Taal en Tongval. Jaargang 37
(1985)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |||
BoekbesprekingenTaal en Sociale Integratie. (Langue et Intégration Sociale; Language and Social Integration). Deel 7. Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek naar de Brusselse Taaltoestanden - VUB. 1984.Aan het begin van dit zevende deel van de reeks wordt door inleidster Els Witte gewezen op ‘een grote diversiteit in de aangesneden onderwerpen, methodologische vernieuwing en een bijzonder hoog aktualiteitsgehalte’ van de opgenomen bijdragen. Over het eerste aspekt zal iedereen die kennis neemt van de bundel het eens kunnen zijn, alleen al op basis van de indeling van de 9 bijdragen over 5 rubrieken (sociale, ekonomische, politieke, onderwijs- en communicatieve aspekten); het laatste genoemde kenmerk geldt zonder betwisting voor ruim de helft van de bijdragen. Alleen de methodologische vernieuwing lijkt mij, althans in de domeinen die ik meen te kunnen overzien, een wat mistige omschrijving: veel cijfermateriaal laten afwisselen met stukjes tekst die vaak niet meer geven dan een ‘verwoording’ van wat de aandachtige beschouwer zelf in minder tijd dan nodig om de tekst te lezen, kan opnemen, is een sinds lang gebruikte maar weinig revolutionaire manier van wetenschapsrapportering. Een extreem voorbeeld van zo'n erg objektiverend verslag is het voor taalsociologen bepaald wel interessante rapport van G. Gielen en F. Louckx over een ‘Sociologisch onderzoek naar de herkomst, het taalgedrag en het schoolkeuzegedrag van ouders met kinderen in het nederlandstalig basisonderwijs van de Brusselse agglomeratie’ (161-208): niet minder dan 28 tabellen (soms heel uitvoerig) worden over een veertigtal bladzijden uitgesmeerd, terwijl de besluiten uit dat (zoals gezegd grotendeels zinvolle) rekenwerk twee vrij onbenullige bladzijden vullen. Voor een reeks die voorstudies wil brengen is dit misschien niet onbegrijpelijk, hoewel precies de diversiteit van de onderwerpen, en de ruime interdisciplinair georiënteerde doelgroep van de reeks, een wat uitvoeriger samenvattende interpretatie toch wel zou verantwoorden. Voor dezelfde groep van taalsociologen kan ook ‘Taal en televisie’ (211-230) van H. Baetens Beardsmore en H. van Beeck enig belang hebben. Een vraag die direkt bij de lezer opkomt is dan wel of het ‘televisiekijken’ een zo monolitisch blok is, dat algemene vraagstellingen in de aard van ‘wat is het meest bekeken televisiestation van de informant’ tot een globaliseerbaar resultaat kan leiden. Zeker met het oog op het aspekt van de taalloyauteit had een opdeling naar (ten minste) nieuwsberichten, informatieve programma's, ontspanning een betrouwbaarder beeld kunnen opleveren: het aantal kijkers dat pas na het nieuwsoverzicht op geprefereerde zender X overschakelt naar de ontspanning op geprefereerde zender Y is misschien wel zo groot dat het - alweer heel rijkelijk uitgestrooide - cijfermateriaal van de auteurs op een te heterogeen feitencomplex zou kunnen slaan. | |||
[pagina 213]
| |||
Van de overige artikelen lijken vooral die over ‘Politieke aspekten’ (in erg ruime zin geïnterpreteerd) nog van belang voor wie zich vanuit een taalkundig (-sociologisch) oogpunt met de problematiek van de Belgische hoofdstad bezighoudt.
