Taal en Tongval. Jaargang 31
(1979)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingDe belangstelling voor de verhouding tussen de Vlaamse en de Zeeuwse dialekten is bijna even oud als de Nederlandse dialektologie. Al in 1838 publiceerde J.F. Willems een artikel getiteld ‘Overeenkomsten van het Zeeuwsch en het Vlaemsch’Ga naar voetnoot1. Vrij lange tijd nadien is die problematiek verder uitgediept door P.J. Meertens (1944) en (1951), een van de grote Zeeuwse dialektologen die mee via dit Zeelandnummer gehuldigd worden. Ten slotte werd in 1970 door mijn diep gewaardeerde leermeester Willem Pée het artikel ‘Verschillen en overeenkomsten tussen Zeeuws en Vlaams’Ga naar voetnoot2 gepubliceerd. Aan het einde van die interessante, rijk gedokumenteerde bijdrage merkt hij op dat ‘het probleem, vooral wat Zeeuws Vlaanderen betreft, bijzonder ingewikkeld is’ (p. 383). Die terechte bedenking had ook wel te maken met het feit dat er op dat moment, afgezien van de R.N.D-gegevens, geen systematische materiaalverzameling of beschrijving m.b.t. het klankpatroon van de Zeeuws-Vlaamse dialekten bestond. Er waren wel de oude bijdragen van Van Eck (1849-1850) en Callenfels (1851) over Zeeuws-Vlaamse deelgebieden, alsook een aantal waardevolle artikels over deelaspekten van de Zeeuws-Vlaamse klankstruktuur (zie bibliografie), maar een globaal overzicht liet op zich wachten. Gestimuleerd door de lektuur van Weijnen (1957) en Van Coetsem (1957) en op aanraden van V.F. Vanacker (waarvoor mijn blijvende erkentelijkheid) begon ik in 1968 aan de hand van een vragenlijst van ca. 550 woorden het klankpatroon van de Zeeuws-Vlaamse dialekten systematisch te inventariseren met het oog op de verwerking ervan in een doktorale dissertatie. Eind 1969 had ik materiaal verzameld in de volgende 36 Zeeuws-Vlaamse plaatsen: Aardenburg, Aksel, Biervliet, Breskens, Ede, Filippine, Grauw, Groede, Hoek, Hoofdplaat, Hulst, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IJzendijke, Kadzand, Klinge, Kloosterzande, Koewacht, Lamswaarde, Nieuw-Namen, Nieuwvliet, Oostburg, Ossenisse, Overslag, Retranchement, Sas-van-Gent, Schoondijke, St.-Jansteen, Sint-Kruis, Sluis, Stoppeldijk, Terneuzen, Waterlandkerkje, Westdorpe, Zaamslag, Zandstraat, Zuiddorpe en Zuidzande. In de loop van de volgende jaren ging mijn dissertatie echter een andere weg op, zodat het Zeeuws-Vlaamse materiaal tot heden praktisch onbewerkt is blijven liggen. Het Zeeland-nummer van Taal en Tongval vond ik een uitstekende gelegenheid om die gegevens eindelijk om te werken tot een bijdrage over de klankstruktuur van de Zeeuws-Vlaamse dialekten. Waar het nodig was (o.a. voor assimilatieverschijnselen) heb ik mijn materiaal aangevuld met R.N.D.-gegevens en okkasioneel is er ook gebruik gemaakt van allerlei monografieënGa naar voetnoot1. Mijn uiteenzetting bestaat uit drie delen: een historische klankleer, een typering + situering van de grenzenbundels en de subgebieden, en ook een poging tot ekstra-linguistische verklaring van het kaartbeeld. Ten slotte nog een technische opmerking: om in het eerste deel steeds weerkerende opsommingen van plaatsnamen te vermijden, heb ik overkoepelende plaatsaanduidingen (soms in afgekorte vorm) gebruikt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sas: Sas-van-Gent (I 162). Volledigheidshalve vermelden we nog Filippine (I 136) en Ede (I 152a). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Inventariserend overzicht van de klankontwikkelingenHet vokalisme en het konsonantisme worden op een verschillende manier behandeld; dat hangt samen met het feit dat het vokalisme veel ingrijpender geëvolueerd is en dan ook een aanzienlijk grotere ruimtelijke diversiteit vertoont dan het konsonantisme. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. Het vokalismeWegens de grote diversifikatie in de tijd en in de ruimte diende hier het Westgermaans als verwijzingssysteem gekozen te worden. Bij de vokalen kan er een onderscheid gemaakt worden tussen vergangen/verschillen qua klankkleur of timbre (zgn. kwalitatieve) en overgangen/verschillen qua lengte (zgn. kwantitatieve). Aangezien de meeste kwantitatieve overgangen/verschillen niet typisch zijn voor één enkele klinker, maar bij alle of toch een hele reeks klinkers optreden, brengen wij die ‘algemene’ vokaalveranderingen achteraan in dit hoofdstuk samen (zie 1.1.2.). In het eerste deel (1.1.1.) wordt het overwegend of zelfs louter kwalitatieve aspekt behandeld. Deze opsplitsing is ook in zoverre verantwoord dat de overgangen van (1.1.1.) meestal aan het verstenen zijn (leksikalisering), terwijl de overgangen van (1.1.2.) het resultaat zijn van nog steeds erg ‘aktieve’ realisatieregels (zgn. ‘surface rules’). In (1.1.1.) wordt per paragraaf nagegaan hoe een Wgm. vokaal in de huidige Zeeuws-Vlaamse dialekten vertegenwoordigd is. Dit historische standpunt wordt enigszins prijsgegeven in de laatste paragraaf, waar enkele beschouwingen aan de ə gewijd worden. Elke paragraaf bevat in principe drie alinea's:
(a) het algemene beeld;
(b) de systematische afwijkingen: d.w.z. de afwijkingen van (a) die een (vrij) wetmatig karakter hebben/hadden, zowel ekstern (de geografische verbreiding) als intern (de taalkundige kontekst waarin ze optreden);
(c) de uitzonderingen: de afwijkingen van (a) die een (zeer) onregelmatig karakter hebben, meestal wordt volstaan met een - beperkte - opsomming, maar waar er in die uitzonderingen nog een zekere lijn te onderkennen valt, wordt die ook bondig geschetst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.1. Een kwalitatief overzicht 1.1.1.1. Wgm. ă zonder uml.f. (a) Algemeen beeld: Normaal beantwoordt aan Wgm. ă in heel Zeeuws-Vlaanderen een open vokaal: een vrij palatale a in L.v.H. en L.v.A., elders een mediale [ɑ]. (b) Systematische afwijkingen: - Vóór r + labiaal of velair komt doorgaans een lange palatale vokaal voor: een vrij open æː in Zaamslag en de meeste plaatsen van L.v.H. (Stoppeldijk, Ossenisse, Kloosterzande, Lamswaarde en Grauw), een half-open ɛː in W.Z.V., het grootste deel van L.v.A., Hulst (stad), Filippine, Sas, Sint-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen, een diftongische ɪ˕ᵊ in Zuiddorpe, Overslag en Koewacht. Voorbeelden: æːrᵊm/ɛːrᵊm en ɪ˕ᵊrm = arm zæːrᵊk/zɛːrᵊk en zɪ˕ᵊrk = zerk. In enkele grensdialekten is er, net als in de aangrenzende Oostvlaamse dialekten, leksikale diffusie. te Ede (b.v. ɔ˫▴rm = arm naast wɑrm = warm en værvə = verf), in Zandstraat (b.v. o˫ᵊrmə = arm naast vɪ˕ᵊrvə = verf), en ook in Westdorpe (b.v. o˫ərmə = arm naast zwɪ˕ᵊrmə = zwerm). - Vóór r + alveolair hebben de woorden met A.N. aa (b.v. baard, kaart, vaart) een lange, velaire vokaal: doorgaans ɔː of ɑ˔ː (vooral in L.v.A. en L.v.H.), maar een diftongische o˫▴ᵊ in de grensdialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en Koewacht (Oostvlaamse invloed). (c) Uitzonderingen: - In gras kennen W.Z.V., L.v.A., L.v.H. (maar niet Hulst zelf) en Filipinne het Zeeuwse o-vokalisme (gos). De meeste grensdialekten leunen weer aan bij de aanpalende Oostvlaamse dialekten: gès in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag; gas in Koewacht, St.-Jansteen en Klinge. Sas, Hulst en Nieuw-Namen hebben de vorm gras (zonder metatesis). De laatste twee plaatsen sluiten hier via Kieldrecht, Doel en Kallo (Waasland) aan bij een Antwerps gebied. - Ingweoons is wel de palatalisatie van wgm. ă vóór k. In W.Z.V. en L.v.A. vonden wij hiervan nog enig residu in dak (→ dek) (cfr. ook Weijnen, 1966, p. 203)Ga naar voetnoot1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.1.2. Wgm. ă met uml.f. en wgm. ĕ
(a) Algemeen beeld: In vrijwel heel het gebied zijn beide vokalen samengevallen als een vrij open æ (b.v. bed, leggen, zes, nek). Uitzonderlijk is de positie van Sas met een gerekte, half-open ɛː die evenmin in Noord-Oost-Vlaanderen voorkomt.
(b) Systematische afwijkingen: - Vóór r + labiaal of velair kent heel Zeeuws-Vlaanderen een gerekte palatale vokaal, die samenviel met de representant van Wgm. ă vóór r + lab./vel.: een vrij open æː in Zaamslag en de meeste plaatsen van L.v.H., een half-open ɛː in W.Z.V., het grootste deel van L.v.A., Hulst (stad), Filippine, Sas, Sint-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen, een diftongische ɪ˕ᵊ in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en Koewacht. Voorbeeld: wæːrᵊk/wɛːrᵊk en wɪ˕ərk = werk. - Vóór r + alveolair greep in sommige dialekten dezelfde evolutie plaats. Dat is het geval in W.Z.V., L.v.A. (met een paar uitzonderingen, zie hieronder), Hulst (stad), Zandstraat, Sas, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en Koewacht. In L.v.H. (behalve Hulst zelf), Sint-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen ontwikkelde zich hier een stijgende diftong jɛː of jæː: b.v. pjæːrt/pjɛːrt = paard. Ede heeft hier ɛ˔▴ (tegenover æ▴ in werk). - Vóór ŋ (eventueel nog gevolgd door k) kent heel Zeeuws-Vlaanderen een geslotener vokalisme: i˕ in W.Z.V., ɪ elders. Voorbeeld: i˕ŋkst/ɪŋkst = hengst.
(c) Uitzonderingen: - Vóór r in de morfeemauslaut is er soms leksikale diffusie: L.v.A.: meestal ɛː (b.v. zweren) maar eː in beer (ursus) en peer; L.v.H. (niet Hulst zelf), Sint-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen: meestal jɛː/jæː (b.v. zweren, beer) maar ɛ▴/æ▴ in ster en ver; Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en Koewacht: normaal ɪ˕ᵊ (b.v. zweren, beer) maar æ▴ in ster en ver; W.Z.V., Sas en Hulst (stad) hebben hier steeds ɛː. - Net als in het A.N. heeft hart in de Zeeuws-Vlaamse dialekten een uitzonderlijk vokalisme: æ in W.Z.V., Ede, Zandstraat, Westdorpe Zuiddorpe en Overslag; a in L.v.A. en L.v.H.; ɛː/æː in Sas, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Maart is in die zin uitzonderlijk dat het vokalisme nu eens aansluit bij dat van baard e.d. (wgm. ă zonder uml.f.), dan weer bij dat van paard e.d. (wgm. ă met uml.f., wgm. ĕ): net als baard in Ede (mɔ˫▴rtə), Filippine/Sas (mɔːrt), Zandstraat/Westdorpe/Zuiddorpe/Overlag (mo˫ᵊrtə) en bij de katolieken in W.Z.V. (mɔːrtə); net als paard in L.v.H. (behalve Hulst zelf)/Nieuw-Namen/Klinge/St.-Jansteen (mjɛːrt), Koewacht (mɪ˕ᵊrtə), Hulst (stad), L.v.A. en bij de protestanten in W.Z.V. (mɛːrt(ə)). - Uitzonderlijk is ook het vokalisme van barsten: ɔ in W.Z.V., L.v.A., L.v.H., Zandstraat en Koewacht (cfr. ook het ɔ-vokalisme in gras); œ˔ in St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen; æ in Ede, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag; a in Sas. De grensdialekten (behalve Sas, Zandstraat en Koewacht) sluiten hier weer aan bij de aangrenzende Vlaamse dialekten (œ in het Waasland, æ in de rest van Noord-Oost-Vlaanderen). - Ronding (onder invloed van l + labiaal) kende de vokaal van schelp in heel Zeeuws-Vlaanderen (sΧʌ˕ləp/sΧʌ˕(ə)lpə) behalve Ede, Filippine (vroeger een vissersdorp!) en Overslag (sΧælpə), die in dit opzicht aansluiten bij aangrenzend Oost-Vlaanderen.
1.1.1.3. Wgm. ĭ
(a) Algemeen beeld: Doorgaans is in de Zeeuws-Vlaamse dialekten de palataal-gespreide vokaal iets opener dan in het A.N. (b.v. vɪ˕s = vis). Enkele grensdialekten sluiten aan bij aangrenzende Vlaamse dialekten met een enigszins andere evolutie: een half-open ɛ˔ in Ede (net als in Maldegem), een centrerende diftong ɪ˕ᵊ in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag (net als in Assenede, Zelzate en Wachtebeke).
