| |
| |
| |
Register(s) bij de R.N.D. als materiaalverzameling voor klankgeografisch onderzoek
0. Inleiding
Wat de betrouwbaarheid van het in de R.N.D. aangeboden materiaal betreft is een zekere reserve vanwege de ‘konsument’ beslist niet overbodig. De wenselijkheid van een dergelijke houding is ten andere door tal van medewerkers ondubbelzinnig geformuleerd in de inleidingen tot diverse delen van de atlas zelf. Heel uitdrukkelijk nog is de voltooiende redakteur Willem Pée daarop ingegaan in zijn artikel Blancquaerts Reeks Nederlandse Dialektatlassen: een dringende toelichting (Taal en Tongval XXIII [1971], p. 131-137).
Evenmin is enig voorbehoud tegenover het hele projekt uit te sluiten met betrekking tot (het gebrek aan) simultaneïteit van dat aangeboden materiaal. Tussen het eerste en het laatste atlasdeel ligt immers - buiten de wil van redakteurs en medewerkers om - een tijdspanne van ruim 50 jaar.
Ondanks dergelijke en andere bezwaren stel ik me toch voor dat het wereldje van dialektonderzoekers er moeiteloos akkoord over kan gaan dat al wie binnen de grenzen van het Nederlandse taalgebied aan klankgeografisch onderzoek wil doen, in de R.N.D. een onmisbare materiaalverzameling zal vinden. Hiermee honoreren wij dan Blancquaerts primaire doelstelling, die duidelijk blijkt uit zijn toelichtende brochure Na meer dan 25 jaar Dialect-onderzoek op het Terrein (Tongeren, drukk. G. Michiels N.V., 1948, vooral p. 13).
De voltooiing van dit reusachtig projekt is zeker een gelegenheid om hulde te brengen aan redakteurs en medewerkers. Het is bovendien het geschikte ogenblik om deze monumentale materiaalverzameling, althans wat het fonische aspekt betreft, toegankelijker te maken voor de debuterende en de ervaren onderzoeker. Het geschiktste middel daartoe leek ons een register van alle woorden (of morfemen) die klankgeografisch onderzoek op ruime schaal toelaten. Weliswaar is in de inleiding tot elk atlasdeel een alfabetisch register van de opgevraagde woorden opgenomen, maar de ervaring heeft ons geleerd dat een overkoepelend klankgeografisch register (in de zin van een soort klankgeografische gids bij de R.N.D.)
| |
| |
om tal van redenen een bijzonder nuttig werkinstrument kan zijn. Zo'n register moet dan o.i. in twee richtingen uitgewerkt zijn; het moet nl. een vlug en adekwaat antwoord kunnen bieden op de twee soorten vragen die gesteld worden door al wie met het oog op een klankgeografisch onderzoek van de R.N.D. gebruik wil maken:
1. | Is woord A als ‘drager’ van het fonetisch-fonologisch fenomeen x (op een ruime geografische schaal) in de R.N.D. opgenomen?
Het antwoord hierop verschaft ons een alfabetisch register van alle geregistreerde woorden die in een (vrij) ruim gebied voorkomen. Een bondige, approksimatieve aanduiding van die verspreiding is daarbij wenselijk. |
2. | In welke woorden van de R.N.D. is het fonetisch-fonologische fenomeen x (op een ruime geografische schaal) gerepresenteerd?
Op dergelijke vragen kan een systematisch register een adekwaat antwoord geven. Voor de konkrete uitwerking zijn hier diverse systemen denkbaar, hoewel een aantal teoretische overwegingen het aantal mogelijkheden toch sterk beperken. Deze kwestie komt uitvoerig aan de orde in de inleiding tot dat systematisch register (tweede deel). |
Voor de samenstelling van beide registers hebben wij zin per zin elk atlasdeel geëkserpeerd. Daarbij hebben wij alle mogelijke leksikale varianten genoteerdGa naar voetnoot1 en er approksimatief de spreiding van aangeduid. Konform onze primaire doelstelling hebben wij in de registers niet de woorden opgenomen die maar (heel) sporadisch in een klein gebied voorkomen, die m.a.w. weinig interessant zijn voor klankgeografisch onderzoek op ruime schaal. Enkele voorbeelden:
- | In zin 1 is alleen in een 20-tal Zuidbrabantse plaatsen stuiker opgegeven voor sperwer. |
- | In zin 3 komt allewijl (in de betekenis tegenwoordig) enkel in een beperkt aantal Belgisch-Limburgse plaatsen voor. |
- | In zin 4 wordt voor slechts enkele Oostvlaamse plaatsen kwaad opgegeven in de zin van lastig (werk). |
Deze en andere woorden met een geringe verspreiding hoeven dus niet in ons register gezocht te worden. Het was uiteraard onmogelijk onze
| |
| |
beslissing om een woord al dan niet op te nemen van een matematisch kriterium te laten afhangen. Zodra een woord vrij koerant opgegeven was in een tamelijk ruim gebied (b.v. een provincie), hebben wij het in onze registers verdiskonteerd.
