| |
| |
| |
Het kroonjaar van de Zeeuwse Vereniging voor Dialectonderzoek
Wat een kroonjaar betekent kunnen we vinden in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten en vijftig jaar is extra bijzonder. Over de datum van oprichting kan men van mening verschillen, maar officieel houden wij de oprichting van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek op 13 april 1929. Een vereniging die met élan van start is gegaan. Haar faam raakte ook in België bekend en de secretaresse, dr. H.C.M. Ghijsen, werd uitgenodigd voor het in 1932 te houden Philologencongres in Gent te spreken over het dialectonderzoek. Voor ons hebben we in handschrift haar toespraak voor het congres: ‘Het is mij, als secretaresse van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek een groote eer en genoegen, U iets omtrent het dialectonderzoek in Zeeland te mogen mededeelen. Bijna zou ik willen zeggen, de eer is te groot voor onze, nog zoo jonge en bescheiden Vereeniging, maar het stelt mij gerust, dat in ieder geval het Zeeuwsch dialect waarvoor zij werkt, oud en belangrijk genoeg is. Het is dan ongeveer 4 jaar geleden, dat voor eenige Zeeuwsche heeren het denkbeeld werd geöpperd tot oprichting van een Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek, en de eerste belangstellenden zich hierbij aansloten. Na reorganisatie en uitbreiding van het ledental kon in het voorjaar van 1929 met het uitgeven van dialectlijsten worden begonnen. Het beginsel waarvan de vereeniging van den aanvang af uitging was: georganiseerd onderzoek van het dialect over geheel Zeeland, inclusief Goeree en Overflakkee.’
In de Provinciale Zeeuwsche Middelburgsche Courant van dinsdag 19 april 1932 werd van de congresbijeenkomst een uitvoerig verslag geplaatst. In de lezing, die volgens het verslag grote waardering vond bij de aanwezige professoren, dialectologen en studenten uit Nederland en Vlaanderen, gaf mevrouw Ghijsen een nadere beschouwing van het Zeeuwsche klankenstelsel, daarna van grammaticale eigenaardigheden. ‘Voor de verspreiding van woorden en uitdrukkingen in verschillende Zeeuwsche streken wees spr. o.a. op een aantal synoniemen in verschillende deelen van de provincie, waarvan wij slechts noemen: aerpels en petaten; aelebessen, jenievers; wienbeiers en troskesbezen.’
Het verslag besluit: ‘Op de aan het congres verbonden tentoonstelling was aan de Zeeuwsche inzending een goede plaats ingeruimd. Daar
| |
| |
waren o.a. te zien: exemplaren van het Vereenigingsnieuws 1-15, kaarten van het kaartsysteem van het Zeeuwsch Woordenboek, bevattende typische woorden en uitdrukkingen, teksten uit verschillende deelen van Zeeland van Zwigtman, Boers, Beunke, Poldermans, De Hullu, Bol e.a. Het is goed, dat Zeeland, ook op deze wijze, deel genomen heeft aan de zoo geslaagde Vlaamsche congressen.’
Drs. P.J. Meertens, secretaris van de Dialectencommissie der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen en belast met de leiding van het Centraal Bureau voor Nederlandsche en Friesche Dialecten, reageerde zeer snel. Op 8 april 1932 schreef hij: ‘Laat ik, alvorens tot zakelijke aangelegenheden te komen, U eerst nog eens mijn bewondering uitspreken voor de zeer geslaagde wijze, waarop U l.l. Zaterdag te Gent over het Zeeuwsche dialectonderzoek hebt gesproken. Dat Uw lezing omnium consensu de meest geslaagde van den middag was, heeft mijn locaal-patriottisme niet weinig gestreeld, en ik ben U daarvoor dan ook persoonlijk heel erkentelijk.’ Nog een week later kwam er antwoord: ‘In de eerste plaats mijn dank voor Uw vriendelijk oordeel over mijn lezing te Gent. Ik sprong eenigszins van de hak op de tak en vreesde misschien wat populair te zijn geweest, maar varietas dilectat is ook een waar woord! Het Zeeuwsch is wel een dankbaar onderwerp, allesbehalve afgegraasd terrein.’ Het varietas dilectat mogen wij wel met verandering van spijs doet eten vertalen.
| |
Wat aan de oprichting vooraf ging
In de statuten van de vereniging die 18 juli 1930 koninklijk goedgekeurd werden (besluit nr. 131) wordt 13 april 1929 als dag van oprichting genoemd. Echter, een jaar eerder was er al een vereniging met dezelfde naam. Mevrouw Ghijsen spreekt daarover in haar ‘Herinneringen’. ‘Enige jongelui, die met meer élan dan kennis van zaken de Z. Ver. voor Dialectonderzoek hadden opgericht, kwamen er met de heer Kooiman en mij over praten. Ik had er wel oren na iets op poten te zetten, juist omdat daar de schoen wrong wat mijn Zeeuwse teksten betrof, waar ik toen midden in zat.’ De geest van de in mei 1928 te Goes opgerichte vereniging komt het best naar voren in een circulaire van juli 1928, getekend door J.P. Paulusse, voorzitter en J. Westerweel, secretaris. De prille vereniging ‘acht het wenschelijk en noodzakelijk, meer bekendheid te geven aan het Zeeuwsch volksleven in het algemeen, aan de Taal in het bijzonder. De uitdrukking “de taal is gands' het volk”, bijna geworden tot een gevleugelde uitdrukking, geldt ook voor Zeeland,
| |
| |
Waar ons Zeeuwsch volk de eeuwen door bewezen heeft, de kiemen in zich om te dragen van Vrijheids- en Nationaliteitsgevoel; waar wij bij ondervinding weten, dat Zeeland en Holland, staatkundig en economisch één geheel vormen; daar is het dure plicht, die groote verwantschap ook aan te toonen op het gebied van de taal. Onze taal leeft! Zij kent nóch grenzen, nóch politieke of religieuze groepen. Zij is een gemeenschappelijk volksbezit. Uit de hoeken van gemeentelijke en particuliere archieven, waar de perkamenten onder het stof der eeuwen liggen begraven, komt de vreemde smartende toon der vergeten historie tot ons de klagende streek over de snaren van een oude viool’ (sic!).
