelfde niveau wordt nu door de fonologie de samenval van twee adjacente sjwas geregeld:
De output van (23) is evenwel een reeks die in (13) als ‘te vermijden’ aangemerkt stond. In die vorige paragraaf zagen we dat het Gronings twee mogelijkheden kent om het probleem van (13) op te lossen, namelijk de ‘Groningse’ en de ‘Nederlandse’ methode, respectievelijk aangeduid in (14) en (16). De eerste oplossingsmethode is voor de handliggender dan de tweede: deletie van de nasaal is wel mogelijk, maar is als het ware geblokkeerd door een systematische ‘constraint’ van homonymie-vrees, in de termen van Kiparsky (1972: 196 vv) ‘conservation of functional distinctions’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijdering van de slot-nasaal zou immers leiden tot volledige identiteit met twee van de drie singularis-vormen van het preteritum: ik/hai bakte (ik/hij bakte).Ga naar voetnoot7 De ‘Groningse’ methode (sc. regel (14)) is derhalve bevredigender:
Vervolgens ontstaat er een nieuw probleem, de uitspreekbaarheid van de/het cluster consonanten van de auslaut. Dat geldt niet slechts voor -ktn̥, dat is systematisch het geval:
De onwelgevormde dan wel te vermijden reeks van (25) komt bij de meeste werkwoorden voor, maar toch niet bij alle. In de eerste plaats voldoen de sterke werkwoorden er nimmer aan: hier wordt immers geen preteritum gevormd door invoeging van een dentale explosief. In de tweede plaats zijn de eerder genoemde verkleiningswerkwoorden systematisch absent: zij bezaten een stam die telkens eindigde op een sjwa, zodat Ck niet voorkomt. Er bestaat een derde methode om aan (13) te ontkomen in verband met de realisering: men negeert deze als het ware en spreekt de volle vorm uit, met slot-n (misschien zelfs met slot-n̥, maar dat laat ik hier verder rusten). Deze realisering geschiedt ook bij de verkleiningsverba, aangezien ook de reeks - dn̥ te vermijden is: ook hier zou systematische homonymie ontstaan met de eerste en derde persoon enkelvoud bij deletie van de slot-nasaal. Ik ga op nadere fonetisch-fonologische details niet in, maar stel vast dat in het Gronings bij de realisering van de reeks ktn̥ kn̥ ontstaat, waarbij de nasaal zich vervolgens aanpast aan de articulatiepositie van de voorafgaande consonant:
Het resultaat van (26) is met andere woorden geheel gelijk aan het presens.Ga naar voetnoot8 En dat is weer in strijd met de vaker genoemde vermijding van (systematische) homonymie: een vicieuze cirkel? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat is niet noodzakelijkerwijs het geval, want we kunnen de afleiding andermaal een aanvang laten nemen op het punt waar we nu aangekomen zijn, namelijk bakng. Het adagium dat er een algemeen verbod zou bestaan om tweemaal hetzelfde suffix aan te hechten is inmiddels verlaten (zie bijvoorbeeld Hoff 1981): we kunnen de preteritum-vorming dus iteratief toepassen, we gaan naar een lager level in de optiek van (19), of we beschouwen de output van (26) als het ‘underived lexical item’. De suffigering verloopt dan als volgt:
De ‘level 1 phonology’ werkt hierop niet, het slotsegment is stemhebbend evenals het beginsegment van het suffix. De meervoudsindicator wordt vervolgens aangehecht:
Nu zorgt een fonologische regel voor geminaatdelging zoals bij (23):
Deze uitkomst is wederom in strijd met (13), maar nu is er geen probleem om aan deze conflictueuze situatie een eind te maken:
Wissing van de sjwa uit de input-vorm van (30) ligt niet erg voor de hand, gegeven het (grote) consonantcluster dat daar het gevolg van zou zijn. De andere oplossing van nasaal-apocope is nu wel verkieslijk, aangezien er geen systematische gelijkheid ontstaat met de enkelvoudsvorm bakte. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. SlotDe uitkomst van (30) brengt ons terug bij het punt van vertrek, namelijk de vorm bakngde ‘bakten’. De stap-voor-stap benadering die in de vorige paragraaf gevolgd werd heeft duidelijk gemaakt dat er geen sprake is van metathesis in de betekenis van een verwisseling van twee affixen via een soort van gelijktijdig overspringen. Hooguit is er schijn-metathesis, zoals die ook gesignaleerd is voor de verandering van Krist tot Kerst (zie Schönfeld 1970: 70). Ook al is de sonantische nasaal (nu een soort van ‘infix’) oorspronkelijk - in een eerdere cyclus - meervoudsaanduider geweest, de laatste indicator van het pluralis is (in (30)) gedeleerd. De eerdere vorm maakt nu (als het ware?) deel uit van de stam. De term ‘affixmetathesis’ wijs ik bovendien af, omdat het de suggestie wekt van een puur morfologisch proces, terwijl hier onmiskenbaar iets anders aan de hand is, namelijk het interageren van fonologie en morfologie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen door die interactie is te begrijpen waarom de schijnbare omzetting van ABC naar ACB alleen maar plaats heeft in het meervoud en niet in het enkelvoud. En op dezelfde wijze is slechts op deze wijze begrijpelijk te maken, waarom er restricties gelden voor bepaalde groepen verba. Er is bij het type bakngde sprake van een produktief gebeuren in de morfonologie van het hedendaagse, gesproken (en dan ook met vertraging het geschréven?) Gronings; er is exact volgens regels te voorspellen wanneer de aanhechting van het achtervoegsel -N̥de mogelijk is en waar niet. Toch beperkt de produktiviteit zich dus vooralsnog tot het mondeling taalgebeuren. Dat is in zoverre begrijpelijk, omdat er in de schrijftaal geen homonymie ontstaat: bakten is alleen maar homofóon met bakken (in de tongval van de meeste Groningers) en niet homográaf. Dat het desondanks vrijwel niet gevonden kan worden in het werk van Groninger auteurs kan zowel iets zeggen over een ‘Nederlandse’ schrijfhand van een schrijver in kwestie, als op een ontwikkeling duiden die zich inderdaad bezig is voort te zetten in het huidige Gronings. Hoe ook te begrijpen in zijn afleiding, er is een suffix -N̥de in het gesproken Gronings dat onder zekere condities voorkomt. Dat het in een zéér schaars geval óók is aangetroffen bij een sterk werkwoord (namelijk in deze twee, enige gevallen:
- verdere gevallen heb ik tot op heden niet gevonden -), dat maakt duidelijk dat er niet alleen in Taal maar ook in Tongval zoiets werkzaam is als ‘contex-vervaging’, ‘analogiewerking’ of iets van dien aard.
Groningen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|