G. De Schutter | |||
W. Iven / M. Mandos: Bij wijze van spreken. Verhalen en spreekwoorden uit Noord-Brabant. Eindhoven (Bura Boeken) 1984; 268 blzz., prijs f 24,90 (isbn 90 6404 015 x).Sinds geruime tijd zendt Omroep Brabant, Eindhoven, wekelijks een spreekwoordenspel uit met de titel van deze bundel. Het spel bestaat er in dat de luisteraars een spreekwoord afmaken, dat verborgen in een verhaaltje in dialect verteld wordt. De luisteraars reageren per brief en, gezien de omvang van deze bundel, in grote getale. Na verloop van tijd namelijk worden de teksten van deze uitzendingen gebundeld en de gezochte spreekwoorden worden daarbij met de inzendingen van de luisteraars van kommentaar voorzien. Het kommentaar is van de hand van M. Mandos, weduwe van H. Mandos, die de spreekwoorden verzamelde. De verhaaltjes in deze vierde bundeling zijn van Willem Iven in naar hij zelf meedeelt ‘een peellands regiolect’ (blz. 11) of een ‘vanalles-Peeltaltje’ (blz. 18). Het zijn pretentieloze, meest grappig bedoelde anekdotes en alledaagse filosofietjes, die hun charme ontlenen aan het feit dat ze in dialekt gesteld zijn en voor de radio worden voorgedragen. In druk komen ze wat geforceerd over, maar dat geldt voor heel wat dialektliteratuur. Mevr. Mandos geeft in haar kommentaar een overzicht van de binnengekomen ‘oplossingen’, hun varianten en regionale spreiding, en legt die naast de spreekwoordenverzameling van haar in 1971 overleden echtgenoot. Ze geeft daarbij ook recenter vergelijkingsmateriaal, maar daar blijft het bij. Zo konstateert zij op blz. 178 dat boks in Peelland beter bekend is dan in Kempenland, waar meer broek opgegeven wordt, zonder zich ervan bewust te zijn dat juist tussen deze gebieden de broek/boks-isoglosse loopt. Deze al in 1937 door Weijnen vastgelegde isoglosse blijkt dus nog altijd (versteend?) in spreekwoorden te bestaan. Het interessante van deze onderneming nu is dat de ingezonden varianten ofwel geografische verschillen representeren of gewoon te verklaren zijn door het feit dat de vooral op school aangeleerde spreekwoorden in het geheugen weggezakt zijn en dat ze naar aanleiding van de radiouitzendingen in ‘verbasterde’ of ‘gerestaureerde’ vorm weer boven komen. Zo beschouwd leveren ze prachtige voorbeelden van de manier waarop teksten ‘verwerkt’ worden. Zoals gezegd wordt in de kommentaren van Mevr. Mandos op dit aspekt niet ingegaan. Zij beschouwt het spreekwoord zuiver als spreekwoord en elke afwijkende vorm is voor haar eenvoudig een variant. Resteert desondanks levendig en waardevol materiaal, omlijst met vlot ‘geschreven’ verhaaltjes, en dat levert te zamen een prettig leesbaar boek op.
Drs. Har Brok | |||
[pagina 214]
| |||
J. Molemans en J. Mertens m.m.v. D. Huyge, E. Paulissen en L. Van Impe, Opglabbeek, een rijk verleden. Een geografisch, prehistorisch, historisch, naamkundig en genealogisch onderzoek. Antiqua, Tessenderlo 1984. 671 pp. + 2 kaarten.Opglabbeek, een rijk verleden wil in eerste instantie een breed publiek bereiken, een oogmerk volledig naar de zin van de beleidslieden van dit Kempense dorp zelf, wie in de Inleiding als ‘opdrachtgevers’ overigens (zeer terecht) dank wordt betuigd. Dat op ‘socializering’ wordt gemikt, impliceert evenwel niet dat wij hier voor dilettantenwerk staan, integendeel! Opglabbeek, een rijk verleden is nl. een echt model van een ‘totaalmonografie’ geworden, een doel dat alleen te bereiken was, doordat een aantal vakmensen zich geschaard hebben rond de redaktietafel voorgezeten door de gezaghebbende Limburgse toponymist J. Molemans, die hier wel niet meer voorgesteld hoeft te worden. Dat hij alweer de onvermoeibare draaispil is, valt