Wij kunnen ons de glimlach voorstellen van Rika Ghijsen toen zij dit proza las. De jongelui, met meer élan dan kennis van zaken, hadden een zeer ambtieus program: 1. Innig verband te brengen tusschen alle deelen van Zeeland. Onze leuze zij: ‘Wat het water heeft gescheiden, zal de taal bijeenvoegen’. Hiervoor kregen wij reeds de volle medewerking van: a. Oudheidkundige vereeniging ‘De Vier Ambachten’, Hulst, b. Oudheidkundige Kring ‘Schouwen’, Zierikzee, c. Oudheidkundige Kring ‘De Bevelanden’, Goes. II. Publicatie van de gevonden schatten door het stichten van een eigen wetenschappelijk orgaan, dat leden en donateurs gratis zal uitgereikt worden. III. Het verzamelen van een ‘Zeeuwsch Woordenboek’. IV. Uitgave mogelijk te maken van geschriften, beschrijvende het Zeeuwsche Volksleven van Toen en Nu’. Verder merken de heeren nog op, dat de vereniging gebaseerd is op zuiver wetenschappelijke gronden en zich de medewerking hebben verzekerd van taalvorsers als prof. Van Ginneken, prof. Baader, dr. P. Mertens, Utrecht, en J. Dek. Met dr. Mertens wordt drs. P.J. Meertens bedoeld. Besloten wordt met de hoop, ‘dat eens de tijd zal komen, dat de waas over de Zeeuwsche cultuur en taal zal weggenomen zijn’. Wat er zich in de winter van 1928/29 heeft afgespeeld, is niet duidelijk. Wel duidelijk zijn de in 1930 goedgekeurde statuten, die in hoofdzaak de in de jaarvergadering van 13 april 1929 goedgekeurde artikelen van het reglement, met enkele aanvullingen, toegevoegd met het oog op de koninklijke goedkeuring, behelzen. De naam van prof Van Ginneken is gevallen en gezien de chronologie eerst iets over zijn bemoeiïngen met de Zeeuwse dialecten.
| |
Het initiatief van Van Ginneken
Op 10 december 1924 schrijft Van Ginneken: Geachte Juffrouw Ghijsen. Ondergeteekende loopt al een tijdje met het plan rond, om onze
| |
| |
Middelnederlandsche studie in meer realistische banen te leiden door eene heele reeks dialectbloemlezinkjes uit te geven, voor elk gewest één, onder den titel b.v.: De Zeeuwsche taal, van de oudste tijden tot heden. Nu is mijn vraag: Zou U deze niet voor Zeeland kunnen bewerken? Dr. J. de Josselin de Jong noemde mij in dit verband Uw naam, en gaf mij Uw adres. Voor Vlaanderen werken mee: Dr. Jacobs, Dr. Goemans, de secretaris der Kon. Vla. Akademie...’ Losjes weg schrijft hij verder: ‘De bedoeling is dan, elk deeltje met wat Oud-Nederlandsch taalmateriaal, aan persoons- en plaatsnamen te beginnen, dan s'il y en a, wat glossen of oude inscripties om daarna eenige interessante stukken uit de oudste charters, keurboeken en dingtalen naar voren te brengen; liefst zulke waar veel volkstaal in voorkomt; maar verder ook, om een idee te geven van de plaatselijke schrijftaal.’ Dan noemt hij nog zo het een en ander.
Zelf schrijft Rika Ghijsen in haar ‘Herinneringen’. In dien tijd kreeg ik via Lien's man, nu Prof. Josselin de Jong, een aanvraag van Prof. van Ginneken of ik op me wilde nemen oude Zeeuwse teksten in te zamelen en van commentaar te voorzien. Van Ginneken had een groot plan om dit van alle streektalen te laten doen en dan aldus een overzicht te krijgen van: het Zeeuws, het West-Vlaamse, het Brabants enz. door de eeuwen heen. Het bleek achteraf één van die schitterende invallen, zoals Van Ginneken ze meer had, waarvan de opzet niet behoorlijk was overdacht... Dit was dus het begin van mijn dialectwerk. Naarmate ik er meer inkwam, ontdenkte ik de zwakke kant van dit plan: als je niet doorkneed was in het tegenwoordige dialect, kon je het in oudere teksten niet ontdekken. Want in de oudere stukken is het dialect puur toevallig. Er zijn op een hoge uitzondering na geen dialectteksten in eigenlijke zin vóór eind 19de eeuw’.
Van Ginneken moet een onverbeterlijk optimist zijn geweest, want acht dagen na zijn eerste brief (18 dec. 1924) schrijft hij: ‘Beste Juffrouw Ghijsen. Dank voor Uw brief. Natuurlijk kan best met vereende krachten betrekkelijk gemakkelijk bereikt worden, wat één niet zou vermogen. En zoo zou de termijn om in 1925 te verschijnen, dus vóór Augustus persklaar te zijn, misschien nog worden behouden; als we dr. Kooymans (K. Kooiman) mèt U, of Dr. Unger mèt U als auteurs op het titelblad mochten vermelden; of alle drie te zamen. Wat geeft het, als de menschen merken, dat er velen de handen ineen hebben moeten slaan, om hun iets moois en nuttigs aan te bieden? Zoo wordt het bovendien voor elk maar een betrekkelijk klein karweitje. En de
| |
| |
onderlinge samenhang is toch in een bloemlezing altijd betrekkelijk gering’. Aan het slot van de brief de wens: ‘Zalig Oud en Nieuw Jaar alvast Jac. van Ginneken’.
Op 2 oktober 1925 zendt Van Ginneken de Zeeuwse dialectstukken terug met een overdruk van de aankondiging van de hele onderneming. ‘Het Zeeuwsch van de oudste tijden tot heden’, van dr. Ghijsen staat als derde in de reeks ‘De Nederlandsche dialecten in den loop der eeuwen’ genoteerd. Alleen het eerste deel van de hand van dr. J. Jacobs: Het West-Vlaamsch van de oudste tijden tot heden, is verschenen. Op 9 maart 1927 schrijft Jozef Jacobs, bestuurder van het O.L.-Vrouwcollege en werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie aan mevrouw Ghijsen: ‘Juffrouw, Prof. Jac. van Ginneken sprak steeds met veel lof over Uw werk. Nu ik mijn eerste werk achter den rug heb, weet ik wat inspanning het opstellen van een historische dialect-bloemlezing vergt!’ Uit de nagelaten papieren van dr. Ghijsen bleek mij met hoeveel ijver zij tekstmateriaal van de vroege middeleeuwen tot de 19de eeuw heeft verzameld. Van Ginneken liet niet af. In een brief van 8 november 1928 schrijft hij of zij Mansion: Gentsche naamkunde, wel heeft gebruikt. ‘Verder hoorde ik dezer dagen dat bij Prof. de Vooys te Utrecht iemand een dissertatie voorbereidt over de Zeeuwsche literatuur vóór 1625. Ik heb nu van morgen aan Collega de Vooys geschreven, of hij, bedoelden leerling met U in correspondentie zou willen brengen. Zijn werk ligt meer in 't litteraire; het Uwe meer in 't taalkundige. En daarom kunt U, dunkt me, van elkander profiteeren’. Die iemand is drs. P.J. Meertens, wiens dissertatie in 1943 verschijnt. Dit werk waarop hij cum laude is gepromoveerd, is een bron die zeer veel wordt geraadpleegd. Rika Ghijsen ging steeds meer bezwaren zien in de werkwijze van Van Ginneken. Zij kende, zoals gezegd, op dat moment nog te weinig van het Zeeuwse dialect om het in oudere teksten te ontdekken. ‘Ik opperde mijn bezwaren aan Van Ginneken en tegelijk, merkte ik wel, dat deze door anderen werden gedeeld. De oude
prof. Vercouillie, die ik nog al eens sprak, had veel kritiek op het eerste deel van de reeks en raadde mij de uiterste voorzichtigheid, wat ik geheel met hem eens was.’ De laatste brief van Van Ginneken, die ik kon vinden is van 21 februari 1929, midden in de besprekingen om de Zeeuwse dialectvereniging een goede basis te geven. Hij schrijft daarin. ‘Wanneer denkt U zoo wat klaar te zijn? met een en ander? Dat ik tijdig Wolters waarschuw, om met den druk te beginnen?’ Kort noteert Rika Ghijsen: ‘De uitgave is per slot niet doorgegaan’.