Een voorbeeld: In zin 4 vermeldt de atlas van Groningen en Noord-Drente vrij vaak stoer naast (iets minder frekwent) zwaar (werk). Hoewel het woord nergens anders opgegeven is, meenden wij er goed aan te doen het als een (in die betekenis) typisch noordoostelijk woord in ons register te honoreren.
Ten slotte wijzen wij erop dat de atlas van Friesland niet geëkserpeerd werd; wij hebben ons tot de Nederlandse dialekten in de strikte zin beperkt.
| |
1. Alfabetisch register
1.1. Organisatie
Allereerst enige toelichting bij de wijze waarop de woorden opgenomen (en gerangschikt) zijn.
- |
Van samenstellingen zijn beide delen op de juiste plaats opgenomen: b.v. standbeeld: zie onder stand(beeld) en onder beeld (stand -). |
- |
Van synchroon standpunt duidelijke afleidingen zijn onder het basismorfeem geklasseerd: b.v. begieten: zie onder giet(en) (be -). |
|
Afleidingen die synchroon nog nauwelijks als zodanig herkend worden, hebben wij ‘geleed’ opgenomen: b.v. beginnen en geloven. |
|
- |
Geflekteerde vormen zijn eveneens terug te vinden onder het stammorfeem. Er dient evenwel een onderscheid gemaakt te worden. |
|
+ |
Als in het R.N.D.-materiaal twee of meer verbogen of vervoegde vormen voorkomen, dan zijn die alle onder het stammorfeem (bij werkwoorden echter de infinitief) opgenomen; dat stammorfeem is dan niet kursief gedrukt. |
|
|
Enkele voorbeelden: |
|
|
boom |
|
boom(kweker) |
|
boompje |
|
bomen |
|
|
zijn |
|
zijn |
|
is |
| |
| |
|
was |
|
waren |
|
geweest |
|
|
+ |
Als er maar één geflekteerde vorm voorkomt, dan is die rechtstreeks onder het (kursief gedrukte) basismorfeem geklasseerd. |
|
|
Enkele voorbeelden: |
|
glɑ̄z(en) |
|
lik(te) |
|
noot(je) |
|
Bij (sterke) werkwoorden waar een dergelijke direkte klassering onmogelijk bleek, hebben wij echter ook het eerste systeem van indirekte opname toegepast. Enkele voorbeelden: |
|
|
blijven |
|
gebleven |
|
|
kopen |
|
kocht |
|
- |
In een paar ‘moeilijke’ gevallen drong verwijzing naar een alternerende vorm of naar een centraal woorddeel zich op als de meest praktische oplossing. Enkele voorbeelden: |
|
bij alleen: ‘zie een (all -)’ |
|
bij lijk (vz.): ‘zie gelijk’. |
Op het woord volgt telkens tussen vierkante haakjes de approksimatieve lokalisering, althans als het niet algemeen gebruikelijk is. Bij algemeen gebruikelijke woorden is die lokalisering uiteraard weggelaten.
Voor de situering van de woorden hebben wij gebruik gemaakt van de volgende onderscheidingen:
Znl. (Zuidnederlands): Vlaams-België en Frans-Vlaanderen. |
Nnl. (Noordnederlands): Nederland. |
ZW (Zuidwestelijk): Frans-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen (behalve de oostelijke rand) en Zeeland. |
ZC (Zuidelijk-centraal): Antwerpen, Vlaams-Brabant en de oostrand van Oost-Vlaanderen. |
ZO (Zuidoostelijk): Belgisch- en Nederlands-Limburg. |
C (Centraal): Noord-Brabant en het zuidwesten van Gelderland. |
NW (Noordwestelijk): Noord- en Zuid-Holland. |
| |
| |
NC (Noordelijk-centraal): Utrecht en de westelijke helft van Gelderland. |
NO (Noordoostelijk): Groningen, Drente, Overijssel en het oosten van Gelderland |
en verder een paar keer:
FV (Frans-Vlaams) |
WV (Westvlaams) |
OV (Oostvlaams) |
VB (Vlaams-Brabants) |
Z (Zeeuws). |
Als in het register een van die lokaliseringen tussen ronde haakjes geplaatst is, wordt bedoeld dat het genoemde woord in de aangeduide geografische ruimte nogal vaak voorkomt, maar er lang geen monopoliepositie inneemt.