vlug te merken aan het aandeel dat alleen uit zijn pen is gevloeid: het bedraagt meer dan de helft van het totale volume. Ziehier dan zeer in het kort - het bestek van de onderhavige recensie laat voorwaar niet meer toe - iets over opbouw en inhoud van het bewuste boek, al dan niet vergezeld van een kanttekening of een suggestie. Deel I: Het fysische kader van Opglabbeek (door E. Paulissen, geograaf) beschrijft de boetsering van de typische Kempense landschappen zoals ‘heide’, ‘vennen en laagten’ en ‘duinen’, als gevolg van natuurlijke degradatie en ook van menselijke interventie, en haalt van dit alles mooie voorbeelden te Opglabbeek zelf aan. Deel II: De voorgeschiedenis van het Opglabbeekse gewest: een beknopt overzicht in ruim perspektief (door D. Huyge en L. Van Impe, archeologen) behandelt achtereenvolgens de betekenis van Opglabbeek in het Paleoliticum, Mesoliticum, Neoliticum, de Bronstijd en de IJzertijd, alweer, zoals in de titel aangegeven, geplaatst in en geschetst aan de hand van een brede regionale kontekst. Als geïnteresseerde had ik hier ook nog graag een woord bij gezien, al was het maar als toelichting, over de (door mij veronderstelde) historische hiaat tijdens de Romeinse en de vroegmiddeleeuwse periode. Bij het opslaan van het Archeologisch Repertorium merk ik nl. dat te Opglabbeek toch de Romeinse weg Tongeren-Noorden passeerde. Ik vraag mij b.v. ook af, waarom de (Gallo-)Romeinen te Gruitrode wél, te Opglabbeek (blijkbaar) niet hebben gepleisterd. Deel III: Geschiedenis van Opglabbeek: parochie, heerlijkheid en gemeente (door J. Mertens, historicus) projekteert op zijn beurt in een ruimer tijdskader de lokale gebeurtenissen en toestanden zoals die zich na lang en zorgvuldig archiefwerk laten situeren en rekonstrueren. Deel IV: De Opglabbeekse nederzettingen (zoals ook de delen V en VI, door J. Molemans) verklaart de namen Opglabbeek, Broekkant, Hoeve, Louwel, Ophoven, Roekseinde, Stegereinde en Vinkeneinde en toetst deze verklaringen telkens aan de geografische realiteit. | |||
[pagina 215]
| |||
Bij de verklaring van de (zeer jonge) gehuchtnamen op -einde wordt dit laatste toponymische element als ‘uiteinde’ verklaard. Zo betekent Roekseinde ‘het uiteinde van (het erf) Roeks’. Hoewel -einde in Einderveld (Glossarium, nr. 97), van veel oudere datum, duidelijk de betekenis ‘uiteinde’ bevat, bevreemdt de volgende sekwentie toch enigszins vanuit topografisch oogpunt: ‘het erf Roeks, waarbij het Roeks-einde in oorsprong alleen maar aansluit, ligt naderhand op het Roekseinde’. Wat er ook van zij, in Oost-Vlaanderen zou ik -einde ‘periferisch gehucht’ de voorkeur geven (en Roekseinde dan verklaren als ‘het periferische gehucht, waar (ook) het erf Roeks ligt’). Deel V: Glossarium met etymologische verklaringen van de Opglabbeekse plaatsnamen (in totaal 647 titelwoorden, waarin, zoals boven en ook beneden mag blijken, de nederzettingsnamen en de erfhamen niet begrepen zijn). Een paar suggesties.
Nr. 78. Dries: de verklaring kon aangevuld worden met gegevens uit recente publikaties, o.a. van dr. Gysseling en prof. Verhulst. Dezelfde opmerking kan worden gemaakt voor nr. 190. Hofakker. Nr. 192. Hondstraatje. Kan hond(s) hier niet als depreciërend element worden opgevat?
Nr. 97. Einderveld. De identificering Einderveld (geattesteerd vanaf 1551) = (‘ouder’) Louwelerveld (geattesteerd vanaf 1543) (nr. 379) kon misschien nader toegelicht of genuanceerd worden. Nr. 460, Oude Voort. Vgl. (a) Oude Voort, nēlər'spẹk + attestaties van de plaatsnaam Oude Voort; (b) onder nr. 200 Hornsspek, nēlər'spẹk + attestatie van de plaatsnaam Hornsspek; (c) Nielerspek, dat zelf niet als titelwoord voorkomt.