| |
| |
| |
Bewustwording van het Zeeuws besef
Het voordeel van het werk aan het plan-Van Ginneken was het ontstaan van een aantal belangrijke relaties die later het Woordenboek der Zeeuwse dialecten van belangrijke materiaal gingen voorzien. Onder hen was D.A. Poldermans, hoofd der school, te 's-Gravenpolder. Poldermans was bekend geworden als dichter van het Zeeuwse volkslied, op muziek gezet door Jan Morks en uitgegeven in 1919 toen er in Zeeland fel verzet rees tegen de door sommige Belgische kringen beraamde plannen tot annexatie van Zeeuwsch-Vlaanderen. De Kok heeft in het Zeeuws Tijdschrift onder de titel ‘Geen dierder plek voor ons op aard...’ hiervoor een belangrijke beschouwing gewijd. ‘Zo heeft in bewogen jaren Zeeland een lied gekregen, dat wanneer het door Zeeuwen werd en wordt gezongen, hen een binding gaf en geeft met de andere bewoners uit het Scheldebekken. Ongetwijfeld heeft deze gewestelijke zang mede een rol gespeeld - en speelt het nog - een rol bij de bewustwording van het Zeeuws besef’. De oprichting van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek in 1928 was ook geen feit op zichzelf. De leus ‘Wat het water heeft gescheiden, zal de taal bijeenvoegen’ mag dan wat melodramatisch klinken, al de verwikkelingen rond het Belgisch-Nederlands verdrag in verband met de Schelde-Rijnverbinding had een proces van bewustwording op gang gebracht waarin ook de belangstelling voor de dialecten een rol ging spelen. Natuurlijk was dit geen uitsluitend Zeeuwse zaak, de reeks die Van Ginneken op touw wilde zetten wijst op een brede belangstelling. Ook de activiteiten van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen wijst in deze richting. Leo van Breen, een jonge man, die zich enige tijd later als dichter zal manifesteren, heeft aan de wieg van de jonge Vereniging voor dialectonderzoek gestaan. In een wat opgeschroefd artikel in het weekblad ‘Ons Zeeland’ van 8 september 1928 schrijft hij onder de titel ‘De kracht der
Zeeuwen’ het volgende. ‘Ik heb hier 't oog op verschillende wetenschappen, die zich in den laatsten tijd in een toenemende belangstelling mogen verheugen, nl. de historie, archeologie, folklore, enz.’ In dit verband wordt gewezen op de activiteiten van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en hij vervolgt: ‘En vele vereenigingen zijn dit jaar reeds ontstaan. Het zijn de Oudh. kring “De vier Ambachten” te Hulst; de Oudh. Ver. “De Bevelanden” te Goes, de Oudh. kring “Schouwen en Duiveland” te Zierikzee, en de Zeeuwsche ver. voor Dialectonderzoek, welke haar leden in geheel Zeeland en ook daarbuiten telt.’
Hoewel we tegenwoordig geneigd zijn de terminologie van de
| |
| |
‘kracht der Zeeuwen’, zelfs van de wapenspreuk ‘luctor et emergo’, van het ‘wij dulden hier geen vreemde hand’, zoals het in het derde couplet van het Zeeuws volkslied staat, met een zekere skepsis te beschouwen, is het toch wel duidelijk, dat er in de jaren twintig sprake is van een zelfbewustzijn, van een bezinnen op hetgeen uit het verleden is overgeleverd.
| |
Het jaar 1929
De doelstelling van de in 1929 (her)opgerichte Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek, gevestigd te Middelburg, wordt in art. 2 der statuten omschreven. ‘De vereeniging stelt zich ten doel het bevorderen van de belangstelling in en de bestudering van de Zeeuwse dialecten. Zij streeft dit doel na:
a. door te trachten een verbinding tot stand te brengen tusschen personen, belangstellend in het dialect en die daarom hetzij metterdaad willen medewerken tot het verzamelen van materiaal en het verstrekken van inlichtingen in zake dialectverschijnselen, hetzij de vereeniging financieel wenschen te steunen;
b. door het bijeenbrengen van dialectmateriaal ten behoeve van de samenstelling van een woordenboek der Zeeuwsche dialecten en ten behoeve van de dialectstudie in het algemeen;
c. door het bevorderen der uitgave van geschriften, betrekking hebbende op of geschreven in de Zeeuwsche dialecten.
Deze wel gefundeerde doelstelling was een geheel andere, dan de goedbedoelde omschrijving van de jonge lieden van 1928. Na de vergadering van 13 april 1929, die men beslist ‘constituerend’ kan noemen, is men met veel ijver aan het werk gegaan. In juli 1929 verschijnt het eerste nummer van het Verenigingsnieuws, dat in de eerste plaats bestemd was als inlichtingsdienst voor het woordenboek.