(b) Systematische afwijkingen: - Vóór ŋ (eventueel gevolgd door k) bleef wgm. ĭ iets geslotener dan onder (a) geschetst werd: i˕ in W.Z.V.; ɪ elders. Voorbeeld: dri˕ŋkŋ/drɪŋkə(n) = drinken. - Vóór r + labiaal of velair kende wgm. ĭ dezelfde ontwikkeling als wgm. ă (zerk) en wgm. ĕ (werk): b.v. kæːrᵊk in Zaamslag en de meeste plaatsen van L.v.H.; kɛːrᵊk(ə) in W.Z.V., het grootste deel van L.v.A., Hulst, Filippine, Sas, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen; kɪ˕ᵊrkᵊ in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en Koewacht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(c) Uitzonderingen: - In sommige woorden is wgm. ĭ gerond (tot ʌ˕ᵊ in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag, tot ʊ(˕) elders); meestal is er dan een l en/of een labiale konsonant in de buurt. In tussen, zuster en blussen is de (heel oude) ronding algemeen; in spitten ontbreekt ze slechts in enkele grensdialekten: Ede (i-vokalisme), Koewacht/St.-Jansteen/Klinge en Nieuw-Namen (e-vokalisme); in mispel is de ronding typisch voor L.v.H., St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen (klankvorm: mupsel); in zilver voor W.Z.V., L.v.A. en L.v.H.; in wilg komt ze okkasioneel voor in W.Z.V. en L.v.A. - Net als de aangrenzende Oostvlaamse plaatsen hebben Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen Klinge en Nieuw-Namen ĕ-vokalisme in rib en kribbe. - Onvlaams daarentegen is het ŏ-vokalisme in Kerst- (W.Z.V., L.v.A., L.v.H.), vers (W.Z.V., L.v.A., L.v.H.) en dorsen (W.Z.V., L.v.A., Ede, Filippine, Zandstraat, Sas en Hulst). De niet vermelde plaatsen hebben ĕ-vokalisme in Kerst en vers en ŭ-vokalisme in dorsen; doorgaans zijn dit weer de grensdialekten, die aansluiten bij aangrenzend Vlaanderen.
1.1.1.4. Wgm. ŏ
(a) Algemeen beeld: Nagenoeg heel Zeeuws-Vlaanderen heeft een half-open ɔ (b.v. pot, rok). In de grensdialekten van Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag is de vokaal merkelijk minder open: o˕.
(b) Systematische afwijking:
Vóór r + labiaal of velair (b.v. dorp, orgel) werd ŏ in heel Zeeuws-Vlaanderen (behalve Ede) gepalataliseerd: normaal tot œ˔, in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag echter tot ʌ˕ᵊ. Vóór r + alveolair (b.v. sport v.e. ladder) bleef ŏ doorgaans behouden, behalve in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag (→ ʌ˕ᵊ) en Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen (→ œ˔).
(c) Uitzonderingen: - De woorden met wgm. ŏ → A.N. oo vóór r + alveolair (b.v. moord, poort, noorden, hoorn) kenden ook in de Zeeuws-Vlaamse dialekten vokaalrekking. In heel het gebied viel de klinker (behalve voor noorden en woord: steeds oː) samen met de representant(en) van wgm. au (zie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1.1.17.): doorgaans o˔ːᵊ à u˕ːᵊ, maar gepalataliseerde y˕ːᵊ in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen. Ook in dit opzicht sluiten de grensdialekten aan bij het Noordoostvlaamse taallandschap.
- In morgen (demain) hebben een aantal grensdialekten (Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag) o˕; elders noteerden we meestal èè-vokalisme (wellicht uit wgm. ă).
1.1.1.5. Wgm. ŭ met uml.f.
(a) Algemeen beeld: Over het algemeen was er in de Zeeuws-Vlaamse dialekten een evolutie tot palataal-geronde ʌ˕ (iets opener dan in het A.N.). De grensdialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag sluiten weer aan bij een Noordoostvlaams gebied met een trerende diftong (b.v. pʌ˕ᵊt = put). In Ede wordt de vokaal vooral door de oudere generaties vrij systematisch ontrond (b.v. pɛ˔t = put); hier blijkt alweer invloed van het aangrenzende Maldegems (zie Taeldeman, 1968).
(b) Systematische afwijkingen: geen.
(c) Uitzonderingen:
- In stuk en knuppel vertonen de Zeeuws-Vlaamse dialekten (behalve de stadjes Hulst en Sas) nog heel duidelijke sporen van de ‘ingweoonse’ umlautsontronding (zie Van Loey, 1970, p. 50-52). Vooral de oudere generaties realiseren nog vrij systematisch ɪ˕ (ɪ˕ə in enkele grensdialekten). Onze oudste zegslieden in W.Z.V. bezorgden ons ook nog enkele rɪk- (= rug)-opgavenGa naar voetnoot1. - Volgens de etymologische woordenboeken had ook storten een umlautsfaktor; toch is er in L.v.A. ɔ-vokalisme. Dat betekent dat de verhoudingen bij de woorden met wgm. ŏ en ŭ (met of zonder uml. f.) daar uitzonderlijk doorzichtig zijn: ɔ vóór r + alveolair, œ˔ vóór r + labiaal of velair.
1.1.1.6. Wgm. ǔ zonder uml.f.
(a) Algemeen beeld: Er is geen verschil met wgm. ŏ (zie 1.1.1.4.). Voorbeeld: bɔk/bo˕k = bok. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b) Systematische afwijkingen: - Vóór r + labiaal of velair (b.v. zorgen, worm) kende heel Zeeuws-Vlaanderen (behalve Ede) systematisch palatalisatie: normaal tot œ˔, in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag echter tot ʌ˕ᵊ. - Vóór r + alveolair (b.v. kort, worst) trad er doorgaans enkel verwijding (→ ɔ) op. In enkele grensdialekten ging dat gepaard met palatalisatie: tot ʌ˕ᵊ in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag; tot œ˔ in Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen. Dorst is in zoverre een uitzondering dat ɔ enkel in L.v.A. bewaard bleef. - Vóór ŋ (eventueel nog gevolgd door k) bleef wgm. ŭ iets geslotener dan onder (a) geschetst werd: u˕ in W.Z.V., o of ʊ elders: b.v. ju˕ŋk joŋk/jʊŋk = jong.
(c) Uitzonderingen:
- Van de ‘ingweoonse’ spontane palatalisatie van wgm. ŭ in gesloten syllabe (zie Taeldeman, 1971) zijn er in Zeeuws-Vlaanderen opvallend weinig sporen, althans in de alledaagse woordenschat: in W.Z.V. + L.v.A. zeggen de ouderen nog vrij vaak zœ˔nə/dœ˔ndər (jongeren. zɔnə/dɔndər) = zon/donderGa naar voetnoot1 (maar ton heeft overal ɔ) en in Ede hoort men ook nog vrij vaak de palataal-ontronde klankvormen die overigens typisch Maldegems zijn: b.v. bɛ˔k = bok, vɛ˔ː = vol, wɛ˔lə = wol, pɛ˔pə = pop. - In klok(ken) hebben W.Z.V. en L.v.A. (net als de Zeeuwse eilanden) de oude u bewaard; klanknabootsing zal hier wel meegespeeld hebben.
1.1.1.7. Wgm. ɑ̄/âGa naar voetnoot2
(a) Algemeen beeld: Beide wgm. fonemen zijn in de Zeeuws-Vlaamse dialekten samengevallen als een lange, velaire vokaal: doorgaans ɔː of ɑ˔ː (vooral in L.v.A. en L.v.H.), maar in de grensdialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en Koewacht is er (net als in de dialekten van aangrenzend Noord-Oost-Vlaanderen) positionele opsplitsing: o˫▴ᵊ vóór alveolair (b.v. dro˫▴ᵊt = draad) en ɔ˫▴ vóór labiaal of velair (b.v. ɔ˫▴k = haak). Van de typische Zeeuwse-eilandenpalatalisatie (b.v. wɛːtər/ɛːvən(t) = water/avond) is er in Zeeuws-Vlaanderen dus geen sprake. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b) Systematische afwijkingen: - In de grensdialekten van Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen ontwikkelde aa + j (soms uit oorspr. d) zich tot een ‘zwevende’ diftong wo˫▴ᵊ: b.v. two˫▴ᵊ = taai, mwo˫▴ᵊn = maaien, brwo˫▴ᵊn = braden. - Aan wgm. â + w (b.v. blauw, flauw) beantwoordt in W.Z.V., L.v.A., L.v.H., Ede, Filippine en Sas een vrij open velair diftong ɔ˕uw. De meeste grensdialekten kenden, net als de aangrenzende Oostvlaamse dialekten, een andere evolutie: tot ɑj of ɔ˕j in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag; tot een monoftong ɑː in Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen. (Zie 1.2.11. i.v.m. de eventuele aanhechting van -t in blauw.) (c) Uitzonderingen: - Drie woorden met oorspr. aa vóór r vertonen palataal vokalisme in een (vrij) groot deel van Zeeuws-Vlaanderen: haring/schaar (overal behalve in Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag) en varen (L.v.H., Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen). Die palatale vokaal is ɛː in W.Z.V./L.v.A./Filippine/Sas/Hulst (stad), jɛː of jæː in L.v.H. (maar niet Hulst zelf)/St.-Jansteen/Klinge/Nieuw-Namen en ɪ˕ᵊ in Koewacht. Bij haring en schaar zou men nog aan umlaut van wgm. â kunnen denken, maar kaas (oorspr. nochtans met umlautsfaktor) heeft overal een velaire vokaal en varen kwam niet direkt in aanmerking voor umlaut. Veeleer ligt analogie met de goed bezette klasse van wgm. ē + r (b.v. beer, peer, smeren, zweren) voor de hand. Evenmin is invloed van de Zeeuwse-eilandendialekten uit te sluiten, waar oude aa vrij algemeen gepalataliseerd werd (b.v. wɛːtər = water, ɛːvən(t) = avond). - In gedragen en geslagen (ablautklasse VI) heeft Zeeuws-Vlaanderen nergens het verwachte aa-vokalisme, wel ee (Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag) of oo (elders).
1.1.1.8. Wgm. ēGa naar voetnoot1
(a) Algemeen beeld: In heel Zeeuws-Vlaanderen is de typerealisatie eː (b.v. leːpəl = lepel). (b) Systematische afwijking: Vóór r komt over het algemeen een opener palatale vokaal voor, die soms (stijgend of dalend) gediftongeerd is (zie 1.1.1.2.b.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorbeeld: bɛːr/bjɛːr/bjæːr/bɪ˕ər = beer (ursus). L.v.A. heeft echter ook hier soms eː (b.v. beːr = beer naast zwɛ˔ːrn = zweren).
(c) Uitzonderingen: - Idiosynkratisch is de vokaalkorting (→ korte i) in geweest. Die verkorting komt evenwel niet voor in de grensdialekten van Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag, die ook in dit opzicht aansluiten bij de aangrenzende Oostvlaamse dialekten. - Aan het Noordbrabants en/of het Antwerps herinneren vøːl = veel en spøːlə = spelen (ronding) in het dialekt van HulstGa naar voetnoot1.
1.1.1.9. Wgm. ū (zonder uml. f.) en wgm. ō
(a) Algemeen beeld: In Zeeuws-Vlaanderen is de normale representatie van deze vokalen oː (b.v. boːvə(n) = boven, koːkə(n) = koken). Merkwaardig is de sluitende diftong oːu in het Hulsters.
(b) Systematische afwijkingen: geen.
(c) Uitzonderingen: In open syllabe zijn er wel talrijke sporen van de ‘ingweoonse’ spontane palatalisatie tot øː. Weliswaar zijn de eu-realisaties zowat overal als ‘plat’ en/of ‘archaïsch’ geëtiketteerd, maar ze komen toch nog op ruime schaal voor: bij door (vz.) in heel Zeeuws-Vlaanderen, bij gewoon/wonen/zoon overal behalve in Sas (bij gewoon en wonen y▴ᵊ-uitspraak in Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen), bij blozen/vogel overal behalve in de oostelijke grensdialekten, bij schotel/zool in W.Z.V. en L.v.A.Ga naar voetnoot2, bij boter/noot/zomer enkel in W.Z.V.
1.1.1.10. Wgm. ū met uml.f.
(a) Algemeen beeld: In heel Zeeuws-Vlaanderen is øː de typerealisatie (b.v. køːrə(n) = keuren).
(b) Systematische afwijkingen: geen.
(c) Uitzonderingen: - De eː in kreupel (W.Z.V., L.v.A. en L.v.H. behalve Hulst zelf) is het enige ons bekende relikt van de ‘ingweoonse’ umlautsontronding | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(in open syllabe) in de Zeeuws-Vlaamse dialekten. Vanzelfsprekend is dit ingweonisme sterk op de terugweg. - Sociolinguistisch erg interessant is de eu/oo-variatie in koning. In de stadjes Hulst en Sas komt bijna alleen oo voor; in de vanouds overwegend protestantse (en dus naar het Noorden georiënteerde) gebieden (nl. L.v.A. en in mindere mate W.Z.V.) heeft oo eveneens de bovehand. Elders is eu de gewone realisatie. Er dient echter vaak ook nog een onderscheid qua gebruikssfeer gemaakt te worden: koning (= staatshoofd) overwegend met oo (afgezien van de al bekende grensdialekten), koning (= heer v.h. kaartspel) ook buiten de grensdialekten overwegend met eu.