Deel VI: Genealogie en naamkunde: de Opglabbeekse erven en hun respektieve bewoners. Wie de publikaties van dr. Molemans enigszins volgt, weet dat elke monografie van zijn hand haar eigenheid bezit. Ook deze keer wordt de lezer aangenaam verrast door de introduktie van een nieuwe bevinding (of zeg maar: ontdekking), waartoe het exhaustieve en noeste werk van de Limburgse toponymist heeft geleid: de (ca. 60) Opglabbeekse erfnamen zijn tot vóór kort in feite veel funktioneler gebleken dan de familienamen. In de bronnen tonen deze erfnamen zich dan ook als zware konkurrenten van de familienamen, nu eens rechtstreeks, dan weer onrechtstreeks, zoals door middel van de alias-formule. Deze sociolinguïstisch uiterst belangwekkende vaststelling demonstreert andermaal op treffende wijze het Kempense individualisme agraire: het sterk individuele erf als dominante rurale cel. Besluit. Opglabbeek, een rijk verleden verdient alle lof. Dat het boek inderdaad naar de lezer toe is geschreven en dat deze niet bedrogen uitkomt, blijkt o.a. uit de verklarende woordenlijsten bij de delen II en III-VI | |||
[pagina 216]
| |||
en uit de moeite die de diverse auteurs zich verder op dat stuk ook in hun tekst(en) hebben getroost. Voor de genealogen is er eveneens een klapper op de huwelijken. Tot slot moet gezegd worden dat het lezersoog gestreeld wordt door tal van (didaktisch verantwoorde) foto's, prentbriefkaarten, funktionele kaartjes, tekeningen, opgravingsplans en doodprentjes. Aan de hand van luchtfoto's wordt zelfs geleerd wat Celtic fields zijn!
L. Van Durme | |||
P.G.J. van Sterkenburg en W.J.J. Pijnenburg, Van Dale Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands. Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 1984. 1569 blz. Prijs: 2.295 BFr., f. 120.Meer dan eens is erover geklaagd dat de ‘dikke’ of ‘grote’ Van Dale woorden uit de gewone omgangstaal niet verklaarde, hoewel die te lezen waren in recente Nederlandse publikaties of gebruikt werden b.v. in TV-uitzendingen. In de elfde, in 1984 gepubliceerde uitgave van Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, verzorgd door G. Geerts en H. Heestermans (GVD), zijn wel een tienduizend nieuwe woorden en betekenissen opgenomen, maar toch kan niet worden gezegd dat daardoor in dat woordenboek speciaal wordt gelet op echt hedendaags taalgebruikGa naar voetnoot1. De GVD definieert de betekenissen van een woord immers op grond van de herkomst. Daardoor vindt de woordenboekgebruiker bij een bepaald woord de oudste betekenis als eerste vermeld, wat hem soms wel op een verkeerd spoor kan brengen. Het Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands (GWHN), dat een paar maanden na de GVD op de markt werd gebracht, is in de eerste plaats georiënteerd op het Nederlands, gesproken en geschreven van ± 1950 tot nu. De GWHN is duidelijk een woordenboek op synchrone grondslag, met bij het lemma de meest gebruikte betekenis vooraan geplaatst. De woordenschat in de GWHN mag men interpreteren als de basiswoordenschat van het gesproken en het geschreven hedendaagse Nederlands. Die werd opgebouwd met woorden uit de dagelijkse omgang, maar ook met meer gespecialiseerde termen, die toch in ruime kring bekend zijn. Een echte breuk met de GVD is het GWHN nochtans niet, want de GVD is blijven fungeren als corpus voor het nieuwe Van Dale-woordenboek. Wanneer men weet dat de GVD ca. 230.000 trefwoorden heeft en het GWHN slechts 90.000, dan wordt het duidelijk hoe sterk moest worden gereduceerd bij het opnemen van het materiaal uit de GVD. De auteurs hebben daarbij wel bepaalde principes gehanteerd, maar met het resultaat ben ik niet altijd erg gelukkig. Zo geeft het GWHN bij cordon bleu, met de aanwijzing dat het gaat om een woord uit de culinaire taalkring, als betekenis ‘stuk vlees dat voor het braden is gevuld met ham en kaas’, wat men, nog nauwkeuriger gepreciseerd terugvindt in de GVD. Maar de betekenis, die in de GVD als eerste staat vermeld, ‘uitstekende kok, | |||
[pagina 217]