Wij mogen rustig stellen dat art. 2b: het bijeenbrengen van dialectmateriaal ten behoeve van de samenstelling van een woordenboek der Zeeuwse dialecten het meest belangrijke maar ook meest omvangrijke werk van de vereniging was. In het eerste nummer ook worden de namen bekend gemaakt van de leden die zich eilandsgewijs gaan bezighouden met het verzamelen van het materiaal. Zeeuwsch-Vlaanderen wordt in drie gebieden gesplitst, terwijl ook de dialecten van Goeree en Overflakkee, een apart district vormend, tot het Zeeuwse wordt gerekend.
| |
| |
Ook voor speciale gebieden meldden zich leden aan t.w. voor landbouw en veeteelt, jacht en visserij, ambachten, polderwezen, folklore, spraakkunst, dialectverschijnselen bij schoolkinderen en het ouder-Zeeuwsch. Verder waren er terreinen die door een geneesheer en archivarissen werden bestreken. Het bestuur had zich op de hoogte gesteld van de differentiatie in het ledenbestand door middel van een gerichte vragenlijst met de mededeling dat onder dialect-materiaal in de eerste plaats verstaan werd: woorden zegswijzen en spreekwoorden in dialect. Bij de dialectverschijnselen bij schoolkinderen volgde de toelichting: op te merken bij het aanleren van het algemeen beschaafd Nederlandsch, onder het ouder Zeeuws werd het Zeeuws vóór de 19de eeuw gerekend.
Voor de spelling der bijdragen was een circulaire opgesteld, waarbij het dagelijks bestuur zich liberaal had opgesteld. Men stelde zich op het standpunt, ‘dat niet onmiddellijk den leden een bepaald spellingsysteem kan worden opgelegd. In de eerste plaats zou dit degenen onder de werkende leden, die reeds materiaal hebben verzameld en bereid zijn dit in te zenden, noodzaken dit materiaal weer geheel om te werken, in de tweede plaats is het voor het bestuur bezwaarlijk reeds nu in alle onderdeelen de spelling vast te stellen, voordat het gelegenheid heeft gehad tot vergelijking van een ruime hoeveelheid materiaal uit verschillende deelen van Zeeland’. Een aantal voorbeelden diende tot richltijn.
De dialectlijsten die volgens het alfabet werden afgewerkt, werden met de regelmaat van de klok en zeer gewetensvol, ingevuld. Men zette zich er voor. Men spaarde de lijsten op voor de vacantie. Een voorbeeld: Op 9 november 1931 schrijft dr. Krina Hocke Hoogenboom, op dat moment te Amsterdam verblijvend, aan de secretaresse van de vereniging, Rika Ghijsen. ‘Nu wij toch met d-woorden bezig zijn, geef ik U hier een ten onzent bekende en gebruikelijke uitdrukking: “Gêên (gin) diek of dam meer an wete te doen”, waarmee wordt bedoeld: geen uitweg meer weten, ergens geen gat meer in zien’. Zij schrijft verder, dat zij voorlopig in Amsterdam blijft, ‘maar dialectlijst 13 kan toch naar Zonnemaire worden gezonden, waar ik dan in de Kerstweek wel de gelegenheid zal vinden om die in te vullen’.
Hoe beeldend de Zeeuwse taal is blijkt uit de uitdrukking met het woord diek: Iemand d'n diek opjaege, wegjagen, ontslaan; dà briengdaerde an d'n diek, dat helpt flink; de guus (kinders) an d'n diek laete(n) lôôpe(n), in 't wilde, onverzorgd; plat op d'n diek kommen, er eerlijk voor uit komen; Hie is zò riek as kiek-op-d'n-diek, hij is straatarm; 't is een stuk, 'n stik, uut d'n diek, een struise vrouw en dan volgt de uitdrukking van Krina Hocke Hoogenboom. Wie het woordenboek door- | |
| |
bladert, wordt het al spoedig duidelijk, dat het werk zich niet beperkt tot het dialect puur, maar dat het gehele Zeeuwse volksleven erin wordt weerspiegeld, met de feesten van het jaar, het volksgeloof, klederdrachten en dergelijke. Het is Meertens geweest, die in de bijeenkomst van 23 november 1964, de dag na de tachtigste verjaardag van Rika Ghijsen, toen zij werd gehuldigd met het verschijnen van het derde en laatste deel van het woordenboek, op dit feit heeft gewezen.
Telkens komen hiervan treffende staaltjes naar voren. In een brief van 19 oktober 1931 schrijft dokter Maas te Colijnsplaat aan de secretaresse: ‘Onlangs overleed hier een zeer bejaarde vrouw. De even oude echtgenoot informeerde later naar den stand van het zeewater op het oogenblik van overlijden. Dit bracht mij het laatste gedeelte van 't eerste deel van David Copperfield in herinnering, waar staat: de menschen hier langs de kust kunnen niet sterven, zeide baas Peggotty, of het moest haast laag water zijn. Zij kunnen niet geboren worden of het moest haast hoog water zijn - niet eigenlijk geboren dan met vollen vloed.’ De secretaresse noteerde hierbij: ‘Eng. uitg. Hoofdst. XXX, p. 221, uitg. Chapman and Hall’. Men hoeft in het Woordenboek maar onder het woord waeter te kijken om de optekening over dit specimen van volksgeloof terug te vinden.
| |
Voortgang van het Woordenboek
De toon van de lezing van dr. Ghijsen te Gent in 1932 had de zekerheid van op de goede weg te zijn met de voortgang van het onderzoek. Zij herhaalt nog eens dat het niet gaat om een plaatselijk doch een algemeen onderzoek. ‘Zich baseerend op de bestaande plaatselijke woordenlijsten, aangevuld met de door de leden ingezonden lijsten (een bron die blijft vloeien) stelden we een contrôle in voor geheel Zeeland, onze medewerkers vooral vindend onder de praktische dialectkenners. Sedert de uitgave onzer eerste dialectlijsten zijn de antwoorden van ± 40 tot 73 medewerkers (19 Walcheren, 18 Z. Beveland, 14 Schouwen-Duiveland, 3 Tholen, 4 N. Beveland, 6 Goeree-Overflakkee, 6 W.-Z. Vlaanderen, 3 O.-Z. Vlaanderen), gestegen en vele der later bijgekomen medewerkers vullen ook de oudere lijsten nog in. Op deze wijze krijgt men voor de verspreiding van een vorm over de Zeeuwsche eilanden en Zeeuwsch-Vlaanderen voldoende zekerheid.
Naast de alfabetische opgave in dialect, gelijk ze op onze lijsten plaats heeft, is wel de behoefte aan de uitgave van systematische lijsten gevoeld en er werden plannen gevormd, hiermee te beginnen, zoodra dit financieel
| |
| |
mogelijk zou zijn. Kort geleden is echter met de inmiddels ingestelde dialecten-commissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen aan dat bezwaar tegemoet gekomen.
De resultaten der systematische lijsten, door deze commissie uitgegeven, zullen, voor zoover het Zeeland betreft, ook voor ons secretariaat ter beschikking staan.