1.1.1.11. Wgm. î
(a) Algemeen beeld: De geografie van wgm. î is vrij kompleks. Allereerst is er een gebied waar wgm. î niet gediftongeerd of verwijd maar wel verkort werd: net als de Zeeuwse eilanden en West-Vlaanderen hebben W.Z.V. en L.v.A. steeds i(˕) (b.v. kwi(˕)t = kwijt, di(˕)k = dijk). Konform met het aangrenzende Maldegem heeft Ede een iets sterkere verwijding tot e(▴) gekend (b.v. de(▴)k = dijk). De overige dialekten kenden, naast verwijding, ook diftongering (eventueel gevolgd door - sekundaire - monoftongering). In L.v.H. en in Sas bleef de (half)open diftong bewaard: ɛ▴i in L.v.H. (behalve Hulst zelf), æ˔▴i in Sas en nog opener æ˕▴i in Hulst (b.v. vɛ▴if/væ˔▴if/væ˕▴if = vijf). De nog niet vermelde grensdialekten hebben - net als de aangrenzende Oostvlaamse dialekten - een sekundaire monoftong: Zandstraat/Westdorpe/Zuiddorpe/Overslag een vrij korte ɛ˔(▴), Koewacht/St.-Jansteen/Klinge/Nieuw-Namen een iets geslotener ɪ˕ː. In Filippine noteerden we ɛ˔ː. (b) Systematische afwijkingen: - Vóór r bleef wgm. î overal een halflange à lange gesloten vokaal: b.v. spiːr(ə) = spier. - Vóór (achteraf soms gesynkopeerde) j uit oorspr. d (b.v. blijde, snijden) wordt wgm. î vaak opener gerealiseerd: ɛ▴i in Ede en Filippine, æ˕ːi in L.v.H. en æː in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen (b.v. snɛ▴ij̃ː/snæ˕ːijᵊ(n)/ snæːn = snijden). - Tussen twee labialen is de vokaal gerond in Ede (tot ø(▴) b.v. vø(▴)və = vijf) en in W.Z.V. + L.v.A. (tot y˕, b.v. vy˕və = vijf). Filippine en Zandstraat kennen deze overgang (resp. tot œ˔ː en œ˔(▴) enkel in pijp. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Ede (net als de naburige Vlaamse plaatsen Maldegem en Middelburg) kent zelfs ronding tot ø(▴) van elke wgm. î die niet door een [+ hoge] medeklinker (d.w.z. velairen en j) gevolgd wordt (b.v, prø(▴)s = prijs, zø(▴)n = zijn).
(c) Uitzonderingen: - Wellicht wegens zijn onomatopeïsche status heeft piepen overal het ie-vokalisme bewaard. - Spuwen (klankvorm spugen) heeft overal een geronde vokaal: een palatale in W.Z.V. (y˕) en Ede (ø(▴)), een velaire in L.v.A./L.v.H./ Filippine/Zandstraat (u) en de oostelijker grensdialekten van Westdorpe tot Nieuw-Namen (ɔ˫ː). - Aan woorden met wgm. î die recentelijk (via onderwijs, media en administratie) in de Zeeuws-Vlaamse dialekten doorgedrongen zijn (b.v. rijkssteun, wijkverpleging), valt op dat zelfs de niet-diftongerende dialekten van W.Z.V. en L.v.A. ɛ▴i hebben; dit wijst op een dalende sociale waardering van i˕ = A.N. ij.
1.1.1.12. Wgm. û en wgm. iu
(a) Algemeen beeld: Zoals verwacht kan worden, is er een grote parallellie met de ontwikkeling van wgm. î. In eerste instantie was er palatalisatie tot mnl. uu. In W.Z.V. en L.v.A. is deze uu niet gediftongeerd of verwijd, maar wel verkort (→ y˕, b.v. by˕k = buik). Net als het aangrenzende Maldegem kende Ede een iets sterkere verwijding tot ø(▴) (b.v. ø(▴)s = huis). In de overige dialekten trad naast verwijding ook diftongering op, vandaar œ▴y in L.v.H. en Sas. De nog niet vermelde grensdialekten hebben - net als de aangrenzende Oostvlaamse dialekten - een sekundaire monoftong: Zandstraat/Westdorpe/Zuiddorpe/Overslag een vrij korte œ˔(▴), Filippine een lange œ˔ː en Kowacht/St.-Jansteen/Klinge/Nieuw-Namen een iets geslotener ʌ˕ː.
(b) Systematische afwijkingen: - Vóór r bleef mnl. uu overal een (half)lange gesloten vokaal: b.v. zyːr = zuur. In Ede is er soms ontronding tot ie. - Vóór w (b.v. duwen, schuw, brouwer) ontwikkelde er zich zowat overal een vrij open en enigszins velaire diftong ɑ˔u (Hulst en Sas echter ɑ˫u). In Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen ontwikkelde er zich uit au + w een monoftong ɑ˔ː (b.v. sΧɑ˔ː = schuw). De dialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag maken (net als de aangrenzende Oostvlaamse dialekten) nog een positioneel onderscheid: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
au + intervokalische w smelten samen tot ɑ˔ː (b.v. brɑ˔ːᵊrə = brouwer), au + w in auslautpositie evolueren tot ɔ˕j (b.v. sΧɔ˕j = schuw). Enkel Ede kent (net als Maldegem weer) palataal vokalisme: oorspr. uu werd er verwijd tot ø(▴) (b.v. dø(▴)w͊ː = duwen). - In auslautpositie (enig vb. nu) valt vooral het u-vokalisme op in W.Z.V. en L.v.A. In de overige dialekten moet er van een open diftong au uitgegaan worden; in L.v.H., Sas en Filippine bleef die bewaard, de grensdialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen kenden monoftongering tot ɔ˕▴. Ede valt weer op door z'n ‘Maldegemse’ ɛ˔i, die door diftongering + ontronding uit uu ontstond.
(c) Uitzonderingen: - Net als in het A.N. bleef oe bewaard in boer. - Vóór r evolueerde wgm. iu meestal niet tot uu maar tot ie (b.v. vuur, duur, sturen). Enkel in Hulst en Sas noteerden we systematisch uu (deze dialekten hebben evenmin de ‘ingweoonse’ ontronding in stuk, knuppel en kreupel). Dit ie-vokalisme kende een vrij algemene verspreiding in de Vlaamse en de Zeeuwse dialekten maar is nu in Zeeuws-Vlaanderen, net als overal, fel bedreigd door de sociaal hoger gewaardeerde uu. Verscheidene zegslieden gaven ie pas bij ekspliciete navraag op. - Opvallend is ook het ie-vokalisme van kuit (deel v.h. been) in heel Zeeuws-Vlaanderen. Wellicht dient hier van een ablautende vorm met wgm. eo (zie verder) i. pl. v. wgm. iu uitgegaan te worden. - Nieuw heeft uu-vokalisme in St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen; elders komt ie voor (zie 1.2.11. voor de w/v-wisseling). - Uitzonderlijk aan het vokalisme van duivel en duizend is het uu-behoud in dialekten die overigens verwijding (en diftongering) kenden. Een en ander kan wellicht verklaard worden door de gevoelsgelade inhoud van beide woorden in vroegere tijden. - Daartegenover staat dat in een aantal woorden zelfs de nietdiftongerende dialekten van W.Z.V. en L.v.A. een diftong ui hebben. Meestal zijn dat woorden met zgn. ui2 (b.v. fruit, fluiten, lui, glui, fornuis) of woorden die recentelijk uit de kultuurtaal in de dialekten binnengedrongen zijn (b.v. fuif, schoolverzuim).
1.1.1.13. Wgm. ô
(a) Algemeen beeld: Qua timbre is het beeld zeer homogeen: overal oe. Wel zijn er in sommige dialekten positionele lengteverschillen. In | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W.Z.V. en L.v.A. is de vokaal iets langer vóór alveolair (u▴) dan vóór labiaal of velair (u). De meest oostelijke grensdialekten (St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen) vertonen sporen van een eertijds gelijkaardige toestand (b.v. bluːt = bloed en zuːt = zoet > < mudər = moeder en krus = kroes, alsook rupə(n) = roepen en buk = boek). In Filippine, Sas, Koewacht en L.v.H. is oe steeds kort. Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag hebben een iets langere u(▴).
(b) Systematische afwijking: Voor r bleef oe in bijna alle dialekten een lange vokaal; alleen in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag noteerden we u▴.
(c) Uitzonderingen: - Alle Zeeuws-Vlaamse dialekten hebben kort o-vokalisme in bloem. Hiermee sluiten ze aan bij een groot Zeeuws + Vlaams gebied. - Even algemeen is het afwijkende oo-vokalisme in geroepen. - Tot de ‘klassieke’ ingweonismen behoort het eu-vokalisme in woensdag (zie Van Loey, 1970, p. 46). In Zeeuws-Vlaanderen komt het (archaïsch) voor in W.Z.V., L.v.A., Ede en okkasioneel nog in de oostelijker grensdialekten. Volgens onze zegsman in Aardenburg is weunsdag in W.Z.V. typisch voor de katolieke minderheid; de protestantse meerderheid zegt bijna altijd woensdag. - De merkwaardigste uitzondering is wel beuk(eboom). Bij de mondelinge enquête noteerden we amper drie keer een andere vokaal dan eu: in Aardenburg en Hoek u, in Hulst y. Telkens viel daarbij op dat eerst bøːk opgegeven werd, pas daarna, in samenstellingen met beuk als eerste element (beukenhout, beukeboom en vooral beukenoot), kwamen de - ongetwijfeld archaïschere - oe/uu-realisaties aan het licht. Door vergelijking met oudere bronnenGa naar voetnoot1 kunnen we ons een beeld vormen van de vroegere toestand: oe in W.Z.V., L.v.A., Filippine en eventueel ook Sas; o(o) in Ede, Zandstraat, Westdorpe en Overslag; uu in L.v.H., Zuiddorpe, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen. In het licht van (a) (algemeen beeld) frappeert vooral het palatale uu-vokalisme in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen; het opent o.i. nieuwe perspektieven m.b.t. de geografie en de chronologie van de umlaut van lange vokalen. In alle geval is het eu-vokalisme in Zeeuws Vlaanderen recent: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in een beukenarm gebied is een drastische ingreep van de kultuurtaal m.b.t. de verklanking van de zaak erg aannemelijk.
1.1.1.14. Wgm. ê2 en wgm. eo
(a) Algemeen beeld: Er zijn geen noemenswaardige timbreverschillen (overal ie-vokalisme) en ook de lengteverschillen lijken op het eerste gezicht vrij onbelangrijk. Bepaald kort is de vokaal in L.v.H. en Sas (b.v. rit = riet, brif = brief); dat is in grote trekken ook het geval in de oostelijke grensdialekten (Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen), alleen herinneren een paar geïsoleerde iː-realisaties (b.v. diep, lief) daar nog aan een lange-vokaalfaze; in de rest van Zeeuws-Vlaanderen is ie half-lang. Struktureel zijn die kleine lengteverschillen echter wel belangrijk. De grensdialekten niet meegerekend zien we nl. een kausaal verband tussen de kwantiteit van huidige ie (b.v. ziek) en de kwaliteit van vroegere (wgm. en mnl.) ie (b.v. rijk). In W.Z.V. e L.v.A. werd nieuwe ie nl. niet volledig verkort omdat er anders geen oppositie meer zou zijn met oude ie (= i˕), hoewel het verschil, vooral in vlotte praatstijl, soms nauwelijks nog hoorbaar is; in L.v.H. daarentegen kon nieuwe ie wel verkort worden zonder dat er funktionele storingen optraden, want oude ie is er verwijd en gediftongeerd (→ ɛ▴i).
(b) Systematische afwijking: Vóór r bleef ie zowat overal een lange ie; alleen in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag noteerden we een kortere i(▴).
(c) Uitzonderingen: geen.
1.1.1.15. Wgm. ai met uml.f. (A.N. ei)
(a) Algemeen beeld: Fundamenteel mag voor de Zeeuws-Vlaamse dialekten een half-open, palataal-gespreide diftong geponeerd worden. Ede, W.Z.V., L.v.A. en L.v.H. (maar niet Hulst zelf) hebben inderdaad ɛ▴i (b.v. ɛ▴ihə̃ = eigen). In sommige dialekten is de diftong bij de aanzet opener: æ˔i in Zandstraat, Sas, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en zelfs æ˕▴i in Hulst (stad). In de grensdialekten trad vaak sekundaire monoftongering op: tot ɛ˔ː in Filippine, tot æ˔ː in Nieuw-Namen, Klinge, St.-Jansteen, Koewacht en okkasioneel in Overslag, Zuiddorpe, Westdorpe en Zandstraat.
(b) Systematische afwijking: In auslautpositie (b.v. mei, ei) en vóór j (meestal uit d in intervokalische positie, b.v. weide) heeft L.v.H. een lange, open diftong aːi. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(c) Uitzonderingen: Wat de leksikale bezetting van de hierboven beschreven diftong betreft zijn er duidelijke verschillen tussen de Zeeuws-Vlaamse dialekten en zelfs sociolekten. Een en ander vloeit voort uit het feit dat in bepaalde woorden de vokaal niet de normale ontwikkeling (→ ɛ▴i e.d.) gekend heeft maar de weg opgegaan is van wgm. ai zonder uml.f. (→ e˔▴ᵊ e.d., zie volgende paragraaf). Wat het zuiver geografische aspekt van de leksikale diffusie betreft, kunnen we hetzelfde konstateren als in de Vlaamse dialekten: van oost naar west neemt het aantal ei-leksemen af ten voordele van de ēə-klasse. Het sociologische aspekt van de diffusie is als volgt te resumeren: in de overwegend protestants georiënteerde kringen en gebieden overheerst de ei-klasse, in overwegend katolieke kringen zijn er meer leksemen van het ēə-type. De komplekse toestand die daaruit resulteerde trachten we te illustreren in het volgende schema (a.h.v. vijf koerante leksemen):
In de grensplaatsen is de toestand (voor de vijf leksemen) als volgt: Nieuw-Namen, Klinge, St.-Jansteen, Koewacht Overslag, Zuiddorpe en Westdorpe sluiten aan bij L.v.H.; Sas bij L.v.A.; Ede bij W.Z.V. (kat.); Zandstraat en Filippine hebben enkel ei in klein.
1.1.1.16. Wgm. ai zonder uml.f.
(a) Algemeen beeld: Al in de vorige paragraaf zijn de leksemen met dit vokaaltype als de ēə-klasse voorgesteld. In W.Z.V., L.v.A., Filippine | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Sas is e˔▴ᵊ of e˔▴ɛ inderdaad de typerealisatie. De overige dialekten hebben een geslotener centrerende diftong i(˕)▴ᵊ. Voorbeelden: ste˔▴ᵊn/ sti▴ᵊn = steen, ble˔▴ᵊk/bli▴ᵊk = bleek.
(b) Systematische afwijkingen: geen.
