Taal en Tongval. Jaargang 29
(1977)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Late attestaties van een pronominaal -s i.p.v. -t in negatieve zinnenSamenvattingHet pronominale -s (i.p.v. -t) in negatieve zinnen is ook in de eerste helft van de 17de eeuw nog niet heel zeldzaam. Alle gevonden bewijsplaatsen zijn echter van Brabantse oorsprong: in kluchten, vooral in Huygens' Trijntje Cornelisz., gebruiken de Brabantse personages die -s nog wel, de Hollandse niet meer. Gevallen met -s komen bij de Antwerpenaar W. Ogier slechts sporadisch voor, en dan uitsluitend in zijn vroege werken. Die zinnen maken echter een gefossiliseerde indruk. Direkte samenhang met de aanwezigheid van de en-negatie kon niet worden gekonstateerd. De -s-vormen schijnen het langst voor te komen in S Vf A-hoofdzinnen. De allerlaatste sporen van -s vindt men geciteerd in het Antwerpsch Idioticon en in De Bonts Dialekt van Kempenland, waar echter onvermeld blijft, dat het daar uitsluitend om negatieve zinnen gaat.
In het Middelnederlands is een pronominaal -s in negatieve zinnen een vaak voorkomend verschijnsel. WeijnenGa naar voetnoot1 geeft daarover in zijn Schets de volgende bijzonderheden: Dit kan oorspronkelijk zijn, maar ook is de oorzaak ten dele hierin te zoeken dat niet etymologisch een substantief is, [...]. Later, toen niet bijwoord was geworden, bleef die genitief behouden [...] en kwam deze genitief ook bij andere ontkennende bijwoorden voor [...]. Vanacker geeft het laatste voorbeeld van een verbinding van -es met niet uit 1560 (Vanacker, blz. 71). Het blijkt echter dat er nog talrijke bewijzen zijn voor het voorkomen van die verbinding ná die tijd en alles wijst erop, dat men hierbij aan regionale faktoren moet denken. In de kroniek van Godevaert van Haecht (Antwerpen, laatste kwart van de 16de eeuw)Ga naar voetnoot2 komen er talrijke gevallen voor, o.m.: ‘maer de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeren en woudens niet consenteren sonder consent vanden hove te hebben’ (I, 101). Daarmee vergelijkbaar is een positieve zin met -t: ‘... sal ickt de gemeijnte tot antwerpen wel doen concenteren’ (II, 164). Dat het gebruik van -s in negatieve zinnen echter niet meer konsekwent was, blijkt uit de volgende zin: ‘maer niemant en wildet hem concenteren’ (II, 163). Onzekerheid blijkt ook uit stapelvormen: ‘ick en hebts niet genomen’ (II, 60) en ‘de monicken die int clooster waeren en wistents niet te wijsen’ (I, 101). Dat dergelijke vormen ook elders (en vroeger) voorkwamen, bewijst een zin van Anna Bijns: ‘Ic en wilts niet excuseren’Ga naar voetnoot1. Ook in het gedeelte van Van Haechts kroniek, in of na 1610 door zijn zoon overgeschreven, komen nog gevallen met genitiefs-s voor: ‘maer ick en geloofs niet’ en ‘soo en namen sijes niet’ (II, 323). Aan de datering hoeft men niet veel waarde te hechten: de tekst werd misschien woordelijk overgenomen uit het klad van 1575 (hoewel de spelling in elk geval wél gewijzigd werd.) Het tweede geval illustreert echter, dat men de genitief niet moet verklaren door aan te nemen, dat het werkwoord nog een genitief regeerde (de kontekst maakt ook een partitieve genitief weinig waarschijnlijk). Er werden steekproeven gedaan om na te gaan, of de konstruktie ook nog in het 17de-eeuws voorkwam en zo ja, met welke verspreiding en in welke frekwentie. Omdat de konstruktie naar alle waarschijnlijkheid op de terugweg was, werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat er een korrelatie zou bestaan met een ander element uit negatieve zinnen dat eveneens zijn kracht aan het verliezen was, nl. het ontkenningspartikel en. In S. Costers Boere-clucht van Teeuwis de BoerGa naar voetnoot2 zijn er nog heel wat negatieve zinnen met en (hoewel de frekwentie van gevallen zonder en groter is). Bij beide types zijn er heel wat voorbeelden met -t, geen enkel met -s: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Crena de IonghGa naar voetnoot1 konstateert dat in Van Santens Lichte Wigger en Snappende Siitgen de en... niet-negatie zowel in de hoofd- als in de bijzin voorkomt en dat enkele ontkenningen in de minderheid zijn (par. 63). Bij de bespreking van het pronomen personale (par. 42) handelt hij niet over de 3de persoon onzijdig enkelvoud en bij het pronomen indefinitum evenmin over het. Uit de kluchten van Van Santen blijkt echter dat in negatieve zinnen uitsluitend -t voorkomt, nooit -s:
In Bredero's Spaanschen BrabanderGa naar voetnoot2 komen bij de Hollandssprekende personages uitsluitend -t-vormen voor; de negatieve zinnen bevatten soms en, hoewel niet heel dikwijls:
Bij de Antwerpenaar Jerolimo daarentegen komt in negatieve zinnen (al dan niet met en) 3 keer -t voor tegenover 2 keer -s:
In Hoofts WarenarGa naar voetnoot3 komen negatieve zinnen met en zonder en voor. De Amsterdamse personages gebruiken als objekt -t: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opvallend is een zin van de Antwerpse hofmeester Casper in een taalvorm, die bij Hooft voor Brabants moet doorgaan: ‘'kEn does niet ick ick, al sloeghdy my doot’ (vs. 508). Hierin is de -s-vorm zó prominent, dat het hervatte subjekt ick ick daardoor op de verkeerde plaats belandt. Men heeft altijd aanvaard, dat ick ick een Brabants (Antwerps) sjibbolet is, dat hier door Hooft uit onkunde verkeerd gebruikt is. Het ziet er echter naar uit, dat Hooft het gebruik van -s in een ontkennende zin eveneens als Brabants beschouwt en het met komische bedoeling hanteert. Het is gebleken, dat Huygens een bijzonder goed taalwaarnemer was en dat de weergave van het Antwerps en het Zaans in zijn Trijntje Cornelisz.Ga naar voetnoot1 zeer akkuraat is. De Hollandse personages gebruiken daar altijd -t in een ontkennende zin, nl. Trijntje (7), Claes (1) en Kees (1); er is een en-negatie in 3 gevallen op 9:
Bij de Antwerpssprekenden echter komt meestal -s voor, nl. bij Francisco (in 4 gevallen op 6), bij Marie (6 keer op 7) en bij de klapperman (1). Alle gevallen worden hier geciteerd:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de 14 gevallen - telkens hoofdzinnen naar de vorm - zijn er dus slechts 3 met -et. In S Vf A-zinnen komt -s 7 keer op 7 voor, in A Vf S-zinnen 1 keer op 2. Een Vf S A-zin (vragend of hypotetisch) heeft 2 keer op 4 -s. Het overblijvende geval met -s komt voor in een S en Vf A-zin met beperkende waarde na een negatieve hoofdzin (vers 574): en is in dergelijke zinnen het enige negatieve element. Of de aanwezigheid van de en-negatie invloed heeft op de vorm van het pronomen blijft onzeker: en ontbreekt wel in 2 gevallen op 3 met -et, maar het betreft Vf S A-zinnen, waarbij en veel gemakkelijker achterwege blijft dan in mededelende hoofdzinnen. Niet alle gevallen zijn overtuigend: in de zinnen met begost en gedencke (vs. 785 en 165) kan de genitief ook het gevolg zijn van de rektie van het werkwoord. Bovendien komt de -s bij de Antwerpssprekenden ook voor, zij het zeer uitzonderlijk, in positieve zinnen: ‘En hay kans pertinent’ (vs. 385); en ‘Moôr woôr toe kans gediene, Soo veulderlay gerecht’ (vs. 364). Opmerkelijk is ook dat -s 1 keer op 7 voorkomt i.p.v. -t in nominatiefsfunktie na het Vf: ‘En haddes nie geweest om d'eer van ouw commissi, // En ouw schoon ooghskens, moŷ,... ick had ick duer gegoôn’ (F. vs. 1395-97). Hoe het ook zij, het verschil tussen Zaans- en Antwerpssprekenden wat het pronominale -s betreft, is duidelijk. Aangezien dat -s in het 17de-eeuwse Antwerps blijkbaar nog frekwent, was, werd het werk van Willem Ogier onderzocht, wat de volgende resultaten opleverde: De Gramschap (1645) bevat 4 konstrukties met -s t.o. 11 met -t (het koeterwaals van de Sergiant werd buiten rekening gelaten, omdat -s-vormen daar op alle mogelijke plaatsen voorkomen, zelfs ter vervanging van werkwoordelijke -t-uitgangen); Haet en Nydt (1646) bevat er 4 met -s t.o. 19 met -t. In de werken die meer dan 30 jaar later geschreven werden, nl. De Traegheydt (1677), De Gierigheydt (1678) en Boere geck (1680) komen geen -s-vormen voor; -t-vormen verschijnen daar resp. 3, 5 en 5 keren in negatieve zinnen. Er schijnt geen korrelatie te zijn tussen de en-negatie enerzijds en de -s-vorm anderzijds, hoewel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bewezen is, dat en-negaties in het latere werk van Ogier veel minder talrijk zijn dan in zijn eerste werkenGa naar voetnoot1. De zinnen met -s zijn de volgende:
Dat de -s-vorm reeds aan het verstenen was, blijkt uit het feit dat hij vooral frekwent was bij weten (een werkwoord, dat trouwens in de Nederlandse taalgeschiedenis bij de negatie óók opvalt, omdat het langer dan de meeste andere met enkel de en-negatie gebruikt kon worden). Tegenover de geciteerde voorbeelden staan er in het werk van Ogier ook vergelijkbare met -t:
Op de 8 gevallen met -s zijn er 7 in een mededelende S Vf A-zin en 1 in een vraagzin. Op de 30 gevallen met -t daarentegen zijn er maar 12 in S Vf A-zinnen, verder 5 in bijzinnen, 4 in imperatiefzinnen, 9 in Vf S A-zinnen (nl. 5 vragende, 3 hypotetische en 1 koncessieve al-zin). Het ziet er dus naar uit, dat de -s-vorm langer in mededelende S Vf A-zinnen bewaard gebleven is (vgl. met Trijntje Cornelisz., waar 2 gevallen met -t in een Vf S A-zin staan en het derde in een A Vf S-zin). Van De Gramschap en Haet en Nydt verscheen een Amsterdams plagiaatGa naar voetnoot3 waarbij de zuidelijke vormen door noordelijke kluchttaalvormen vervangen werden. Ook het pronominale -s bleef hierbij in de slag: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De korresponderende verzen voor de drie overige gevallen ontbreken. Ook Pater Poirters schijnt de -s-vorm nog te gebruiken: ‘Hy en hoordens niet’; ‘'k sals niet doen’. Volgens RombautsGa naar voetnoot1 wordt die -s ‘hier als accusatief gebruikt onder invloed van de werkwoorden die eerst met den genitief en later met den accusatief gebruikt werden’. Hij wijst dus niet op de invloed van de negatie. Het zoeken naar -s-vormen in Noordnederlandse 17de-eeuwse teksten bleef zonder resultaat; ook de Westvlaamse Gecroonde Leersse van Michiel de Swaen bevat uitsluitend -t-vormen. Alles wijst erop, dat de -s in de 17de eeuw vooral in Brabant verspreid was en dat er tegen het einde van de eeuw niet veel meer van overbleef: kluchten van de Lierenaar Cornelis de Bie, nl. die van de Bedroge Gierigheyt (1694) en Jan Goedthals (1716?) bevatten talrijke gevallen met -t, geen enkel met -s. In de 19de-eeuwse dialektverzameling van LeopoldGa naar voetnoot2 werden eveneens overal -t-vormen aangetroffen. In de Brusselse tekst ‘E konversose in e' gangske’ van J.A. van Droogenbroeck komt echter de volgende zin voor: ‘Ik en wils 't ni segge’. Bij wils staat een voetnoot: ‘waar die s | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van daan komt? Is 't het Duitsch ich will es?’. Het hoeft geen betoog, dat er hier van Duitse invloed geen sprake is; het gaat hier klaarblijkelijk om een stapelvorm met -s en -t, vergelijkbaar met die welke in de 16de eeuw reeds voorkwamen bij Anna Bijns en G. van Haecht. In Brabantse dialekten schijnen er sporadisch nog sporen van -s voor te komen tot in de 20ste eeuw. Zo vermeldt De BontGa naar voetnoot1 bij de bespreking van de dubbele negatie, bestaande uit en en een andere ontkenning: ‘Ik en moeis me nie (een relikt ten onzent van de taal uit het laatst der vorige eeuw, nog bekend en wel eens enigszins komisch gebruikt) Ik bemoei me er niet mee; Ik en hébs nie Ik heb het niet; Ik en zíejt nie Ik zie het niet [...]. Deze soort ontkenning is stereotiep en relikt van oud taalgebruik’. De Bont bespreekt de genitief uit zijn eerste twee voorbeelden echter niet en doet het evenmin bij de voornaamwoorden. WeijnenGa naar voetnoot2 wijst evenmin op de vorm van het voornaamwoord. Het Antwerpsch IdioticonGa naar voetnoot3 is het enige onderzochte werk waarin het gebruik van -s bij het voornaamwoord ter sprake komt. Dat gebeurt dan echter met een formulering die er duidelijk op wijst, dat de opstellers zich niet bewust waren van het verband met het negatieve element: ‘Es, voorwerp, hoort men in sommige streken in eenige uitdrukkingen. Ik weetes niet, ik en geloofes niet’. Andere voorbeelden worden niet gegeven. Opvallend is echter, dat het tweede geval ook nog de en-negatie bevat, die in deze dialekten uitzonderlijk geworden is, vooral in hoofdzinnen. Beide geciteerde gevallen liggen volledig in de lijn van de traditie: ze bevatten de werkwoorden weten en geloven, die blijkens de vroeger genoemde voorbeelden reeds in het 16de- en het 17de-eeuwse Nederlands vaker dan andere werkwoorden met het pronomen -s verbonden werden. Yvette Stoops. |
|