Hier komt ook de samenwerking met het Zuid-Nederlandsche dialectonderzoek in aanmerking. Het is bekend en het zal u uit de hier onder gegeven bijzonderheden opnieuw blijken, hoeveel aanrakingspunten het Zeeuwsch heeft met de zuidelijke dialecten, met name het West-Vlaamsch. We kunnen elkander wederzijds van dienst zijn. Door Prof. Blancquaert zijn vanwege het Gentsch Phonetisch Laboratorium reeds betrekkingen met de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek aangeknoopt die naar te verwachten is goede resultaten zullen geven.’ (ontroerend vond ik de aantekening in de marge, dat de lezing tot dan toe 8 minuten in beslag nam).
In de jaarvergadering van 29 april 1933 kwam de voorzitter, dr. K. Kooiman, met de mededeling dat over de plannen voor de uitgave van het Zeeuwsch Woordenboek nader overleg gepleegd was met de fa. den Boer te Middelburg. Wegens de onzekerheid der tijden achtte deze firma een uitgave volgens het oorspronkelijke plan nl. met intekenaren en in afleveringen minder gewenst. De voorkeur ging uit naar een uitgave in delen te beginnen in 1935 met een deel, lopend van A tot en met G. Voor de leden en medewerkers zou de vroeger overeengekomen reductie gelden.
Gebrek aan durf had de vereeniging beslist niet, zeker gezien de staat der financiën. De inkomsten bedroegen iets meer dan 200 gulden en de grote uitgavepost was het drukwerk van de dialectlijsten gecombineerd met het Verenigingsnieuws. Dat men toch zoveel resultaten kon boeken, kwam eenvoudig door de belangeloze medewerking van velen. Dit alles zou nog niet verwerkt kunnen worden, wanneer niet de secretaresse al haar tijd en energie aan het contrôlewerk besteedde, gesecondeerd door de tweede secretaresse mw. K.J. van de Putte. Financieel onafhankelijk kwam het meermalen voor dat de secretaresse de verzendkosten zelf betaalde om de vereniging uit de moeilijkheden te helpen.
Een groepje dialectliefhebbers vergaderde om de twee maanden te Middelburg ten huize van voorzitter Kooman. Bij thee en koekjes werd het ingezonden materiaal besproken. Het team van deskundigen, zoals de secretaresse het zelf formuleerde, bestond uit doorgewinterde Zeeuwen: de heren A. Dekker, L. Roelse en mw. K.J. van de Putte voor
| |
| |
Walcheren, J. Kreune voor Zuid-Beveland; J.J. Poldermans voor Schouwen, De Gelleke voor West Zeeuwsch- Vlaanderen, L.J. Bol voor Ooltgensplaat. ‘Uitgaande van de te controleren woorden en uitdrukkingen, hun plaatselijke vormen en varianten gingen de sluizen open voor een overvloed van tekenachtige voorbeelden en sappige Zeeuwse herinneringen uit de jongensjaren van het team, waarvan we allen - en onze voorzitter niet het minst - met volle teugen genoten. Als enige niet-Zeeuw van geboorte was het zijn bijzondere taak de knoop door te hakken, als de vraag: dialect of Algemeen Nederlands opdook, maar wat hem als philoloog en als man met humor van het begin tot het eind boeide was de levende taal en volksgeest, die hem hier uit de eerste hand werd voortgezet’. Met andere woorden het leren was spelen en omgekeerd.
Belangrijker was misschien nog het werk dat Kooiman op school deed. Hij gaf les in het Nederlands op de Middelburgse R.H.B.S. en inspireerde zijn leerlingen, die voor een flink deel van de dorpen kwamen, voor het werk van de inlichtingendienst. Voor de Walcherse inzendingen verzorgde hij van leerlingen en oudere medewerkers de verzamellijsten. Uit de briefwisseling bleek mij verder, dat ook de heer Van Swigchem, leraar Nederlands aan de Christelijke Kweekschool, zorgde voor het verspreiden van de lijsten.
Wanneer Rika Ghijsen later in het Woordenboek de medewerkers bedankt, zegt zij: ‘Een afzonderlijke groep werd gevormd door leerlingen van het middelbaar, voorbereidend hoger onderwijs en de kweekscholen; achter hun namen is dit met sch (= scholier) aangegeven. Uiteraard heeft bij het merendeel de medewerking zich beperkt tot de schooljaren, hoewel verscheidenen zich nadien als vast medewerker hebben aangesloten. Deze belangrijke bijdrage van jonge Zeeuwen waarbij intussen ouders of grootouders dikwijls werden geraadpleegd, zou zonder de bemiddeling van hun leraren niet te organiseren zijn geweest; een woord van hulde voor de volharding waarmee deze zorgden, dat ondanks de steeds wisselende “bezetting”, de stroom van inlichtingen niet werd onderbroken’. Ook hier wordt weer dank aan Kooiman gebracht.
In het Vereenigingsnieuws van maart 1935 komt onder het hoofd Voorbereiding woordenboek de uitdrukking voor: 't is 'n 'êêlen aanpak, 'n heele onderneming. De geldmiddelen slonken, pogingen om portvrijdom te krijgen gelukten niet. Verzoek om subsidie van de kant van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen werd afgewezen omdat zijn rekening met een deficit sloot. Maar men ging verder. Tot een uitgave van het eerste deel kwam het niet.
| |
| |
| |
De donkere jaren
In 1940 leek het dat er ‘gêên diek of dam’ meer aan te doen was, of er geen uitweg meer was. Het Verenigingsnieuws (nieuwe spelling) nummer 60 van juli 1940 moest constateren, dat ‘onze kaarten van de letters A tot en met F, welke voor druk gereed waren’, verloren gingen. De kaarten waren ondergebracht in een van de kelders van de Provinciale Bibliotheek in de Lange Delft te Middelburg - de schepping van de Antwerpenaar Van Baurscheidt jr. - maar het gebouw werd in de meidagen van 1940 door brand vernietigd. Er bleef één lichtpunt: ‘De letter G, groot 500 kaarten, en een even groot aantal van de letter H en volgende, zijn gelukkig intact. Ze waren in Domburg - woonplaats van de secretaresse - gebleven. Doch ook het verlies van de letters A tot en met F is niet onherstelbaar. Niet alleen bezitten we de oorspronkelijke antwoorden van onze invullers, gedeeltelijk zijn ook de aantekeningen in klad van ons secretariaat aanwezig, die het mogelijk maken, zonder al het voorbereidende werk over te doen, in sneller tempo dan te voren, de kaarten te herstellen.’