Ten slotte volgt een cijfer, dat de R.N.D.-zin aanduidt waarin het woord voorkomt.
| |
1.2. Register
aan (vz.) 60, 72 [ZO, Nnl.] 117 |
aarde(n) (adj.) [Znl., C, NW, (NC)] 56 |
achter [(ZW)] 54, 93, [ZW, (ZC)] 74 |
af 7, 23, [Znl., (Nnl.)] 52, 54, [niet FV, NO] 126 |
akker [(ZC), (C)] 37 |
al 35, [Znl., (Nnl.)] 61, 75, 121 |
alleen: zie één |
als [niet ZW] 1, 27, 46, 85 |
ander(e) 44 |
anders [ZW, (ZC), (ZO)] 3, [± alg.] 85 |
arm(en) [(Z), (NW)] 129 |
avond 68, (vasten -) 15 |
|
baas [Znl., (Nnl.)] 10 |
bakken (allerlei vormen) 113 |
bal(len) (ww.) [(Znl.), (Nnl.)] 58 |
bang [ZC, ZO, Nnl.] 1, 20 |
barre(voets) [(Znl.)] 69 |
barst 70 |
bed 45 |
beemd [(ZC), (ZO)] 20 |
beer [(NW), (NC), (C)] 46 |
beest(en) 31 |
beet (znw.) 24 |
beetje [(Znl.), Nnl.] 75, [ZW, (C), (NO)] 132 |
begin(t) 50 |
berg(en) (znw.) 104 |
berrie(s) [(ZC), (ZO), (C)] 129 |
bes(sen) (+ var. bezies, beiers) [Znl.] 82 |
best 91 |
beuk(-enhout) 109 |
beur(en) (op -) [(C), (NO)] 45 |
beurs [Znl., (C), (ZW), (ZC)] 108 |
bezem [(Znl.), Nnl.] 33 |
bieden (allerlei vormen) 114 |
bier 10, 95 |
bilk [(WV)] 20 |
binden (allerlei vormen) 139 |
blauw 131 |
bleek [ZW, (ZC)] 55 |
blijven
|
blij(de) 16 |
| |
| |
bloed 96 |
bloem(en) 2 |
bloot(e) [(Znl.), Nnl.] 69 |
bocht [(NW)] 87 |
bode [(ZW), (ZC), (C), (NO)] 71 |
boer (melk -) 99 |
bok 89 |
bol (rage -) [(C), NW, NC] 19 |
bont (adj.) [(ZC), (ZO), Nnl.] 131 |
boog(maker) [Znl., (Nnl.)] 77 |
boom
boom(kweker) 48 |
boompje 124 |
bomen [(ZC), (ZO), (Nnl.)] 129 |
|
borstel [(ZW), ZC)] 33
(spinne/koppenet - ) [(ZC), (ZO)] 19 |
|
bos 82 |
boter(melk) [ZC, ZO, (C)] 100
(- ham) [(Znl.), (Nnl.)] 51 |
|
bouw(en) 112 |
braam (ook: bramel) 82 |
branden
|
breed(e) (+ komp., superl.) 25 |
breid(en) (soms: ver -) 51 |
breken
breken (af -) [Znl., (Nnl.)] 23 |
gebroken [(ZW)] 67 |
|
brengen
breng (imp.) 11 |
brengen 39, [passim] 97 |
bracht 71 |
|
brief 71 |
broer 98 |
brood 5, [passim] 89 |
brouw(er) 112 |
brug 106 |
bui(de)l [(ZO), (Nnl.)] 108 |
buig(en) 129 |
buiten 130 |
|
daar 18, 26, 44, 87, 105, 124 |
dag
|
dat (aanw.) 5, 26, 45, 124 |
dat (voegw.) 62, 71, 112, 117, 118, 134 |