(c) Uitzonderingen: - De leksemen met een zware konsonantverbinding na de vokaal hebben (net als in het A.N.) ĕ-vokalisme (b.v. echt, elf, vent). - Vlees werd door onze zegslieden in Groede en Terneuzen als vlɛ▴is gerealiseerd. Bij navraag bleek dat vooral in gereformeerde kringen van L.v.A. en W.Z.V.Ga naar voetnoot1 wel meer dergelijke ei-realisaties voorkomen. Aanvankelijk dachten we aan nabootsing van de Randstaddiftongering (ee → ei), maar ten onrechte, want in Zeeland dient men bij woorden als vlees e.d. niet van ee maar van ēə/îə uit te gaan. Aannemelijker lijkt ons een andere verklaring. In de vorige paragraaf is duidelijk gemaakt hoe bij een aantal woorden met wgm. ai + uml.f. (b.v. eik, dreigen, beitel) in W.Z.V. en vooral in L.v.A. de oppositie ‘noordelijke’ ei > < ‘Vlaamse’ ēə de drager was geworden van de sociaal-religieuze tegenstelling protestants~katoliek. Dat bewustzijn kan aan protestantse zijde zo sterk geworden zijn, dat men ook in een aantal (tot de religieuze sfeer behorende) woorden met wgm. ai zonder uml.f. tegenover de (taalhistorisch normale) Zeeuwse + Vlaamse ēə een groepspecifieke ei-realisatie ging ontwikkelen: b.v. vleisGa naar voetnoot2 en (volgens sekundaire informatie uit Oostburg) ook gemeinte.
1.1.1.17. Wgm. au
(a) Algemeen beeld: De Zeeuws-Vlaamse dialekten hebben hier een centrerende diftong. Meestal is die velair in de aanzet: o˔▴ᵊ (of o˔▴ɔ) in W.Z.V., L.v.A., Filippine en Sas, iets geslotener u(˕)▴ə in L.v.H. en Ede. De grensdialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen lagen binnen het bereik van de Oostvlaamse palatalisatie (→ y▴ᵊ b.v. by▴əm = boom).
(b) Systematische afwijkingen: - Vóór j (b.v. hooi, strooien) kenden de hierboven genoemde grens- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dialekten een aantal aparte evoluties (die ook in de aangrenzende Oostvlaamse dialekten terug te vinden zijn): → ø▴(i) in Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag, → uːᵊ in Koewacht, St.-Jansteen en Klinge, en → o▴(i) in Nieuw-Namen (b.v. ø▴(i)j/uːə/o▴(i)j = hooi). - Vóór w (b.v. mouw, vrouw) ontwikkelde wgm. au zich net als wgm. â/û/iu + w: in de meeste dialekten tot een vrij open en enigszins velaire diftong ɑ˔u (Hulst en Sas echter ɑ˫u); in de grensdialekten van Zandstraat tot Nieuw-Namen echter tot een monoftong ɑː (b.v. vrɑ˔uw(ə)/ vrɑ˫uw/vrɑː = vrouw).
1.1.1.18. Wgm. ăl/ŏl + d/t
Van de woorden met deze historische onderbouw (b.v. hout, zout, goud, oud) dient alleen het algemene ontwikkelingsbeeld geschetst te worden. In alle Zeeuws-Vlaamse dialekten mogen we primair een evolutie tot vrij open velaire diftong aannemen. W.Z.V., L.v.A., L.v.H., Ede en Filippine hebben ook nu ɑ˫u of ɔ˫u; in Hulst (stad) en Sas heeft de diftong een palataler aanzet (nl. ɑ˫u). In de oostelijke grensdialekten (Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen) trad er monoftongering tot ɑː op. Net als het aangrenzende Oostvlaamse gebied kenden de grensdialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag positionele splitsing: een lichte diftong ɑi voor t (b.v. zɑit = zout) en een zwaardere ɑ˧▴j vóór d (b.v. kɑ˧▴jt = kaud). Te vermelden is nog dat kous en saus zich qua vokalisme hebben aangesloten bij hout, zout e.d. Ten slotte nog een opmerking over zolder: wellicht doordat de epentetische d van jongere datum is dan de hierboven beschreven diftongering, vindt men dit woord in de Vlaamse en de Zeeuwse dialekten zelden of nooit met ou-vokalisme. Verrassend was dan ook de zɑ˔uwdər-opgave (naast zɔldər) door onze zegsman in Zaamslag.
1.1.1.19. Het voorkomen van de sjwa (ə)
In een aantal posities kunnen de Zeeuws-Vlaamse dialekten een ə hebben waar die in het A.N. niet voorkomt:
(a) Aan het woordeinde: Doordat ± de westelijke twee-derde van Zeeuws-Vlaanderen de ə-apokope nauwelijks of niet gekend heeft en enkele centrale grensdialekten (net als die van aangrenzend Oost-Vlaanderen) een ə ontwikkeld hebben na syllabische sonans, moeten er in grote trekken drie gebieden onderscheiden worden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(*) W.Z.V., L.v.A., Filippine en Koewacht hebben -ə in de volgende gevallen:
N.B. Eind-ə valt weg vóór een woord dat met een vokaal begint.
(*) De grensdialekten van Ede, Zandstraat, Overslag, Westdorpe en Zuiddorpe hebben eind-ə in de hierboven opgenoemde gevallen, alsook in woorden die eindigen op een syllabische likwied (b.v. ze▴tᵊlə = zetel en vɪŋᵊrə = vinger). In Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag komt -ə okkasioneel ook nog voor na syllabische nasaal (b.v. bezem, molen) en na likwied + nasaal (b.v. warm, kalm en hoorn). N.B. Deze ‘syllaberings’-ə valt weg als er onmiddellijk een ander woord volgt: b.v. 't is propərə ~ propər zijn. (*) In de dialekten van Sas, L.v.H., St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen verschijnt ə hoogst zelden aan het woordeinde. Enkele, voorbeelden: rib-ə en verder woorden als kribbe, bode, rogge en einde.
(b) Tussen vokaal + r/l en m/p/f-v/k/χ-g (b.v. scherp, melk): In zowat alle Zeeuws-Vlaamse dialekten kan zich in deze positie een zgn. svarabhakti-vokaal ontwikkelen. Het sterkst is die tendens in L.v.A., L.v.H. en Sas; de grensdialekten van Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag kennen het verschijnsel amper.
1.1.2. Kwantitatieve veranderingen
Aangezien de meeste kwantitatieve veranderingen niet typisch zijn voor één enkele vokaal, maar bij alle of toch een hele reeks vokalen (kunnen) optreden, brengen wij die ‘algemene’ vokaalveranderingen in dit deel samen. Wij behandelen achtereenvolgens:
1.1.2.1. Verlies van de tegenstelling korte ↔ lange vokalen.
1.1.2.2. Vokaalrekking.
1.1.2.3. Vokaalrekking + nasalering.
1.1.2.1. Verlies van de tegenstelling korte ↔ lange vokalen De grensdialekten van Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overslag maakten een evolutie door die we ook terugvinden in ± de westelijke 2/3 van Oost-Vlaanderen (Middelburg niet inbegrepen): de systematisch-fonetische tegenstelling korte ↔ lange vokalen is er verloren gegaanGa naar voetnoot1. Globaal kunnen wij het zo voorstellen dat de oorspronkelijk lange vokalen korter gerealiseerd worden (vgl. W.Z.V. beekə ↔ grensdialekten be(e)kə = beek) en de oorspr. korte een ietsje langer (vgl. W.Z.V. pot ↔ grensdialekten po(o)t = pot). Dat bracht mee dat er geen duidelijk lengteverschil meer is tussen b.v. de vokalen van dik en beek, pot en goot. De gemiddelde kwantiteit van de klinkers in dat gebied kunnen wij omschrijven als ‘bijna kort’ of ‘kort tot halflang’ (in de transkriptie zetten wij het lengteteken tussen haakjes: b.v. be(▴)kə = beek, sΧo(▴)lə = school, bæ(▴)k = bek, wo˕(▴)lə = wol).
1.1.2.2. Vokaalrekking in een bepaalde omgeving
(a) Vóór v/z/g/: In de grensdialekten zonder systematische lengtekorrelatie (zie 1.1.2.1.)Ga naar voetnoot2 worden de doorgaans nogal korte vokalen vóór v/z/g enigszins gerekt (b.v. bo˫(▴)ᵊs-bo˫▴ᵊzn̩ = baas-bazen, wɛ˔(▴)f-wɛ˔▴vn̩ = wijf-wijven).
(b) Vóór w/j: Sterke rekking van de doorgaans nogal korte vokalen (zie 1.1.2.1.) treedt op vóór (achteraf wegvallende) w/j + ə in de grensdialekten zonder systematische lengtekorrelatie (zie 1.1.2.1.)Ga naar voetnoot2 (b.v. dro˫(▴)ət-dro˫ːᵊn = draad-draaien, li(▴)ᵊw-liːᵊn = leeuw-leeuwen).
(c) Vóór l: Vooral in de oostelijke (Wase) grensdialekten, maar (in iets mindere mate) ook in de rest van Zeeuws-Vlaanderen worden korte vokalen enigszins gerekt vóór l + konsonant. De rekking is doorgaans het sterkst vóór l + alveolair, omdat zich daar geen svarabhakti-vokaal (zie 1.1.1.19.) ontwikkelt tussen l en de konsonant (b.v. gæ▴lt/gæːlt = geld en æ▴l(ᵊ)pə(n) helpen). Heel sterk is de rekking van vokalen vóór (meteen wegvallende) l + medeklinker of aan het woordeinde in het dialekt van EdeGa naar voetnoot3: b.v. kɑːf = kalf, stɑː = stal, maar stɑ(▴)ləkə = stalletje. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(d) Vóór r Zowat overal in Zeeuws-Vlaanderen worden (korte) vokalen langer gerealiseerd vóór r dan vóór (de meeste) andere konsonanten. Aangezien die rekking bijna altijd gepaard gaat met timbreverandering (b.v. bæk = bek tegenover kɛːr(ᵊ)k = kerk), zijn deze overgangen al behandeld in het vorige deel.
1.1.2.3. Vokaalrekking + nasalering in bepaalde posities
Vóór n + s/z worden korte vokalen sterk gerekt en genasaleerd in de meeste Zeeuws-Vlaamse dialekten. Vooral in W.Z.V. en Ede (maar soms ook elders) valt de konditionerende n daarbij weg (b.v. dɑ̃ː(n)sə(n) = dansen, ʊ̃ː(n)zə = onze). Minder sterk is de rekking die vóór n/m/ŋ + eksplosief optreedt in W.Z.V., L.v.A. en (vooral) L.v.H. + de meest oostelijke grensdialekten (b.v. ʊ͊▴nt = hond, lɑ͊▴mp(ə) = lamp, lɑ͊▴ŋk = lang). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Het konsonantismeGlobaal gezien heeft het konsonantisme in de Ndl. dialekten weinig ingrijpende struktuurveranderingen ondergaan en is er (dan ook) veel minder geografische diversiteit dan bij het vokalisme. Daarom kiezen wij voor deze uiteenzetting over het Zeeuws-Vlaamse konsonantisme een referentie- of diasysteem dat zich in de tijd veel dichter bij ons bevindt en qua historische voorkennis geen speciale eisen aan de lezer stelt: het A.N.-systeem. Dit a-historische standpunt biedt het voordeel dat de oude konsonantische overgangen (b.v. þ → d, ks → ss → s), die eigen zijn aan alle Zeeuwse en Vlaamse dialekten, niet meer uit de doeken hoeven te worden gedaan. Nu behandelen wij enkel die aspekten waarvoor alle of sommige Zeeuws-Vlaamse dialekten substantieel afwijken van het A.N.-systeem.
1.2.1. Assimilatie van stem
Naast fundamentele overeenkomsten vertonen de Zeeuws-Vlaamse dialekten ook drie opmerkelijke afwijkingen van de A.N.-assimilatieregels: (1) In heel Zeeuws-Vlaanderen kan -t van de vervoegde werkwoordvorm stemhebbend worden in de volgende positie: na een vokaal of een stemhebbende konsonant en als het volgende woord met een vokaal begint: b.v. hij staat in... → staad, hij keert al... → keerd, hij draagt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons... → draagd. Deze regel is ± algemeen van toepassing in de Vlaamse, de Zeeuwse en de Brabantse dialekten. Zie ook Ghijsen (1941, p. 15 en Goeman (1976, p. 13).
(2) In de dialekten van Ede, W.Z.V. en L.v.A. worden stemloze frikatieven (in de auslaut) stemhebbend als het volgende woord met een sonorant segment (d.w.z. likwied, nasaal, glijder of vokaal) begint: b.v. zes jaar → zez jaar, 't stof ligt... → 't stov ligt..., toch niet → tog niet. Deze regel opereert ook in de Westvlaamse en de Zeeuwse dialekten (b.v. R.N.D., zin 53:... zes jaar...).
(3) Volgens de meest elementaire assimilatieregel van het Nederlands en de Nederlandse dialekten wordt (o.a.) d stemloos aan het woordeinde (zgn. final devoicing). In de dialekten van W.Z.V. en Ede verschijnt deze auslaut -d toch als d als het volgende woord met een vokaal begint: b.v. mijn mond is..., 't paard in... Deze regel is ook eigen aan de dialekten van Zeeland, Frans-, West- en Oost-Vlaanderen (behalve het Waasland en de Denderstreek); zie in dit verband ook Ghijsen (1941, p. 15) en Goeman (1976, p. 14).
1.2.2. Ndl. p/t/k/d/b
In de dialekten van W.Z.V., Ede, Filippine, Zandstraat, L.v.A., Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen en Klinge vertoont deze konsonantenklasse een vrij eigenaardige, maar in de Vlaamse dialekten toch sterk verbreide overgang. Vóór syllabische n van hetzelfde morfeem (b.v. open, laken) of van een suffiks (b.v. zetten, lopen, ribben, rekken) krijgen de eksplosieven a.h.w. een dubbele artikulatieplaats: bij de implosiefaze een orale die dezelfde is als bij de typerealisatie, bij de eksplosiefaze een laryngale. Vóór syllabische nasaal komen er dus enkel nog laryngaaleksplosieven met labiale, alveolaire of velaire implosie voor: b.v. eːtn̩ = eten, bædn̩ = bedden, o▴pm̩ = open, ræbm̩ = ribben, rækŋ = rekken.