Het mag bekend worden verondersteld, dat het samenstellen van een woordenboek een speciale mentaliteit vraagt. Alleen het corrigeren al vergt een inspanning om buiten zinnen te geraken, vooral wanneer men aan dialectwoordenboeken denkt. Een andere Zeeuw, hoofdonderwijzer en archivaris te Sluis, J.H. van Dale, wist er van mee te praten. In de eerste bewerking van het Nieuw Woordenboek der Nederlandsche taal - in 1872 verschenen - schrijft hij: ‘Het schrijven van een woordenboek is een ondankbaar, een verdrietig werk. Is er veel, dat men heeft opgenomen of verbeterd, er is nog veel meer, dat men vergeten heeft, dat de aandacht ontsnapt is en alzoo onverbeterd is gebleven. Verzekerde mij een mijner letterkundige vrienden, dat hij, die zijn vader en moeder vermoord heeft, nog te goed was om een Woordenboek te schrijven, ik heb mijzelven vaak twijfelmoedig de vraag gedaan, of hij wel volkomen ongelijk had. Daarom hebben zij, dunkt mij, die zich aan zulk een arbeid wagen, aanspraak op eene welwillende beoordeeling’.
De dames Ghijsen en Van de Putte bleven onversaagd doorwerken en in haar ‘Herinneringen’ lezen we: ‘Zo was in een paar jaar de achterstand bijna ingehaald. Daar we “wetenschappelijk” waren, hadden we goddank niets met de kultuurkamer te maken. Zelfs nadat ik in '42 geëvacueerd was, ging het nog, al kon ik niet meer zoveel aan het verdere werk doen, ik zorgde dat de lijsten op tijd werden uitgegeven en haalde ook zoveel mogelijk de achterstand in’. Stilstand kwam er in de jaren
| |
| |
1944 tot 1947. Financieel zat de vereniging moeilijk, wel waren er nog steeds goede medewerkers. Commissaris der Koningin De Casembroot bood hulp door de lijsten te laten cyclostyleren op de griffie. In 1953 kwam er de steun in de vorm van subsidie van de Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek. In 1954 was men bezig aan de letter S en met overheidssubsidie in het verschiet kon men aan het drukken gaan denken.
| |
De verschijning van het Woordenboek
Uit het bovenstaande zal men misschien de conclusie trekken dat het werk aan het woordenboek veel weg heeft gehad van een eenmanszaak, een wat eigenaardige uitdrukking omdat het hier een vrouw betreft. Hoewel Rika Ghijsen een zeer belangrijk aandeel in het werk heeft gehad, is het toch een gezamenlijke onderneming gebleven. Ook voor haar was de arbeid niet zo absorberend dat zij geen tijd meer had voor ontspanning. Verenigingsleven en muziek zorgden voor een afwisselend bestaan. Zij zag tussen de bedrijven door kans haar boek over Betje Wolff en Aagje Deken te voltooien. Het verscheen in 1954 onder de titel: ‘Dapper vrouwenleven’.
Toen de subsidies loskwamen begonnen de plannen tot verschijning dermate vaste vorm aan te nemen, dat eind 1956 alles in kannen en kruiken was en het drukken een aanvang kon nemen. Het onderzoek van de letters S tot en met Z duurde toen nog voort. Uitgever Van Goor toonde zoveel begrip voor de zaak, dat sedert de verschijning van de eerste aflevering in 1959 tot de eindafwerking geen belangrijke kink meer in de kabel is gekomen.
In 1964 wordt er te Middelburg door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen een congres Bevolkingsonderzoek georganiseerd. Op een tijdstip dat het laatste deel van het Woordenboek bijna op het punt van verschijnen staat. Op dat congres worden een aantal prae-adviezen behandeld. Eén er van is van de hand van dr. Ghijsen namens de dialectvereniging. De aanhef hiervan is: ‘De Zeeuwse streektaal zal in sterke mate worden beïnvloed door de structurele veranderingen, die in het Deltagebied plaats vinden. Documentatie van deze invloeden door middel van taal-sociologisch onderzoek is dringend gewenst. In de Zuiderzee-polders is, gelijk bekend, iets dergelijks gedaan. M.i. ligt echter de zaak in Zeeland ingewikkelder. Ginds immers had men te doen met een leeg gebied, overwegend agrarisch van bestemming, dat bevolkt werd vanuit plattelandsgebieden elders in Nederland; de nieuwe bewoners, elk
| |
| |
met hun eigen streektaal, zouden tot de gezamenlijke taal in de nieuwe polder het hunne bijdragen, eventueel naast het Algemeen Beschaafd. In Zeeland zullen de oude streektalen van een overwegend agrarisch gebied in snel tempo worden beïnvloed door zeer uiteenlopende, niet agrarische factoren; een taal- en cultuurpatroon, sinds eeuwen gevestigd en betrekkelijk ongemoeid gelaten, zal daardoor in zijn grondlijnen worden gewijzigd.
De negen en zeventig jarige dr. Ghijsen blijft alert, Op 23 november 1964, zoals gezegd de dag na haar tachtigste verjaardag, werd Rika Ghijsen in de studiezaal van de Provinciale Bibliotheek van Zeeland - de oude kapittelzaal van de Abdij - gehuldigd ter gelegenheid van het verschijnen van het derde en laatste deel van het woordenboek. Het was een grootste huldiging, maar zeker niet in de zin van overdadig. Onder de gasten waren de dragers van de Zeeuwse culturele prijs, die zijzelf in 1957 in ontvangst had mogen nemen, aanwezig. Bij de huldiging merkte dr. P.J. Meertens, die kort hiervoor eveneens de Zeeuwse prijs had gekregen, op, dat zij de enige vrouw was (en is), die een dialectwoordenboek heeft samengesteld. Meertens vermeldde verder, dat zij ondanks haar moeilijke en vele werk, volledig aan het Zeeuwse wetenschappelijk en culturele leven deelnam. Hij besloot zijn toespraak met de woorden: ‘U hebt een dapper vrouwenleven geleid’.
| |
Voortzetting dialectonderzoek
Op 24 april 1965 kwam de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek bijeen om de mogelijkheden tot voortzetting van het dialectenonderzoek te bespreken ten einde het Woordenboek te kunnen aanvullen en waar nodig corrigeren. Tevoren was aan de leden een circulaire gezonden over dit onderwerp waarop betrekkelijk veel positieve reacties binnen kwamen. Men kwam tot het besluit de resultaten van de enquêtes, vragen en inlichtingen te plaatsen in het Bulletin van de Werkgroep Historie en Archeologie van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen met vermelding: (waarin opgenomen: Mededelingen van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek).