deern(tje) [(ZO), (C)] 82 |
denk(en) [(ZC), ZO, Nnl.] 117 |
deur 109 |
dicht (= toe) [Nnl.] 49 |
die (aanw.) 21, 27, 36, 59, 78, 83, 87, 101, 109, 120 |
die (rel.) [(Znl.), (Nnl.)] 104 |
dienst(meisje) [NW] 118 |
dik 133 |
dochter(tje) [(Znl.), (Nnl.)] 82 |
doen
alle vormen: 136 |
doe (imp.) 49 |
doen [(ZW), ZC, (ZO)] 38 |
doet [ZW, ZC, (ZO)] 23 [(ZW)] 99 |
deed [Znl.] 21 |
gedaan 17, 48 |
|
dood 80
[ZW, (ZC), (NW), (NC), (NO)] 89 |
dooier 123 |
doop (-kleed/-vont) 137 |
doorn(en) 78 |
dōp(en) [niet FV] 80, 137 |
dors(en) (+ hoofdtijden) 138 |
dorst 86 |
dreigen
|
drie 12 |
drinken
drinken 31, 96 |
gedronken 12 |
|
droog 86 |
druk(ken) [NO] 105 |
Duitser(s) [zelden in ZO] 130 |
duivel [(ZW), (ZC), ZO, Nnl.] 28 |
dun 100, [(ZW), (ZO), (Nnl.)] 132 |
durske (= dochtertje) [(ZO), (C)] 82 |
durven
|
duur 112 |
duw(en) [niet NO] 105 |
dwars [(Znl.), (Nnl.)] 73 |
|
één (all -) [Nnl., (ZO)] 30 |
eens [(ZC), ZO, Nnl.] 45, 93, 107 |
eer (vgw.) [Znl., (C)] 30, 80 |
eerst 38, 49, [spor.] 50, [alg.] 97 |
eeuw(igheid) [Znl., (Nnl.)] 134 |
| |
| |
ei
|
eik(enboom) 120 |
eikel(s) 120 |
elder (= uier) [(ZW)] 127 |
elk [(Nnl.)] 61 |
en (vgw.) 68, 81, 85, 100 |
Engel(land) 23 |
ent(en) (af -) [(Znl.), Nnl.] 48 |
erg [(ZC)] 43 |
ēt(en) (ww.) 66 |
eten (znw.) [ZW] 97 |
|
fabriek 8 |
fakteur [Znl.] 71 |
fijn(tje) 115 |
flauw [(Znl.), (Nnl.)] 132 |
|
gaan
ga ('k -) [ZW, (ZC)] 22 (- je) 65 |
gaan 2, 32, 53, 54, 73, [Znl.] 94, [alg.] 121 |
gaat [ZW., (ZC)] 117, 124 |
gegaan 16, [spor.] 82 |
|
gaarne [Znl., (C), (NO)] 31, 66 |
gade(slaan) [(ZC)] 41 |
gans (bnw.) [(ZO)] 21, 135 |
gast [(ZW)] 21 |
geel [FV, (WV)] 123 |
geen [(Znl.), (Nnl.)] 73, [alg.] 77, 79, 111 |
geer [(C), (NO)] 127 |
geit(ebok) [ZW, (ZC), (C), (NO)] 89 |
geld 38, 85, 108 |
geleden 134 |
gelijk (- hebben) 118 |
gelijk (vz.) [(ZW), (ZC)] 27 |
geloven
|
gereed [ZW, (ZC), (ZO)] 30 |
gevaar(lijk) 42 |
geven
geef (imp.) [(Znl.), (Nnl.)] 10, [alg.] 25 |
geeft 59 |
geven [(Znl.)] 2, [alg.] 22 |
|
gewicht 129 |
giet(en) (be -) 2 |
gij (enk.) 63, 105, 107, 116 |
gij (mv.) 44, 61 |
glɑ̄z(en) (mv.) [ZO, Nnl. + passim] 10 |
god [(Nnl.)] 62 |
goed (bnw.)