1.2.3. Ndl. t
In heel Zeeuws-Vlaanderen kan suffiks -t van de persoonsvorm wegvallen als het volgende woord met een konsonant begint. Deze fakultatieve regel staat het zwakst in W.Z.V. (zie ook Goeman [1976], kaart 6). Voorbeelden: hij speel(t) met de kinderen, hij loop(t) weg.
1.2.4. Ndl. d
In de Zeeuws-Vlaamse dialekten is dit ongetwijfeld de minst stabiele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de echte konsonanten, niet zozeer wat het type van overgang betreft (→ j/wGa naar voetnoot1 of ø), maar wel m.b.t. de konditionering van de overgangen. Naar gelang van de positie onderscheiden we drie soorten van overgangen: (a) tussen (oorspr.) lange klinker en ə (V̄də): b.v. schade, bladeren, braden, kwade; (b) tussen klinker + n en uitgangs -ə(n) (Vndə): b.v. vinden, branden, honden;
(c) aan het woordeinde na (oorspr.) lange klinker (V̄d): b.v. brood, oud.
(a) V̄də: Hier moeten we nog verder onderverdelen naar gelang van de grammatikale status van ə en wat er eventueel nog op volgt. (*) De ə is geen uitgang; afgezien van enkele jongere dialektwoorden (b.v. mode, genade) is er een overgang d → j of ø:
(*) De ə wordt nog gevolgd door l, r, of n en het geheel is een ongeleed woord; er is leksikale diffusie: - ongewijzigd: b.v. bēdəl, rēdən, ɑ̄dəl, nōdəg; - gewijzigd: meestal də → ø (b.v. weer, te gaar), maar d → j in beneden (overal behalve in de grensdialekten). (*) De ə wordt nog gevolgd door n en het geheel is een geleed woord | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(werkwoord of substantief); afgezien van enkele jongere dialektwoorden (b.v. optreden, begeleiden, graden, goden) is er een overgang d → j/wGa naar voetnoot1 of ø: d → j/w in W.Z.V., L.v.A., L.v.H. en Sas (b.v. braajen [braden], broejen [broeden], draajen [draden], hoejen [hoeden], houwen [houden]); d(ə) → ø in de grensdialekten. N.B. Ook hier weer mag voor de oostelijke grensdialekten (Nieuw-Namen, Klinge, St.-Jansteen en Koewacht) aangenomen worden dat zij de overgang d → j/w gekend hebben, alleen is V̄ + j daar sekundair geëvolueerd tot V̄ə (cfr. mwo˫▴ɑn/braden = brwo˫▴ɑn/ maaien en bru▴ən/broeden = gru▴ᵊn/groeien; in de overige grensdialekten broe(de)n ≠ groeien en bra(de)n ≠ maaien).
(*) De ə is de buigingsuitgang van een adjektief; op een paar details na is de evolutie in de Zeeuws-Vlaamse dialekten dezelfde als in de vorige alinea geschetst werd. Samenvatting: Vooral in gelede woorden ondergaat intervokalische d in de Zeeuws-Vlaamse dialekten wijzigingen: → j/w in W.Z.V., L.v.A., L.v.H. en Sas; → ø in de grensdialekten. In de oostelijke grensdialekten (Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en in mindere mate Nieuw-Namen) wordt de primaire overgang V̄də → V̄j/wə echter gekamoefleerd door een sekundaire evolutie V̄j/wə → V̄ə.
(b) Vndə(n) In alle Zeeuws-Vlaamse dialekten wordt d in deze positie normaal gesynkopeerd: b.v. binden → bĭnə(n), handen → (h)ănə(n). (Zie verder 1.2.8. voor de evolutie van stam -n + ən).
(c) V̄d♯ De auslaut -d van adjektieven (b.v. goed, rood, kwaad, oud) ondergaat soms wijzigingen in de Zeeuws-Vlaamse dialekten. Opvallend daarbij is dat het hoogfrekwente goed zich vaak anders gedraagt dan de overige adjektieven. Bij predikatief of adverbiaal gebruik is er nauwelijks iets aan de hand (alleen bij goed valt d soms weg in L.v.H. en de grensdialekten als het volgende woord met een konsonant begint: b.v. dat is goed voor... → goe voor...). Bij attributief gebruik is de toestand ingewikkelder; hier kunnen de volgende overgangen optreden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d → j/w in de meest westelijke dialekten (Kadzand, Retranchement, Sluis, Zuidzande en Nieuwvliet). d → ø elders.
De frekwentie van die overgang hangt van een aantal faktoren af: (a) het adjektief: veel vaker bij goed dan bij de overige (b.v.goe(j) bier vaker dan kou(w) bier); (b) de anlaut van het substantief: vaker vóór vokaal dan vóór konsonant (b.v. ouw (h)uis vaker dan kou(w) bier); (c) geografisch: het minst vaak in L.v.A. en de stadjes Sas en Hulst.
1.2.5. Ndl. g en ch
Deze frikatieven hebben in de Zeeuws-Vlaamse dialekten een laryngaal karakter; de tendens tot laryngalisering is het sterkst in het westen maar komt ook nog in L.v.H. voorGa naar voetnoot1. In de oostelijke grensdialekten wordt het velaire karakter het dichtst benaderd.
Voorbeelden: hoed/g˧oed = goed, aΧ˧t(e) = acht.
1.2.6. Ndl. r
Hier dienen twee aspekten besproken te worden: kwaliteit en eventuele weglating. - Kwaliteit: Normaal komt in de Zeeuws-Vlaamse dialekten een tongpunt -r voor. - Weglating: In heel Zeeuws-Vlaanderen valt r normaal weg vóór s/z: b.v. vos (= vers), dost (= dorst), v(j)èèzən (= vaarzen). Vormt s echter (het begin van) een suffiks, dan blijft r behouden: b.v. zwaarst, smeersel (uitzondering: eerst: r weg). Verder zijn er enkele niet erg oude ontleningen aan het Frans die r vóór s behouden: b.v. mars, koers. Een afzonderlijke bespreking verdient de eindkluster in koorts: de grensdialekten + de stadjes Hulst en Sas hebben, net als Noord-Oost-Vlaanderen, ko(o)rs(en); elders in Zeeuws-Vlaanderen is ook r nog weggevallen (ko(o)sə). Beide vormen kunnen verklaard worden als we met een verschillende toepassingsvolgorde van dezelfde fonologische regels rekening houden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2.7. Ndl. l
In de Zeeuws-Vlaamse dialekten vertoont l een merkwaardige stabiliteit wat de klankkleur betreft. Alleen wordt ze in de dialekten van W.Z.V. en L.v.A. enigszins gepalataliseerd na palatale vokaal (b.v. smæl˧tn̩ = smelten). Ede kent (net als de aangrenzende Belgische plaats Maldegem) totale weglating van l in de auslaut (als er geen woord met vokaalbegin volgt) en vóór een medeklinker; die weglating gaat gepaard met sterke rekking van de voorafgaande vokaal (zie ook p. 163): b.v. stɑː = stal, mæːk = melk.
1.2.8. Ndl. n
In de Zeeuws-Vlaamse dialekten is n een van de minst stabiele konsonanten. We bespreken hieronder de belangrijkste overgangen:
(*) Assimilatie: - Aan het einde van een woord(deel) wordt n (voorafgegaan door een gekleurde vokaal) qua artikulatieplaats geassimileerd aan de beginkonsonant van het volgende woord(deel): b.v. onkost → oŋkost, onpaar → ompaar, groen → een groeŋ kleed. Is er tussen beide woorden of woorddelen een pauze, dan treedt er vanzelfsprekend geen assimilatie op. - Na eksplosief (p/b/t/d/k) + ə wordt de eind -n vaak qua artikulatieplaats geassimileerd aan die eksplosief: b.v. eetn̩, maar klopm̩ en maakŋ. Daarbij wordt die eksplosief min of meer gelaryngaliseerd (zie hierboven, 1.2.2.). De overgang komt voor in de Zeeuws-Vlaamse dialekten waar eind -n bewaard bleef (zie verder) en waar ə tussen ploffer en eind -n weggevalen is. In grote trekken zijn dat W.Z.V., L.v.A. en de grensdialekten van Ede, Zandstraat, Filippine, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en Koewacht. In L.v.H. treedt dit verschijnsel maar zelden op.
(*) Klinker + n + s/z: In de meeste Zeeuws-Vlaamse dialekten wordt in eerste instantie de vokaal genasaleerd en gerekt. Vooral in Ede en W.Z.V. (maar soms ook elders) valt de konditionerende n daarbij weg (b.v. ʊ̃ː(n)s = ons). Is de voorafgaande klinker een ĕ, dan wordt n gemouilleerd (→ ŋ) in de grens- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag (b.v. mæ̃ŋs = mens). (*) Klinker + n + t/d: In de grensdialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen en Klinge wordt n vaak gevelariseerd als de voorafgaande klinker ă (soms ŏ) is: b.v. kɑŋt = kant. Uitzonderlijk is de vorm strɑŋə (= strand) in W.Z.V. (vooral de kustplaatsen Kadzand, Nieuwvliet, Groede en Breskens).
(*) Weglating van eind -n na ə: In twee geïsoleerde stadsdialekten - die van Sas en Hulst - wordt eind -n systematisch geapokopeerd (b.v. klɔpə = kloppen). Dat is ook het geval in Nieuw-Namen, dat in dit opzicht aansluit bij een klein gebiedje op de linker Schelde-oever in België (Kieldrecht, Doel, Kallo en Zwijndrecht). (*) De n tussen klinker en -ən (b.v. spannen): In sommige Zeeuws-Vlaamse dialekten doet zich de volgende evolutie voor: ə valt weg en de stam -n + eind -n versmelten tot één gerekte nː: b.v. spɑnː = spannen. Deze overgang treedt op in de dialekten van W.Z.V., Ede, Filippine, Zandstraat en okkasioneel in L.v.A.
1.2.9. Ndl. m
De m is - net als de overige labialen - een opvallend stabiele konsonant. In de meeste Zeeuws-Vlaamse dialekten komt echter wel de volgende overgang voor: ə valt weg tussen stam -m en eind -n en stam -m + eind -n versmelten tot één gerekte mː: b.v. kamː = kammen. Enkel de dialekten van Sas/Hulst/Nieuw-Namen (apokope van eind -n) en St.-Jansteen/Klinge (geen synkope van ə) kennen die evolutie niet.
1.2.10. Ndl. ŋ In de dialekten van W.Z.V., Ede en okkasioneel L.v.A. evolueert deze nasaal vóór eind -ən op dezelfde manier als n en m: ə valt weg en stam-ŋ en eind -n versmelten tot één gerekte ŋː (b.v. vɑŋː = vangen).
1.2.11. Ndl. w Markante veranderingen ondergaat w in twee posities: (*) Lange klinker + w + ə(n). In deze positie valt w systematisch weg in de dialekten van Zand- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
straat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen. Daarbij wordt de voorafgaande vokaal nog enigszins gerekt. B.v. bɑ̃ːn = bouwen, sniːə̃n = sneeuwen. Uitzonderlijk zijn de volgende overgangen: w → g in duwen (Koewacht, St.-Jansteen en Klinge) en w → v in nieuwe (L.v.H., Sas, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag en de overige oostelijke grensdialekten). In beide gevallen sluit het ongewone konsonantisme aan bij een identieke ontwikkeling in de (meeste) Wase dialekten. In de nog niet vermelde dialekten (W.Z.V., L.v.A., L.v.H., Ede, Filippine en Sas) blijft w intervokalisch behouden. Vóór -ən ontwikkelt deze w zich in de dialekten van W.Z.V., L.v.A., Filippine en Ede nog als volgt: ə valt weg en stam w + eind -n versmelten tot één gerekte + genasaleerde w̃ː: b.v. bɔ˕uw̃ː = bouwen. (*) Klinker + eind -w: In de oostelijke grensdialekten (Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen) valt -w gewoonlijk weg: b.v. flɑː = flauw. De overgang w → v/f komt geïsoleerd voor in nieuw (zie hierboven) en sneeuw (enkel in Hulst). Niet-palatale vokaal + w wordt V + j in de dialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag: b.v. flɑ˧j = flauw, sΧɔ˕j = schuw. Ten slotte nog een opmerking over blauw en grauw: de dialekten van L.v.H. (behalve Hulst zelf), Filippine, Zandstraat, Sas, Westdorpe en de oostelijker gelegen grensdorpen kennen d/t-toevoeging (b.v. blɑːt/blɔ˕uwt = blauw); het verschijnsel is echter overal op de terugweg.
1.2.12. Ndl. j Net als w ondergaat j (geschr. i na lange klinker) de treffendste veranderingen in twee posities: tussen lange klinker en -ə(n) (b.v. maaien, groeien, taaie) en ook aan het woordeinde (b.v. bloei, taai, dooi). (*) Lange vokaal + j + ə(n): De situatie is ongeveer dezelfde als bij w: in deze positie valt j systematisch weg in de dialekten van Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen en Klinge. Daarbij wordt in de centrale grensdialekten (Zandstraat tot Overslag) de voorafgaande vokaal enigszins gerekt: b.v. mwo˫ːᵊ̃n/mwo˫▴ɑn = maaien, g˧ruːᵊ̃n/gru▴wə̃n = groeien. Speciaal is de positie van Nieuw-Namen: normaal synkope van j (b.v. two˫▴ɑ = taaie) maar behoud na oe (b.v. gru˫jə = groeien). In de nog niet vermelde dialekten (W.Z.V., L.v.A., L.v.H., Ede, Filippine en Sas) blijft j intervokalisch behouden. Vóór -ən ontwikkelt deze j zich in de dialekten van W.Z.V., L.v.A., Ede en Filippine nog als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ə valt weg en stam -j + eind -n versmelten tot één gerekte + genasaleerde j̃ː: b.v. mɔ˕ːj̃̃ = maaien. (*) Vokaal + eind -j In de oostelijke grensdialekten (Koewacht, St.-Jansteen en Klinge) valt -j systematisch weg: b.v. two˫▴ɑ = taai en blu▴ᵊ = bloei. Nieuw-Namen kent hetzelfde verschijnsel enkel na aa (b.v. in taai), maar j blijft o.a. in blu˫j = bloei en o▴j = hooi. In de overige dialekten wordt -j algemeen behouden.