Op deze wijze kon het onderzoek worden voortgezet. Hoewel het bereik van het Bulletin beperkt is, kan toch langs deze weg aan bepaalde onderzoeken groter bekendheid worden gegeven. Zo werd in de 8ste aflevering van het Bulletin (winter 1966-1967) een gedeelte van een uitvoerige scriptie van Rien de Munck opgenomen met als titel: ‘Taalverrijking op de lagere school, gezien in verband met het dialect’. Het ging hier
| |
| |
met name om de positieve instelling van de leerling tot het eigen dialect. Uit verschillende gesprekken kwam De Munck tot de conclusie, dat reeds op de lagere school de leerling zijn dialect ziet als ‘iets boerigs’, iets ‘onbeschaafds’. De onderwijzer evenwel moet de leerlingen ervan overtuigen, dat het spreken van een dialect in feite betekent het zich uiten in een eigen ‘taal’, maar dan niet ten koste van het Algemeen Beschaafd.
Hoewel het dialectonderzoek ijverig werd voortgezet, kon men niet zeggen dat het leven in de vereniging zelf van vitaliteit getuigde. Activiteiten waren er wel degelijk, gestimuleerd door het toenmalige bestuur van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en de Provinciale Bibliotheek van Zeeland. Een West Zeeuwsvlaamse werkgroep verzamelde uit de streek een groot aantal uitdrukkingen, gezegden, spreekwijzen en merkwaardig woordgebruik. In het Archief van het Zeeuwsch Genootschap 1966 werd deze lijst opgenomen, waarvan een groot aantal overdrukken werd gemaakt die in korte tijd her en der hun weg vonden.
De inleiding begint aldus: ‘Deze verzameling, bijeengebracht door een werkgroep van overwegend geboren en getogen West Zeeuws-Vlamingen, karakteriseert zich door twee voor taal- en volkskunde belangrijke eigenschappen: ze is tegelijk spontaan en kritisch. Spontaan, omdat deze uitdrukkingen en zegswijzen, òf nog dagelijks door leden van de groep, worden gebezigd, òf in de herinnering bleven als typische uitingen van een ouder familielid of dorpsgenoot, verbonden aan een persoon, een voorval, een anecdote, en daarom levend. Kritisch, doordat deze dialectsprekers door hun taal- en volkskundige belangstelling boven hun stof staan, zodat de geanimeerde gedachtenwisseling, het dikwijls met grappen en anecdoten gekruide gesprek op hun geregeld te Oostburg gehouden bijeenkomst, als achtergrond heeft het bewust streven naar de juiste weergave en oorsprong’. De mededelingen van de vereniging bleven vloeien, meermalen in een omvang die bijna het gehele Bulletin van de Werkgroep Historie en Archeologie in beslag nam. In de beantwoording van de vragen bespeurt men heel duidelijk de invloed van de tijd. Naar aanleiding van een artikel in het Zeeuws tijdschrift over paereknechts'uusjes in het Zeeuws Tijdschrift van de hand van mevr. J.C. Reitsma-d'Ancona, werd in het Bulletin van Voorjaar 1971 een inventarisatie opgenomen, waaruit blijkt dat na de stormramp van 1953 heel wat huisjes zijn afgebroken of als zomerwoning in gebruik waren, of zoals er door een inzender werd geformuleerd: ‘thans door recreanten bewoond.’
Op het laatst van haar leven hield mevrouw Ghijsen zich vooral bezig met de geschiedenis van het dialectonderzoek mede met het oog op een
| |
| |
uitvoerig artikel bestemd voor de uit te geven Encyclopedie van Zeeland. Zij heeft letterlijk met de stof geworsteld. Onder haar papieren bevinden zich diverse proeven, maar aan een eindversie is zij niet toegekomen. Merkwaardig genoeg kwam zij hiermee weer in aanraking met het materiaal dat zij op verzoek van Van Ginneken had verzameld. Het leek of de kringloop was volbracht.
Tot het einde van haar leven bleef zij naast haar werk voor het dialectonderzoek bezig met Betje Wolff. Op de dag van haar fatale val op 10 februari 1976, die het begin van het einde geweest is, lag naast haar schrijfmachine het vervolg van de bewerking van Dyserinck's uitgave der Brieven van Betje Wolff en Aagje Deken.
Rika Ghijsen overleed te Middelburg op 25 maart 1976, op een en negentigjarige leeftijd, betreurd door velen. Een dappere vrouw, die onder alle tegenslagen wat het woordenboek betrof: brand, financiële perikelen en alles wat de voortgang kon remmen, een groot gevoel voor humor bewaarde.
In de vergadering van 29 januari 1977 werd het bestuur van de dialectvereniging opnieuw samengesteld met mevrouw E.J. van den Broecke-de Man als nieuwe secretaresse. Zij kende en kent de problemen die zich op cultureel gebied in de provincie afspelen. In het Bulletin nr. 26, winter 1977, wordt de hoop uitgesproken, dat het dialectonderzoek zal worden voortgezet in de geest van dr. Ghijsen, wetenschappelijk verantwoord, in samenwerking met het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde te Amsterdam (thans Meertens-instituut).
Intussen kon wel gesproken worden over het wonder van het Woordenboek: in 1975 was de vierde druk verschenen en wanneer dit artikel verschijnt zal de zesde druk zijn uitgekomen. Dan zijn hiervan 5750 exemplaren verschenen. Gerekend op een bevolking van de provincie van ruim 300.000 zielen is dit een ongekend groot aantal, hoewel er talrijke woordenboeken buiten Zeeland hun weg vonden, tot in het buitenland toe.
In Bulletin 26 heeft de secretaresse ook over de Aanvullingen bij het Woordenboek gesproken. ‘Het ligt in de bedoeling een alfabetische lijst te maken van woorden en uitdrukkingen, die, ná de tweede druk van het Woordenboek, het Secretariaat bereikten, gecontroleerd en van commentaar voorzien (veelal nog van Dr. Ghijsen). Wanneer die lijst in boekvorm verschijnt en voor ieder verkrijgbaar is, wordt voldaan aan de wens van velen, die een vroege druk van het Woordenboek bezitten, en de aanvullingen, in de Bulletins medegedeeld, te veel verspreid en daardoor onoverzichtelijk vinden, of ze niet hebben’. Aan deze aan- | |
| |
vullingen wordt nog steeds gewerkt. De uitgever is tot uitgave bereidt, maar het materiaal moet een afronding hebben.