| |||
kokkin’, zoekt men tevergeefs in het GWHN. Dat is een ongelukkige reduktie, want zeker in Vlaams-België wordt met een cordon bleu een persoon, vooral een vrouw, genoemd die fijn kan koken. Hier werd duidelijk te sterk gesnoeid. Dat geldt ook voor de woorden waarvan in het GWHN elk spoor verdwenen is. Zo mis ik er de term bibbergeld. Het is een woord dat de kreativiteit van de taalgebruiker mooi illustreert net als de hedendaagse, op de reclame-folder vermelde samenstellingen knuffelmuur, fluisterwal, e.a. De reden voor het verdwijnen van het lemma bibbergeld (= gevarentoeslag) zal wel zijn dat het als (gew.) gekarakteriseerd stond in de GVD. Bij de woorden met (gew.) werd immers strak geëlimineerdGa naar voetnoot1, met een blind vertrouwen in de labeling van de GVD. Zou de samenstelling bibbergeld niet zo algemeen bekend zijn (geweest) als b.v. de nu door het GWHN gehonoreerde alibi-Jet en excuus-Truus? Om die vraag gefundeerd te kunnen beantwoorden zou vooraf degelijk frekwentie-onderzoek moeten worden georganiseerd, niet alleen van de recent in gebruik gekomen woorden, maar ook van woorden die vroeger zijn opgedoken en een tijd lang in de gewone omgang werden gebruikt in Nederland en in Vlaams-België. Nog even in de culinaire sector blijvend, wil ik wijzen op een ander tekort, vermoedelijk ook ontstaan door de noodzaak te snoeien. Het is een verdienste dat in het GWHN bij elke betekenis een of meer woorden als synoniemen worden vermeld, vaak ook tegengestelde begrippen (pag. 18). Soms gebeurt dat echter niet waar het wel zou kunnen. Zo wordt bij de oorspronkelijke Franse term croûton de omschrijving gegeven ‘stukje geroosterd of gebakken brood’. Enig verband met soldaatje, dat door het GWHN nochtans wordt omschreven als ‘geroosterd reepje brood’, is niet vermeld. Of benoemen croûtons en soldaatjes niet hetzelfde? Wel moet worden erkend dat ook de GVD tussen de twee woorden geen verband legt. Gallas althans vertaalt croûton met soldaatje. Bij de besnoeiingen zijn verschillende kategorieën geschrapt, o.m. eigennamen en plaatsnamen, regionalismen en trefwoorden die in de GVD labels als arch., eert., ouderw., oudt., vero(ud) hadden gekregen. Zo is eenzaat, in GVD gekarakteriseerd als veroud., niet meer opgenomen, misschien ten onrechte, zeker als men ook rekening wil houden met schriftelijk taalgebruik in Vlaams-België. Het verdwijnen van eenzaat illustreert de tendens om in het GWHN vooral woorden uit gesproken taal te honoreren. De auteurs van het GWHN zullen zeker wel criteria gebruikt hebben om te beslissen welke woorden ook uit geschreven taal konden worden opgenomen, maar soms kan de woordenboekgebruiker moeilijk begrijpen waarom sommige woorden wel en andere niet vermeld staan in het GWHN. Zo vindt hij bij de lemmata die als eerste element meta hebben de termen metacentrum, metafase, metagenesis, metaldehyde, metalepsis, metalogica, maar hij mist er wel het woord metalinguïstiek, dat, zeker wat de frekwentie betreft, niet minder belangrijk is dan de bovenstaande woorden. De woordenboekgebruiker wordt hier verkeerd geïnformeerd, want hij zou uit het niet vermelden van metalinguïstiek in het GWHN kunnen afleiden dat het een niet-hedendaags woord is of niet tot de Nederlandse woordenschat behoort. Terloops merk ik nog op dat metalogica en metalinguïstiek nog niet te vinden zijn in de GVD. | |||
[pagina 218]
| |||
Tegenover het Nederlands, gesproken en geschreven in het noordelijk deel van België, neemt het GWHN een te eng standpunt in. De auteurs menen terecht dat er binnen het hele Nederlandse taalgebied in Vlaams-België woorden worden gebruikt die ten noorden van de rijksgrens onbekend zijn of een andere betekenis hebben. Dat geldt zeker voor woorden die typische benamingen zijn, doordat ze officiële functies of instellingen van de Belgische staat noemen: schepen, rijkswacht, regent, aggregatie, humaniora, gouverneur (van een provincie) e.a. Maar ook andere woorden die in de gewone Nederlandse omgangstaal