1.2.13. Ndl. h Heel Zeeuws-Vlaanderen valt binnen het grote zuidwestelijke gebied waar h geprokopeerd is: b.v. iːr(ə) = hier, u▴ = hoe. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Typering en situering van het Zeeuws-Vlaamse dialektlandschap: grenzenbundels en subgebieden2.0. AlgemeenUit het overzicht in deel 1 kunnen we algemeen konkluderen dat het Zeeuws-Vlaamse dialektlandschap erg versnipperd is. Dat blijkt ook heel duidelijk uit kaart I, die een synopsis biedt van alle kaartjes die we van de behandelde klankverschijnselen getekend hebben. De zwaarte van de grenslijnen is daarbij een maatstaf voor de belangrijkheid van de diverse isofonenkoncentraties. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu al kunnen we stellen dat die grote versnippering voortvloeit uit: - de ligging van het gebied, nl. op het raakpunt van de Vlaamse, de Zeeuwse en de Brabantse invloedssfeer; - het bewogen historisch-geografisch en maatschappelijk verleden van Zeeuws-Vlaanderen zelf. Op die ekstern-linguistische basis van de Zeeuws-Vlaamse klankgrenzen komen we in het volgende deel uitvoerig terug. Hieronder volgt een poging tot systematische dekompositie van de synoptische kaart I; op die manier willen we achterhalen uit welke krachtlijnen het Zeeuws-Vlaamse dialektlandschap tot stand gekomen is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. Westelijk Vlaams en ZeeuwsKaart II bevat de isofonen(bundels) van die klankverschijnselen die sommige van de Zeeuws-Vlaamse dialekten gemeen hebben met de (meeste) dialekten van de Zeeuwse eilanden en van Westelijk Vlaanderen. (*) Grens (a), die veruit de belangrijkste is, brengt het Land van Aksel, West-Zeeuws-Vlaanderen en Ede onder bij een groot Zeeuws-Westvlaams gebied, terwijl het Land van Hulst en de (overige) grensplaatsen zich aansluiten bij een oostelijk Vlaams gebied met Brabantse inslag. Deze grens visualiseert de volgende tegenstellingen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- ten W. geen diftongering van wgm. î/û (real. i(˕)/y(˕)), ten O. diftongering (met eventueel sekundaire monoftongering); - ten W. ronding van wgm. î tussen labialen (b.v. vy(˕)və = vijf, bly(˕)vn̩ = blijven), ten O. geen ronding; - ten W. geen verkorting van ie/oe (deze laatste wel vóór labiaal/ velair) (b.v. zi▴k = ziek, vu▴t = voet maar uk = hoek)Ga naar voetnoot1, ten O. wel venkorting tot i/u; - ten W. geen sluiting van de centrerende diftongen ēə/ōə (uit wgm. ai/au): b.v. ste▴ən = steen, bo▴ᵊm = boom), ten O. wel sluiting tot i(˕)ᵊ/u(˕)ᵊ; - ten W. spontane palatalisatie van wgm. ŭ in zon/donder (→ zœ˔nə/ dœ˔ndər), ten O. velaire ɔ; - ten W. spontane palatalisatie van gerekte wgm. ŭ in schotel/zool (→ sΧøːtəl/zøːlə), ten O. velaire oː; - ten W. worden stemloze frikatieven stemhebbend vóór een sonans (b.v. hij iz weg), ten O. opereert die regel niet.
(*) Grens (b) schakelt enkel West-Zeeuws-Vlaanderen en Ede in het grote Zeeuws + Westvlaams dialektgebied in. De overige Zeeuws-Vlaamse dialekten hebben een kontinentaal-Vlaams vokalisme. Grens (b) dekt de volgende tegenstellingen: - ten W. sluiting van oude ĭ/ŭ vóór ŋ (b.v. dri˕ŋkŋ = drinken, u˕ŋər = honger), ten O. opener vokalisme (resp. ɪ/ʊ); - ten W. spontane palatalisatie van (gerekte) wgm. ŭ in boter/noot (→ bøːtər/nøːtə), ten O. velaire oː; - ten W. y(˕), ten O. u in spugen; - ten W. ingweoonse umlautsontronding (arch.) in rug (→ rɪ˕k), ten O. u. Voor deze verschijnselen is West-Zeeuws-Vlaanderen dus Westvlaamser + Zeeuwser dan het Land van Aksel; dit weerlegt - althans gedeeltelijk - de traditionele opvatting dat het Land van Aksel het meest Zeeuwse deel van Zeeuws-Vlaanderen zou zijn.
(*) Grens (c) visualiseert een aantal Vlaams-Brabantse tegenstellingen die zich in Zeeland als Zeeuws-Brabantse opposities blijken door te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zetten. Daarbij scharen het Land van Hulst en de oostelijke grensdialekten zich (weer eens) aan de oostelijk Oostvlaamse/Brabantse kant:
Vooral de laatste tegenstelling verraadt sterke Brabantse invloed in het Oosten.
(*) Grens (d) zondert een groot Zeeuws + Vlaams gebied van een kontinentaal-Vlaams en Brabants gebied af, en dit voor de volgende verschijnselen:
Deze grens bakent meteen het uiterste verspreidingsgebied van een aantal kustverschijnselen af.
(*) Grens (e) dekt maar één tegenstelling: ten W. ingweoonse umlautsontronding in kreupel (→ kreːpəl), ten O. eu. Alleen de Zeeuws-Vlaamse grensplaatsen zijn hier binnen het bereik van de kontinentalere Oostvlaamse dialekten gevallen. In haar geheel visualiseert kaart II hoe Zeeuws-Vlaanderen op een getrapte manier aan de tegenstelling zuidwestelijke > < zuidelijkcentrale dialekten deelneemt. Van het Land van Hulst en de oostelijk grensplaatsen blijkt al overduidelijk dat ze binnen de invloedssfeer van de oostelijk Vlaamse + Brabantse dialekten vallen. In de centrale grensdialekten (Filippine, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag) is die invloed iets minder groot. Het Land van Aksel, West-Zeeuws-Vlaanderen en Ede daarentegen behoren duidelijk tot de zuidwestelijke, d.w.z. westelijk Vlaamse + Zeeuwse dialektgroep. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Participatie in Vlaams-Zeeuwse tegenstellingenNaast grote overeenkomsten zijn er ook een aantal tegenstellingen tussen de (westelijk) Vlaamse en de Zeeuwse dialekten (d.w.z. de dialekten van de Zeeuwse eilanden). De dialekten van Zeeuws-Vlaanderen participeren op een erg genuanceerde manier in die tegenstellingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1. Binnen de Zeeuwse sfeer Kaart III visualiseert hoe de (meeste) Zeeuws-Vlaamse dialekten voor een aantal klankverschijnselen binnen de invloedssfeer van de Zeeuwse eilanden (en bijgevolg buiten de invloedssfeer van westelijk Vlaanderen) zijn komen te liggen. (*) Grens (f) schakelt heel Zeeuws-Vlaanderen (behalve de grensdialekten) in een grote Zeeuwse entiteit in. M.a.w. ten noorden van die grens komen enkele typisch Zeeuwse klankkenmerken voor: - ŏ-vokalisme in gras en enkele woorden met wgm. ĭ vóór r + kons. (b.v. vers, dorsenGa naar voetnoot1, Kerst); - de verdeling van de palatale u en velaire o (uit wgm. ŏ/ŭ) vóór r + kons.: ŏ vóór r + alveolaire kons.Ga naar voetnoot2 (b.v. kort, worst, borstel) en ŭ vóór r + niet-alveolaire kons. (b.v. durp, zurgen, wurm); nergens in Vlaanderen komt dezelfde distributie voor; - de ontwikkeling van wgm. ai + uml.f. tot een sluitende diftongGa naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b.v. klein, geit, eik); in westelijk Vlaanderen komt meestal een centrerende diftong ēə of ɩ̄ə voor. (*) Grens (g) dekt maar een paar klankverschijnselen, waarvoor (niet toevallig) enkel West-Zeeuws-Vlaanderen en het Land van Aksel zch naar de Zeeuwse eilanden richten: - behoud van oe in nu (→ nu); - behoud van oe in klok(hen).
(*) Grens (h) schakelt enkel het Land van Aksel in een groot Zeeuws gebied in en dan nog alleen voor het volgende verschijnsel: behoud van ee-vokalisme vóór r in een aantal woorden (b.v. beer, peer); elders werd de vokaal verwijd tot ɛː en zelfs (j)æː.
(*) Grens (i) signaleert één klankverschijnsel waarvoor West-Zeeuws-Vlaanderen alleen zich naar de Zeeuwse eilanden richt: spontane palatalisatie van wgm. ŭ in zomer (→ zøːmər).
(*) Grens (j) toont de Zeeuwse invloed op Zeeuws-Vlaanderen in de negatieve zin. Het betreft hier klankverschijnselen waarvoor westelijk Vlaanderen (≠ West-Vlaanderen) een andere evolutie kende dan Zeeland, oostelijk Vlaanderen en Brabant. De westelijk-Vlaamse evolutie kon zich enkel in de grensdialekten van Ede, Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag doorzetten (of handhaven?). Vooral in het Land van Hulst en in de oostelijke grensdialekten kan de andere evolutie wellicht eerder aan oostelijk-Vlaamse + Brabantse invloed toegeschreven worden. Grens (j) dekt de volgende tegenstellingen: - de uniforme ontwikkeling van wgm. ă vóór r + lab./vel. tot ɛː/æː (b.v. in sterk, scherp, arm, warm) (westelijk Vlaanderen heeft leksikale diffusie: b.v. ɔːrm-warm-stærk in Noord-West-Vl.); - het èè-vokalisme in haring/schaar /maartGa naar voetnoot1 (tegenover velaire vokaal in westelijk Vlaanderen); - de evolutie d → j in werkwoorden (b.v. braden, broeden, bloeden)Ga naar voetnoot2 (westelijk Vlaanderen heeft totale synkope: b.v. braan, broen). (*) Grens (k) toont nog op een andere manier dat Zeeuws-Vlaanderen (ditmaal in zijn geheel) vaak niet (erg) receptief stond tegenover weste- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk-Vlaamse klankontwikkelingen. Deze grens bakent een aantal specifiek Westvlaamse evoluties af die geen toegang kregen tot Zeeuws-Vlaanderen. -de ontwikkeling van uu (uit wgm. û) tot eu vóór r (b.v. in muur, schuur), terwijl Zeeuws-Vl. uu behield; - de palatalisatie van wgm. û vóór w (b.v. in duwen, ruw) (Zeeuws-Vlaanderen heeft een velaire diftong ou en var.); - de ontwikkeling van wgm. ăl/ŏl vóór t/d tot u(˕) (b.v. in zout, hout, koud) (Zeeuws-Vlaanderen heeft een diftong ou en var.); - de ontwikkeling van wgm. ĭ/ĕ vóór r + lab./vel. tot æ (b.v. in kerk, werk, scherm) (Zeeuws Vlaanderen heeft gerekte ɛː of æː); - de evolutie van k tot ˀ tussen twee vokalen (b.v. in bakken, zeker) (Zeeuws-Vlaanderen heeft k).
Deze (onvolledige) opsomming moge een vingerwijzing zijn voor hen die de ‘wieg’ van Zeeuws-Vlaanderen graag in West-Vlaanderen plaatsen. De affiniteiten tussen West-Vlaanderen en (West-)Zeeuws-Vlaanderen zijn ongetwijfeld erg groot (cfr. 2.1.), maar er zijn duidelijk ook heel wat klankverschijnselen waarvoor de rijksgrens in het westen ook een taalgrens is. Wij komen verder nog op deze kwestie terug.
2.2.2. Binnen de (westelijk-)Vlaamse sfeer
Kaart IV toont aan dat (sommige van) de Zeeuws-Vlaamse dialekten voor een aantal klankverschijnselen heel duidelijk binnen de Vlaamse invloedssfeer gevallen zijn en niet receptief geweest zijn voor een aantal evoluties in de Zeeuwse-eilandendialekten.
(*) Grens (l) dekt slechts één verschijnsel waarvoor (enkel) West-Zeeuws-Vlaanderen en de centrale grensplaatsen zich aan de westelijk-Vlaamse kant scharen, nl. ee-vokalisme in de ww.-vormen geslagen en gedragen (elders in Zeeland en in oostelijk Vlaanderen: oo-vokalisme).
(*) Grens (m) dekt eveneens maar één verschijnsel waarvoor ditmaal West-Zeeuws-Vl., het Land van Aksel en de centrale grensdialekten meedoen met westelijk Vlaanderen: nl. velair vokalisme in varen (elders palatale ɛː/(j)æː).