Al spoedig bereikte de nieuwe secretaresse het verzoek: ‘Zou er mogelijk een herdrukje kunnen verschijnen van de verzameling uitdrukkingen, die door de Werkgroep West Zeeuwsch-Vlaanderen bijeengebracht en in 1966 gepubliceerd werd in het Archief Zeeuwsch Genootschap’? Het antwoord op deze vraag heeft geleid tot een door mevrouw E.J. van den Broecke samengesteld nieuw boek: ‘Dialect in West Zeeuwsch-Vlaanderen’, dat op de tweede Zeeuwse Dialectendag op 4 november 1978 aan de Commissaris der Koningin en de burgemeesters van de gemeenten Aardenburg, Oostburg en Sluis kon worden aangeboden. Dit boek is het eerste in de serie regio-werken van dezelfde aard. Oost Zeeuwsch-Vlaanderen staat nu op het program.
Dr. Ghijsen had indertijd aan de West Zeeuwsvlaamse werkgroep voorgesteld ook de grammaticale en syntactische verschijnselen van het dialect in behandeling te nemen, maar hiertoe was de groep niet gekomen. Dit heeft mevrouw Van den Broecke wel gedaan. Berns formuleerde het in een bespreking aldus: ‘Was de “Verzameling” uit 1966 niet meer - en niet minder - dan een reeks alfabetisch geordende woorden en uitdrukkingen, 49 bladzijden lang, mevrouw Van den Broecke, maakte een systematisch geordende verzameling, met een voorwoord, een inleiding, een kort overzicht van het dialect van Eede, een afdeling Franse leenwoorden, van 174 bladzijden. De meest opvallende nieuwigheid is de systematische ordening die in de plaats is gekomen van de alfabetische’.
Door de rubricering zijn de woorden in hun eigen natuurlijke omgeving terechtgekomen, een wijze van werken die veel voordelen biedt. Berns vervolgt: ‘Achter de uiterst bescheiden titel (Werken I en Werken II) gaat een van de mooiste gedeelten van het boek schuil. Het begint met werken in het algemeen: arbeid, luiheid, onhandig, knoeiwerk, enz. zijn enkele kopjes, dan volgt een korte beschrijving van het huishoudelijke werk en tenslotte volgen dan verschillende ambachten en beroepen: slager, timmerman, metselaar en vooral ook de wagenmaker, zeer uitgebreid, zelfs met een lijst van Zeeuwsvlaamse wagenmakers’ (Bulletin, 30, Winter 1978).
Wanneer dit artikel verschijnt, zal de derde Zeeuwse dialectendag, die op 27 oktober 1979 te Kapelle gehouden wordt, achter de rug zijn. Op die dag hopen wij het door mevrouw E.J. van den Broeck samengestelde werk: ‘Kinderversjes en volksliederen uit Zeeland’ aan te bieden. Dankzij haar enthousiasme en de medewerking van vele leden is het mogelijk geworden een zeer omvangrijke en gevarieerde verzameling
| |
| |
liedjes, meest in dialect en van muziek voorzien, bijeen te brengen. Tevens zal op die dag een speciale zesde druk van het Woordenboek worden uitgegeven alsmede een bibliofiele uitgave.
Op het werkprogramma van de gouden vereniging staan de afzonderlijke uitgaven over de dialecten van de diverse regio's. Voorts dialectonderzoek in verband met tal van bedrijven en ambachten als b.v. de wagenmakerij, de gareelmakerij, landbouw, visserij, enz. De vereniging werkt nauw samen met de werkgroep Historie en Archeologie van het Koninklijk (sinds 1969) Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Het dialectonderzoek heeft sterke banden met het historisch onderzoek. Gezamenlijk geven de werkgroep en de vereniging het driemaandelijks tijdschrift ‘Nehalennia’ (nieuwe naam van het Bulletin) uit, dat behalve artikelen op het terrein van de geschiedenis en dialect van Zeeland en het verenigingsnieuws, steeds een vragenlijst voor het dialectonderzoek bevat en een bespreking van de resultaten van de vorige lijsten.
In de jaren twintig werden naast de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek verschillende Oudheidkundige Verenigingen opgericht, er is dan sprake van een soort revival op het gebied van de volkskunde en geschiedenis. Zeker kan daarbij gesproken worden van een nostalgie. Thans kunnen wij weer een revival constateren, die zich demonstreert in het verschijnen van uitgebreide, deels nieuw opgezette, jaarboeken van de Oudheidkundige Verenigingen in Zeeland. Gevoegd bij een sterke belangstelling voor het museumwezen, de stichting van o.a. landbouwmusea in de provincie en die voor cursussen op historisch gebied, kan de vraag rijzen of er sprake is van een toeneming van het bewustworden van een Zeeuws besef. De Kok constateerde dat bij zijn behandeling van het ontstaan van het Zeeuwse volkslied (en Zeeuwsvlaamse). Voor heel wat Zeeuwen is er geen dierder plek op aard dan Zeeland.
| |
Verantwoording
In deze bijdrage is zeer veel geciteerd, met opzet. De brieven van Van Ginnekenen zijn ‘sprekende stukken’, die veel over de persoon zelf zeggen. Toch is maar een klein deel van het materiaal, door mewrouw Ghijsen achtergelaten, geraadpleegd. Na haar overlijden hebben de erfgenamen al het materiaal in ongeordende toestand geschonken aan de Provinciale Bibliotheek van Zeeland te Middelburg. Dit wacht op een wetenschappelijk verantwoorde ordening.
Over Hendrika Catharina Maria Ghijsen heb ik in dit tijdschrift geschreven (1976, 1-2), over het werk in het Zeeuwsch Tijdschrift,
| |
| |
Ghijsennr. 1976). Tenslotte zijn door mij haar ‘Herinneringe’ uitgegeven te Middelburg, 1978, met een schets van haar leven, een bibliografie en een herdruk van een van haar mooiste opstellen: De Zeeuwen en hun taal.
Drukken van het woordenboek verschenen in 1964, 1968, 1974, 1975, 1978 en 1979. De subsidies konden hierdoor worden verrekend.
Kritiek op de voortgang van het onderzoek, op het gevaar van het verouderen van het woordenboek, overigens verzacht door veel lof, had wijlen Michiel de Visser in het Ghijsennr. van het Zeeuws Tijdschrift 1976. Tot nu toe wordt al het werk voor de vereniging belangeloos gedaan. Evenals dr. Ghijsen besteedt mevrouw Van den Broecke al haar tijd aan het werk. Inkomsten zijn de contributies, waarvoor het Bulletin wordt verkregen. Aanvraag om subsidie aan de provincie is gedaan voor bureaukosten (telefoon, papier en verzendkosten).
M.P. de Bruin.
|
|