in Nederlandstalig België niet uit officiële of ambtelijke taal zijn gekomen, worden in het GWHN gekarakteriseerd als A(lgemeen) Z(uid-) N(ederlands). Andere recensenten hebben al gewezen op de foutieve voorstelling van de taalfeiten in Nederlandstalig België. Zo zijn zich opboeien, knoddig en lodderen zeker niet AZN. Dit geldt ook voor de uitdrukking de mouw strijken, want daarnaast wordt in sommige streken ten zuiden van de rijksgrens ook de mouw vegen gezegd. Met de betekenis ‘bij voorbaat’ heb ik in Vlaams-België de voorzetselgroep op voordeel nog nooit weten gebruiken. Men vindt in het GWHN te weinig zin voor de differentiatie en de evolutie in het taalgebruik in Vlaams-België. Wanneer men het taalgebruik in dat deel van ons taalgebied in een woordenboek opneemt, dan moet daarbij in de eerste plaats een onderscheid gemaakt worden tussen taalgebruikers die een Algemeen Nederlandse norm wensen te hanteren en degenen die bewust die norm niet volgen. Deze groep taalgebruikers zullen vermoedelijk wel woorden als facteur, bot, camion, beenhouwer, mazout gebruiken. Dat geldt misschien ook voor Nederlandssprekenden van de eerste groep, maar het valt niet te loochenen dat in Vlaams-België een evolutie aan de gang is waarbij zij die zich oriënteren op het correcte taalgebruik in Nederland, de voorkeur geven aan postbode, laars, vrachtwagen, slager, stookolie. Wanneer het GWHN bij facteur, bot, e.a. opgeeft dat het AZN is, dan wordt onvoldoende informatie gegeven aan de woordenboekgebruiker. Die moet uit het woordenboek te weten kunnen komen dat binnen de gelaagdheid van het Algemeen Nederlands als kultuurtaal in Vlaams-België, nog verschillende varianten bestaan. Dat kan hij niet als b.v. bij camion wordt opgegeven dat het een AZN-woord is en als bij vrachtwagen geen aanwijzing wordt gegeven over het gebruik van dat woord in Vlaams-België. Onvoldoende informatie met het label AZN is er ook wanneer maar een enkele vorm van een woord wordt opgenomen. Als goesting gelabeld wordt als AZN, dan wordt verdoezeld dat ook de vorm goeste in Vlaams-België te horen valt. Ook de typische vorm specifiëren in de Nederlandse schrijftaal in Vlaams-België ontbreekt in het GWHN. Bij een nieuwe uitgave van het GWHN zou een meer genuanceerde visie het Nederlandse taalgebruik in Vlaams-België beter moeten proberen te vatten. Graag erken ik dat het moeilijk is de gedifferentieerdheid van dat taalgebruik precies weer te geven, grotendeels door de evoluties die meespelen. Dat evoluties in het taalgebruik de woordenboekmaker niet mogen afschrikken, wordt duidelijk bewezen door de vele nieuwe woorden die in het GWHN zijn opgenomen. Het taalgebruik in Nederland leert de Zuidnederlander niet zo gemakkelijk uit de gewone omgang kennen. Meer dan eens hebben programma's uitgezonden door Nederlandse TV-stations me doen grijpen naar het GWHN. De verklaringen die ik er vond, pasten telkens goed in het verband, waaruit ik durf te besluiten dat voor het taalgebruik in het noordelijk deel van ons taalgebied het GWHN een betrouwbare gids is. | |||
[pagina 219]
| |||
In de rijke inhoud van dit nieuwe Nederlandse woordenboek schijnen slechts weinig nieuwe woorden voor te komen die rechtstreeks uit dialekten zijn overgenomen. Het zou wel de moeite lonen te onderzoeken welke faktoren meespelen om dialektwoorden al dan niet te gebruiken bij het uitbreiden van de woordvoorraad van het algemeen Nederlands. Wie gekonfronteerd wordt met de soms grillige gevarieerdheid van het taalgebruik in Nederland, komt in heel wat gevallen aan zijn trekken met het GWHN. Dit nieuwe woordenboek vult heel wat lacunes van de Nederlandse lexicografie, maar vertoont jammer genoeg tekortkomingen tegenover de Nederlandse kultuurtaal in Vlaams-België. Bij een volgende uitgave zou men dat gebrek moeten kunnen verhelpen. Als laatste suggestie tot verbetering moet ik wijzen op het te kleine lettertype, dat het vlotte gebruik van het GWHN voor heel wat gebruikers bemoeilijkt.
V.F. Vanacker |
|