(*) Grens (n) betreft een aantal klankverschijnselen die we eilanden-Zeeuws kunnen noemen. Ze markeren in grote mate het klankpatroon van de dialekten van de Zeeuwse eilanden maar hebben de Vlaamse oever van de Westerschelde niet kunnen bereiken. Deze vrij belangrijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dialektgrens maakt heel mooi duidelijk dat de Zeeuws-Vlaamse dialekten slechts partieel ‘verzeeuwst’ werden. Voor de volgende tegenstellingn is Zeeuws-Vlaanderen Vlaams gebleven: - ten N. apokope van eind -n in werkwoordenGa naar voetnoot1 (b.v. ētə, roepə), ten Z. behoud van -n (behalve in Sas en Hulst, maar dat lijkt me veeleer aan Gentse, resp. Oostwase/Antwerpse invloed toe te schrijven te zijn dan aan Zeeuwse); - ten N. systematische palatalisatie van oude aa (behalve vóór j) tot ɛː e.d., ten Z. velair vokalisme (meestal ɔː); - ten N. omzetting van -ts- tot -st- (soms -s-) (b.v. mustə = muts)Ga naar voetnoot2, ten Z. behoud van -ts-. Het systematisch ontbreken van deze ingrijpende overgangen in Zeeuws-Vlaanderen legt toch wel een zware hypoteek op de mening dat sommige Zeeuws-Vlaamse dialekten (vooral het Land van Aksel) een overwegend Zeeuwse inslag hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. GrensdialektenIn de westelijke helft van Zeeuws-Vlaanderen is de rijksgrens (behalve ter hoogte van Ede en Maldegem) ook een ‘harde’ taalgrens op klankstruktureel vlak. In de oostelijke helft is dat niet zo: met uitzondering van Sas (dat in feite een dialekteiland is, zie volg. par.) wijken de Zeeuws-Vlaamse grensdialekten daar nauwelijks of niet af van de Oostvlaamse dialekten die aan de Belgische kant van de rijksgrens besproken worden. Anders gezegd: van de lokale Oostvlaamse klankevoluties zijn er heel wat doorgedrongen in de Oost-Zeeuws-Vlaamse grensdialekten. Een overzicht van die Oostvlaamse grensoverschrijdingen biedt ons kaart V. (*) Grens (p) vormt de noordgrens van een Oostvlaams gebied met ‘spontane’ palatalisatie van u▴ᵊ (uit wgm. au) tot y▴ᵊ (b.v. ry▴ᵊt = rood). Tot dat gebied behoren ook de Zeeuws-Vlaamse grensplaatsen Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen.
(*) Grens (q) bakent een westelijk-Oostvlaams gebied af waar zich (vermoedelijk in een niet al te ver verleden) een aantal sekundaire klankevoluties hebben voorgedaan die vooral de fonetische oppervlaktestruktuur van die dialekten markeren. Tot dat gebied behoren ook de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
centrale Zeeuws-Vlaamse grensplaatsen Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag. De betreffende overgangen zijn:
- opheffing van de systematisch-fonetische kwantiteitskorrelatie; - sluiting van ŏ tot o(˕) (b.v. po(˕)t); - diftongering van ĭ en ŭ tot ɪ˕ᵊ en ʌ˕ᵊ (b.v. vɪ˕ᵊs = vis, pʌ˕ᵊt = put); - diftongering van èè (uit wgm. ă/ĕ + r + kons.) tot ɪ˕ᵊ (b.v. pɪ˕ᵊrt = paard, wɪ˕ᵊrk = werk); - geen vokaalverkorting in geweest e.d.; - verwijding van ei (uit wgm. ai) tot æi (b.v. æ(▴)i = ei); - toevoeging van -ə na syllabische l en r (b.v. ze(▴)tᵊlə = zetel, ze(▴)kᵊrə = zeker); - positionele splitsing van oude aa: tot o˫▴ᵊ vóór alveolaire kons., tot ɔ˫(▴) vóór niet-alveolaire kons. (b.v. zo˫▴ᵊt = zaad, ɔ˫(▴)k = haak). Een aantal westelijk-Oostvlaamse konsonantveranderingen reiken wel ongeveer tot aan de rijksgrens maar overschrijden die o.i. nergens: o.a. de intervokalische tenuisverschuiving (b.v. zæ(▴)dn̩ = zetten), de intervokalische g-synkope (b.v. liː(ᵊ)n = liegen), de intervokalische ŋ-synkope (b.v. brɛ˔ː(ᵊ)n = brengen) en de intervokalische n-synkope (b.v. spaː(ᵊ)n = spannen)Ga naar voetnoot1. (*) Grens (r) toont aan hoe een aantal Wase innovaties zich doorzetten in de oostelijke Zeeuws-Vlaamse grensplaatsen Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen: - evolutie van V̄ + j tot V̄ə (b.v. two˫▴ɑ = taai, blu▴ə = bloei); - evolutie van au/ou + w tot ɑː (b.v. bɑːn = bouwen, flɑː = flauw); - monoftongering van ei, ij en ui resp. tot ɛ˕ː, ɪ˕ː en ʌ˕ː (b.v. gɛ˕ːt = geit, tɪ˕ːt = tijd en rʌ˕ːt = ruit). Over haar oostelijk trajekt kan de rijksgrens werkelijk geen klankgrens genoemd worden. (*) Grens (s) toont aan hoe voor een paar klankverschijnselen Hulst (overigens vaak een dialekteiland, zie volg. par.) en Nieuw-Namen aansluiten bij een klein gebiedje op de Wase Schelde-oever, dat zelf een uitbreiding is van een groot Antwerps gebied: - apokope van eind -n (b.v. eːtə, møːlə) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- geen r-metatesis in gras; - ronding van ee tot eu in veel en spelen (dit laatste echter niet in Nieuw-Namen). Deze elementen aksentueren het Brabantse aandeel in de opbouw van het Oost-Zeeuws-Vlaamse taallandschap. (*) Grens (t) tenslotte visualiseert het filiaalkarakter van Ede t.o.v. Maldegem, waar het dialekt een aantal zeer lokale ontwikkelingen gekend heeft. We noemen slechts de opvallendste: - ontronding van u tot open i (b.v. zɪ˕stᵊrə = zuster) en okkasioneel van uu tot ie (b.v. mi▴r = muur); - wegval van l vóór konsonant of in de auslaut, waarbij de voorafgaande vokaal sterk gerekt wordt (b.v. stɑː = stal, vo˕ːk = volk; - verwijding van niet-gediftongeerde oude ie (< wgm. î) en uu (< wgm. û) tot ee en eu (b.v. de(▴)k = dijk, rø(▴)tə = ruit). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. De stadjes Sas-van-Gent en Hulst als dialekteilandjesEr zijn heel wat klankaspekten waarvoor beide stadjes een eiland vormen in het omringende taallandschap. Hieronder volgt een beperkte opsomming.
2.4.1. Sas-van-Gent
Tegenover de overige centrale grensdialekten onderscheidt het Sasse dialekt zich o.a. voor de volgende verschijnselen: - de lange, vrij gesloten representant van oude ĕ (b.v. bɛ˔ːt = bed, flɛ˔ːs = fles, slɛ˔ːk = slak) - elders æ; - de vrij open, sterk diftongische representant van wgm. î én ai (die samengevallen zijn!) (b.v. æ˔▴is = ijs, pæ˔▴ip = pijp, æ˔▴ik = eik) - elders geen samenval (resp. ɛ˔.(i) en æ▴(i)); - de bijna volledige afwezigheid van spontaan gepalataliseerde eu (b.v. koːnɪŋ = koning, zoːn = zoon, wel vøːgəl = vogel) - elders vaker eu; - het ontbreken van ± algemeen Vlaamse en Zeeuwse ontrondingen (b.v. stʌk = stuk, vyːr = vuur, dyːr = duur) - elders wel ontronding; - het niet sluiten van de centrerende diftongen ēə uit wgm. ai en (niet gepalataliseerde!) ōə uit wgm. au (b.v. ze▴ᵊp = zeep en lo▴ᵊp = loop) - elders ɩ̄ə en ȳə; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- de klankvorm mɔːrt = maart - elders o˫▴ᵊ; - de klankvorm lɑdər - elders li▴ᵊrə = ladder; - de klankvorm kuj - elders ku▴ = koe; - de overgang d → j in intervokalische positie bij werkwoorden (b.v. brɔːjᵊ = braden, brujə = broeden) - elders d → ø; - apokope van eind -ə (b.v. kat, gæ˔▴it) - elders geen apokope; - apokope van eind -ə (b.v. eːtə, krœ▴ypə) - elders geen apokope. In het algemeen komen deze partikulariteiten als on-Vlaams en on-Zeeuws over. Hoewel ze ook niet zonder meer Hollands of Brabants genoemd kunnen worden, dient o.i. toch in die richting gedacht te wordenGa naar voetnoot1. Preciese informatie over de samenstelling van de Sasse bevolking door de eeuwen heen zou hier meer klaarheid kunnen brengen.
2.4.2. Hulst
In Hulst zijn de isolerende verschijnselen iets minder talrijk, maar wel even opvallend: - een open diftongische representant van wgm. î (b.v. ræ˕▴ip = rijp, kræ˕▴ihə = krijgen) - elders ɛ▴i (L.v.H.) en ɪ˕ː (grensplaatsen); - een monoftong ɛ˕ː uit wgm. ĕ of ă (+ uml. f.) vóór r (+ eventueel nog een alveolaire konsonant) (b.v. pɛ˕ːr = peer, pɛ˕ːrt = paard, wɛ˕ːrəlt = wereld) - elders de stijgende diftong jæː; - het ontbreken van ± algemeen Vlaamse en Zeeuwse ontrondingen (b.v. stʌk, vyːr, dyːr) - elders wel ontronding; - de diftongische oːu voor zachtlange oo (b.v. hoːut = goot, koːukə = koken) - elders een monoftong; - het ontbreken van ± algemeen Vlaamse en Zeeuwse eu uit wgm. ŭ in koning, wonen en zoon (telkens oːu) - elders eu; - de klankvorm ladər - elders liːər = ladder; - de klankvorm sniːᵊf - elders sniːᵊ(w) = sneeuw;Ga naar voetnoot2 - de klankvorm dɔsə - elders dœ˔sn̩ = dorsen. Een schiereiland (enkel verbonden met Nieuw-Namen en de Wase | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schelde-oever) is Hulst bovendien voor de klankverschijnselen genoemd onder 2.3., grens (s). Gielen (1931) heeft eveneens het eilandkarakter van het Hulsters onderzocht en komt tot ongeveer dezelfde inventaris van isolerende elementen. Volgens hem zijn die gedeeltelijk aan Hollandse invloed toe te schrijven. Hierbij verwijst hij naar het historische feit dat na 1645 (toen Hulst definitief Staats werd) ongeveer 10% van de stadsbevolking bestond uit ingeweken protestanten uit het Noorden, die altijd belangrijke posten bekleed hebben en zo een zekere stempel op het dialekt konden drukken. Hij vermoedt ook enige Brabantse invloed, die z.i. jonger is en via het onderwijs binnendrong. Dat laatste is o.i. aanvechtbaar; veeleer ligt overname uit het Antwerps via de dorpen op de Wase Schelde-oever (vooral Doel) voor de hand. De Hulsterse ‘brabandismen’ (æ˕▴i uit wgm. î en rondingen als spøːlə) treffen we b.v. ook in het dialekt van Doel (I 148) aan. We menen dan ook dat handelsbetrekkingen met Antwerpen en de dorpen stroomopwaarts de Schelde een betere verklaring bieden voor de Brabantse elementen in het Hulsterse dialekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een ekstern-linguistische onderbouw voor de Zeeuws-Vlaamse klankgrenzenHet is evident dat de versnippering van het Zeeuws-Vlaamse dialektlandschap te maken heeft met de ligging van het gebied, nl. op het raakpunt van de Vlaamse, de Zeeuwse en de Brabantse invloedssfeer. Die algemene faktor alleen echter kan ons niet aan een bevredigende verklaring helpen voor de preciese loop en de zwaarte of belangrijkheid van de Zeeuws-Vlaamse dialektgrenzen. Daarvoor moeten we dieper gaan graven in het historisch-geografische en maatschappelijke verleden van de streek. Hieronder volgt een poging om de wording van het Zeeuws-Vlaamse dialektlandschap historisch te verklarenGa naar voetnoot1. Van ‘Zeeuws-Vlaanderen’ en de grens die dat gebied van Belgisch-Vlaanderen afscheidt, is er in feite nog maar een goeie 300 jaar sprake: door het verdrag van Münster (1648), waarmee er een einde kwam aan de Tachtigjarige Oorlog, ging dat deel van Vlaanderen definitief tot Nederland behoren. Tot het laatste kwart van de 16de eeuw wijst alles | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er echter op dat dat gebied integraal en volwaardig deel uitmaakte van Vlaanderen, zowel op bestuurlijk als op rechterlijk en sociaal-ekonomisch vlak. Daarbij was West-Zeeuws-Vlaanderen vooral op Brugge georiënteerd (als onderdeel van het Brugse Vrije), terwijl de Vier Ambachten in allerlei opzichten van Gent afhingen. Tussen beide gebieden liep er sedert de 11de eeuw weliswaar een politieke en religieuze grens (het westelijk deel behoorde tot Kroonvlaanderen en het bisdom Doornik, de Vier Ambachten maakten deel uit van Rijks Vlaanderen en het bisdom Utrecht), maar die grens heeft noch voor Zeeuws-Vlaanderen noch voor Noord-Oost-Vlaanderen enig taalkundig belang (gehad). In die optiek mogen wij aannemen dat het huidige Zeeuws-Vlaamse gebied een zelfde taalkundige toekomst weggelegd was als de rest van Vlaanderen, nl. in westelijk Vlaanderen ± behoud van het Middelvlaamse klankpatroon (met heel wat ingweoonse kenmerken), in oostelijk Vlaanderen - dus ook in (het grootste deel van) Zeeuws-Vlaanderen - ingrijpende omstruktureringen zoals we die kennen uit de huidige Oostvlaamse dialekten en die (in grote trekken) van drieërlei aard waren:
- fundamentele omstruktureringen die in Brabant in de latere middeleeuwen op gang gekomen zijn en mettertijd oostelijk Vlaanderen geheel of grotendeels overspoeld hebbenGa naar voetnoot1: vooral
- autochtone ontwikkelingen die zich vrij algemeen in oostelijk Vlaanderen voltrokken hebben: vooral
