Ik heb er mert an
De bladvulling ‘Ik heb er mērt án’ door H.M. Hermkens, p. 155, TT 29, is leuk maar misschien toch ook een beetje misleidend.
De uitdrukking mērt hebbe án is vermeld in Th. v.d. Voort, Het dialect van de gemeente Meerlo-Wanssum, Amsterdam 1973. Volgens Hermkens beseft in Meerlo-Wanssum vandaag de dag niemand meer dat mert een vies woord is en, aldus H., ‘ook Th. v.d. Voort geeft er geen blijk van dat hij het weet’. H. weet het wel; hij legt ons uit waar dit vreemde vieze woord vandaan komt: ‘Ongetwijfeld is dit woord overgenomen van soldaten uit de Franse bezetting omstreeks 1800; die waren kwistig met merde. Toen de hele dorpsgemeenschap dat stukje Frans kende, kwam een grapjas er al gemakkelijk toe (...)’, enz.
't Is, denk ik, maar zeer de vraag of mērt hebbe(n) án precies zo is ontstaan als H. ons wil doen geloven: uitgerekend in die ene bepaalde dorpsgemeenschap, omstreeks 1800, als de guitige vondst van een grapjas. Mērt hebben án (mert èn an), schijt hebben aan, maling hebben aan, komt (kwam) voor in dialecten in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen; een vermelding in het Wrdbk. der Zeeuwse Dial. laat zien dat de uitdrukking ook gebruikelijk is (was) in West-Zws.-Vlaand., in grote delen van Zeeland benoorden de Westerschelde en op Overflakkee. Het WZD noemt ook een variant mep èn an, gebezigd te Goeree en op minstens vijftien andere plaatsen binnen het Zeeuwse dialectgebied.
Merd (of mert) aan iets hebben, met varianten mirt en mat, vinden we verder bij Stoett (bronnen o.m.: Opprel, Oudbeierlands; Boekenoogen, Zaans; De Vries, Westfries; Draaijer, Deventers). Mert (ook mert en met aan iets hebben) treffen we aan in het WNT, waar m.b.t. de betekenis ‘stercus’ Samuel Coster wordt geciteerd, èn in Van Dale ‘in de gew. uitdr. mert aan iets hebben, er maling aan hebben’. De aanduiding ‘uit het Frans’ houdt naar alle waarschijnlijkheid niet in dat een ontlening het eerst plaats vond te Meerlo-Wanssum omstreeks 1800.
Het Middelnederlands kende trouwens al een woord merdaelge: drekhoop (ook in overdrachtelijke zin), zie Mnl. Wb. waar s.v. onder meer: ‘ndl dial. merd, med (in de uitdr. me(r)d (= schijt) aan iemand hebben)’. Uit een en ander blijkt misschien toch wel dat mērt hebben án en varianten daarvan al enige tijd gangbaar zijn (waren) in verschillende streken van het land. Natuurlijk kan de uitdrukking inderdaad zijn ontleend aan