- (jongere) autochtone ontwikkelingen in ± de westelijke 2/3 van Oost-Vlaanderen die zich nagenoeg uitsluitend op systematisch-fonetisch vlak afspelen en de onderliggende verhoudingen (de ‘fonemen’) weinig of niet wijzigen, vooral: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien het huidige Zeeuws-Vlaamse gebied zich verder kontinu binnen de Vlaamse ‘schoot’ had kunnen ontwikkelen, dan waren (de meeste van) deze post-middeleeuwse klankevoluties hoogst waarschijnlijk ook de (meeste) Zeeuws-Vlaamse dialekten ten deel gevallen. Dat laatste is nu duidelijk niet of slechts heel partieel gebeurd; dat heeft hiermee te maken dat de verdere historisch-geografische en maatschappelijke ontwikkeling van (het grootste deel van) Zeeuws-Vlaanderen helemaal geen kontinuïteit vertoont, maar integendeel door een vrij abrupte breuk gekenmerkt wordt. Die breuk moeten we situeren in de Tachtigjarige Oorlog, toen het protestantse Noorden zich na een lange en vaak bloedige strijd wist te bevrijden van de Spaanse overheersing, terwijl het Zuiden katoliek én in Spaanse handen bleef. Gedurende 75 jaar (1573-1648) was Zeeuws-Vlaanderen daarbij het strijdtoneel bij uitstek, wat nogal begrijpelijk is, gezien zijn strategische ligging (kontrole van de Scheldemonding). Beurtelings deden de Staatse en de Spaanse legers er veroverings- en plundertochten (b.v. Hulst: 1591 Staats, 1596 Spaans, 1645 Staats). De plaatselijke bevolking had niet alleen van het krijgsgewoel zelf te lijden; door die krijgsverrichtingen gingen de dijken in erbarmelijke toestand verkeren en meer dan eens zelfs werden zij om strategische redenen doorgestoken, zodat omstreeks 1590 al het grootste deel van het gebied onder water kwam te staan. Wie niet gesneuveld was ging veiliger oorden opzoeken. Bij het ingaan van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was de Zeeuws-Vlaamse bevolking gedecimeerd. In die periode werden hier en daar al schuchtere pogingen tot herbedijking ondernomen, vooral in het Westen en in het Land van Aksel, die, doordat ze het eerst en het stevigst door de Staatse troepen bezet waren, al vlug uitgroeiden tot protestantse bastions. Om de herbedijkte gronden weer te bebouwen werden protestanten van de Zeeuwse eilanden (vooral Walcheren) aangetrokken. Weldra kwamen zich daar (soms grote) groepen protestanten bij voegen die terwille van hun geloof uit katolieke gebieden hadden moeten vluchten: Vlamingen, Walen maar ook Noordfranse HugenotenGa naar voetnoot1. In het katoliek gebleven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Land van Hulst kon de herbedijking pas na 1648 op gang komen. Daar gebeurde de herbevolking vooral vanuit het katolieke Vlaanderen (het Waasland). Overwegend katoliek bleven ook de hoger gelegen (dus niet overstroomde) grensdorpen Ede, Filippine, Sas, Westdorpe, Zuiddorpe, Overslag, Koewacht, St.-Jansteen, Klinge en Nieuw-Namen. Dat alles betekent dat, na het optrekken van de kruitdamp en de eerste grote herbedijkingen, het volgende demografische kaartbeeld van Zeeuws-Vlaanderen getekend kan worden: West-Zeeuws-Vlaanderen (behalve Ede) en het Land van Aksel hebben een protestantse bevolking die grotendeels van de Zeeuwse eilanden (vooral Walcheren) afkomstig is en in sociaal-ekonomisch opzicht dan ook bijna volledig op het Noorden (Zeeland) georiënteerd is; het Land van Hulst + de centrale en oostelijke grensdorpen zijn overwegend katoliek (gebleven of geworden door herbevolking vanuit Vlaanderen) en sociaal-ekonomisch vooral op Vlaanderen gericht. Die demografische opsplitsing wordt nog lange tijd (soms zelfs tot in de 19de eeuw) geaksentueerd door een geografische verbrokkeling: de grote overstromingen van eind 16de eeuw hebben in de laagst gelegen gebieden brede waterarmen uitgeschuurd die ook na de eerste grote herbedijkingen de diverse eilandjes en schiereilandjes nog lange tijd drastisch van elkaar gescheiden houden. Dat blijkt heel mooi uit kaart VI, die de geografische (en ook de demografische) toestand van
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeeuws-Vlaanderen omstreeks 1700 weergeeftGa naar voetnoot1. Bovendien hebben wij er de huidige dialektgrenzen op aangebracht. Uit dat kaartbeeld dringen zich een aantal konklusies op:
(A) Op een paar details na vallen de huidige dialektgrenzen samen met de 17de-eeuwse demografisch-religieuze en geografische grenzen. Dat wijst er m.i. ondubbelzinnig op dat het huidige Zeeuws-Vlaamse dialektlandschap ongeveer van de 17de eeuw dateert, toen historisch-geografische en maatschappelijke faktoren (nl. de brede waterarmen, de herkomst van de nieuwe bevolking en de godsdienst) een divergentie in de sociaal-ekonomische oriëntatie van dat gebied teweeg brachten: voortaan waren West-Zeeuws-Vlaanderen en het Land van Aksel (behalve de grensdorpen) bijna uitsluitend op het Noorden (vooral de Zeeuwse eilanden) gericht, terwijl het Land van Hulst en de (meeste) grensplaatsen nauwe kontakten met Vlaanderen - vooral Oost-Vlaanderen - bleven onderhouden.
(B) De dialektologische hoofdgrens (a), die West-Zeeuws-Vlaanderen en het Land van Aksel van de rest afscheidt volgt heel precies de demografisch-religieuze grens. Over bijna heel haar lengte valt ze bovendien samen met een natuurlijk-geografische grens die pas laat in de 18de eeuw of zelfs in de 19de eeuw zou verdwijnen. Intussen waren de huidige dialektgebieden al gefikseerd.
(BI) De dialekten ten noorden / ten westen van grens (a) kunnen we nu in het licht van de hierboven gekonstateerde ekstra-linguistische onderbouw als volgt karakteriseren: - Het is enerzijds gestold Vlaams (uit de 16de eeuw), waar de grote oostelijk-Vlaamse omstruktureringen van latere datum (cfr. p. 185: op Brabantse leest geschoeide en ook autochtone Oostvlaamse evoluties) geen vat meer op gehad hebben. - Er zijn anderzijds duidelijke sporen van Zeeuwse beïnvloeding (zie 2.2.1. voor een inventaris). De vaak geuite mening dat het Land van Aksel veel meer Zeeuwse elementen overgenomen heeft dan West-Zeeuws-VlaanderenGa naar voetnoot2, wordt door ons klankstruktureel onderzoek niet bevestigd. Mogelijk liggen de zaken op syntaktisch en leksikologisch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlak enigszins anders. Wel is het soms zo dat de katolieke minderheidGa naar voetnoot1 in W.Z.V. Vlaamse taalvormen gebruikt (> < Zeeuwse bij de protestantse meerderheid): b.v. mɔːrtə (Prot. mɛ˔ːrtə), køːniŋk (Prot. koːnɪŋ) en vle▴ᵊs (Prot. vlɛ▴is). (B2) De dialekten ten oosten / ten zuiden van grens (a) hebben zich duidelijk anders georiënteerd. Vertoont het Land van Hulst nog wel een paar Zeeuwse invloeden (zie grens (f) onder 2.2.1.), dan mag toch in het algemeen gezegd worden dat daar en (nog meer) in de grensplaatsen de dialekten ‘vlaamsgezind’ gebleven zijn. Naar gelang van hun aandeel in de post-middeleeuwse oostelijk-Vlaamse omstruktureringen maken wij - het dialekteiland Sas-van-Gent buiten beschouwing latend (zie 2.4.1.) - een onderscheid tussen het Land van Hulst, de oostelijke (of Wase) grensplaatsen, de centrale grensplaatsen, Filippine en Ede. - Het Land van Hulst is wel receptief gewest voor de grote omstruktureringen van Brabantse oorsprong (diftongering van wgm. î/û e.d., zie p. 185), alsook voor de vrij algemene oostelijk-Vlaamse klankontwikkelingen van autochtone aard (velarisering van oude aa e.d., zie p. 185) behalve de ‘spontane’ palatalisatie van ūə (< wgm. au) tot ȳə, die vermoedelijk niet erg oud isGa naar voetnoot2. De lokalere, Wase innovaties daarentegen (o.a. monoftongering van de diftong uit wgm. î en û, zie grens (r) onder 2.3.) zijn wel in de oostelijke grensdialekten doorgedrongen, maar niet in het Land van Hulst. Op het eerste gezicht zou men hieruit kunnen konkluderen dat het Land van Hulst na de relance in de 17de eeuw vrij sterke oostelijk-Vlaamse taalinvloeden ondergaan heeft. Toch zetten een aantal overwegingen ons tot voorzichtigheid aan: de omstruktureringen die het Land van Hulst met oostelijk-Vlaanderen gemeen heeft, dateren o.i. niet van de laatste eeuwen en kunnen bijgevolg (althans in nucleo) al aanwezig geweest zijn vóór de grote politieke breuk. Wijst de afwezigheid van de (ongetwijfeld recentere) Wase innovaties en de Oostvlaamse overgang ūə < ȳə niet eerder op een zekere ongevoeligheid voor taalkundige invloeden uit Vlaanderen gedurende de laatste eeuwen? Een en ander is ons hier nog niet helemaal duidelijk, maar de mogelijkheid dat b.v. de diftongering van wgm. î/û aan het einde van de 16de eeuw (net | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vóór de grote breuk) al tot in het Land van Hulst was opgerukt (en daar niet later, d.w.z. na de ‘relance’ geïmporteerd werd), kan o.i. niet a priori uitgesloten wordenGa naar voetnoot1. Minutieus archiefonderzoek kan hier wellicht klaarheid brengen. - De oostelijke grensdorpen (Nieuw-Namen, Klinge, St.-Jansteen en Koewacht) hebben niet alleen aan de ± algemene oostelijk-Vlaamse omstruktureringen maar ook aan de lokalere Wase innovaties deel gehad. Nieuw-Namen heeft bovendien een aantal fonologische evoluties (van Antwerpse oorsprong) gemeen met de dorpen op de Wase Schelde-oever (zie grens (s) onder 2.3.). Hier hebben de gebeurtenissen van de 17de eeuw en het ontstaan van de rijksgrens dus geen enkel taalkundig effekt gehad, althans niet op klankstruktureel vlak. - De centrale grensdorpen (Zandstraat, Westdorpe, Zuiddorpe en Overslag) zijn eveneens volwaardig tot de Vlaamse taalgemeenschap blijven behoren; zij ondergingen niet alleen de ± algemene oostelijk-Vlaamse omstruktureringen maar ook de meeste westelijk-Oostvlaamse innovaties (zie grens (q) onder 2.3.). Ook hier is de rijksgrens dus amper een klankgrens. - Filippine is een apart geval: via Noord-Oost-Vlaanderen werd het wel bereikt door de grote omstruktureringen van Brabantse oorsprong (diftongering van wgm. î/û e.d.), maar het had geen deel aan de typisch Oostvlaamse overgang ūə (< wgm. au) → ȳə en evenmin aan de westelijk-Oostvlaamse vernieuwingen van jongere datum (zie grens (q) onder 2.3.). Is het te gewaagd te (veronder)stellen dat het Filippiense dialekt, als geïsoleerd vissersdialekt tussen Zeeland en Oost-Vlaanderen, ons nog een ultieme blik gunt op het (westelijk) Oostvlaams zoals het eruit zag vóór de lokale overgangen van de laatste eeuwen de fonetische oppervlaktestruktuur van de westelijk-Oostvlaamse dialekten grondig gingen veranderen? Zeker is in alle geval dat de rijksgrens daar de Vlaamse taalinfiltratie drastisch beperkt heeft. Sedert zijn stichting in 1505Ga naar voetnoot2 is Filippine een vestingstadje en een vissershaven geweest; misschien kan daarin de verklaring liggen waarom deze plaats duidelijk minder (Oost)Vlaamse taaltrekken vertoont dan de andere grensplaatsen. - Ede is ook duidelijk op Vlaanderen georiënteerd gebleven. Het direktst blijkt dat uit het feit dat het een aantal zeer lokale klank- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evoluties met de (grotere) Belgische grensplaats Maldegem gemeen heeft (zie grens (t) onder 2.3.).
(C) De rijksgrens tussen België en Nederland is in ons gebied slechts een dialektgrensGa naar voetnoot1 waar ze sedert de 17de eeuw ook samenviel met een demografisch-religieuze en/of geografische grens (een waterarm, die pas eind 18de of in de 19de eeuw door inpoldering verdween). Slechts twee keer wordt even van die stelregel afgeweken: ter hoogte van Filippine (zie hierboven) en Sas-van-Gent (zie 2.4.1.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Twee slotbeschouwingen(*) In deze bijdrage hebben wij voor het uitzicht van het Zeeuws-Vlaamse dialektlandschap (partim: fonologie) een overwegend ekstralinguistische verklaring ontworpen. Daartoe werden we aangemaand door de feiten zelf. Dat impliceert echter geenszins dat we elke vorm van interne dynamiek in die dialekten ontkennen. Evenmin wil gezegd zijn dat we in principe de voorkeur (moeten) geven aan een ekstralinguistische verklaring van taalfeiten, integendeel. (*) In dit artikel is er bijna uitsluitend sprake geweest van de horizontale (ruimtelijke) variatie in de Zeeuws-Vlaamse dialekten. Er is echter - uiteraard - ook een grote vertikale (sociale) taalvariatie, vooral wegens de intense konfrontatie van het dialekt met de kultuurtaal. Vooruitkijkend mogen we trouwens stellen dat precies op dat vlak grote veranderingen en verschuivingen op til zijn, al durven wij (in dit huldenummer) heimelijk hopen dat de Zeeuwse Vlaming zijn dialektpak niet al te lichtvaardig naar het folkloristische rariteitenkabinet zal verwijzen.
Landegem, 15 oktober '79 Johan Taeldeman Bevoegdverklaard navorser N.F.W.O. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|