goed [(ZW), (Nnl.)] 59, [Znl., (Nnl.)] 90, [alg.] 92, 95, 111 |
goede [(Znl.)] 68, [alg.] 125 |
|
goed (znw.) [(ZW), (NO)] 85 |
gooi(en) (dicht -, vol -) [(Nnl.)] 101 |
graag [(Nnl.)] 31, 66 |
gras 111 |
grauw [(ZC)] 131 |
grav(en) [ZC, (ZO), NO] 4 |
griffel(en)/griffie(ën) [(Znl.)] 48 |
grijs [(ZO)] 55 |
groei(en) [ZW, (ZC), Nnl.] 124 |
groen 122 |
groot [Znl., (Nnl.)] 27, [alg.] 99, [(Znl.), Nnl.] 108 |
|
haag/heeg/heg [(Znl.), (Nnl.)] 20 |
haar (poss.) 40, 52, 82 |
haar (znw.) 52 |
haard 57 |
hals [NO] 32 |
halv(e) (maan) (= ragebol) [(ZC)] 19 |
hard [(C), (NW), (NC)] 84, [(OV), VB] 130 |
hart 72 |
hebben
heb 14, 17, 35, 54, 72, 75, 111, 134 |
hebben [ZC, ZO, (C)] 1, [alg.] 12, 44, 78, 106, 131 |
heeft 6, 18, 24, 27, [passim] 32, [alg.] 38, [niet OV + VB] 52, [alg.] 53, 117, 125 |
had 118 |
gehad [(Znl.), (C)] 24 |
|
heel 21, 135 |
heer [Znl., (Nnl.)] 27 en 62 |
heet [(Znl.), (Nnl.)] 68 |
hef(fen) [ZW, ZC, (ZO)] 45 |
heining [(NW), (NC)] 20 |
helder [Nnl.] 59 |
helft 40, 44 |
| |
| |
helpen
|
hem 38, 53, 54, 94, 100, 131 |
hemel 28 |
hen (vnw.) 16 |
hen(nen) [(Znl.)] 1 |
hier 9, 55, 61, 111, 116 |
hij 13, 24, 39, 60, 84, 102, 103, 108, 117, 118 |
hoed 93 |
hoen(ders) [(ZW), ZO, NO] 1 |
hoog(mis) [Znl., (Nnl.)] 50 |
hooi 122 |
hout [(Znl.), (Nnl.)] 109 |
huis 126 |
hun (poss.) 86 |
|
ieder [(Nnl.)] 61 |
ik 14, 17, 30, 35, 134 |
in 6, 8, 36, 42, 57, 58, 70, 89, 91, 97, 104, 106 |
Italië 104 |
|
jaar 53, 61 |
jager (spinne/koppe -) [(ZW), (ZO), (C)] 19 |
je (pers., obj.) [ZW, Nnl.] 22, 35, 134 |
je (pers., subj.) 63, 65, 77, 105, 107, 116 |
jong (znw.)
jong [(ZO), (C), (NW), (NC)] 76 |
jongens [ZW, (ZC)] 29 |
jongentje [(Znl.), (C), NW, NC, NO] 69 |
|
juist (bnw.) [(ZW), (ZC)] 102 |
juist (bw.) [(Znl.)] 122 |
jullie (pers.) 44, 61 |
jurk (doop-) [(Nnl.)] 137 |
jus [(NW), (NC)] 132 |
|
kaars 59 |
kaart(en) 65 |
kaas 66 |
kaats (-en/-e...) [ZW, (ZC), (ZO), (Nnl.)] 58 |
kachtel [ZW] 107 |
kadee [(ZC), (ZO)] 21 |
kameraad [(ZC), (ZO), (NO)] 2 |
kan (znw.) [niet VB] 70 |
kapot [(Znl.), (Nnl.)] 67, 89 |
kar 74, (krui - /schoep -) [(ZO), (NO)] 129 |
karn(emelk) [ZW, Nnl.] 100 |
keel [niet NO] 32, [ZW, (ZC), (C), (NW), (NC)] 84 |
keer ('n -) [ZW, (ZC)] 45, 93, 107 |
keer (twee -) [Znl., (Nnl.)] 35 |
keest (= pit) [(ZW)] 36 |
kegel(s) 34 |
kelder 95 |
kerel 21, [(Nnl.)] 27 |
kēr(en) (weer -) [(ZW)] 64 |
kerk [(Nnl.)] 50 |
kermis 61 |
kern (+ ken, ker) [ZC, ZO] 36 |
kernel [(ZW)] 36 |
kers(en) [(Znl.), (Nnl.)] 11 |
keur(en) [Znl., (C)] 107 |
kieken(s) [(ZW), ZC] 1 |
kijk(en) [(Nnl.)] 107 |
kikker(t) [(Nnl.)] 20 |
kilo 11 |
kind
kinderen [(ZW), ZC, ZO, C, (NW), (NC), (NO)] 29 |
kindje 8, 80 |
|
kip(pen) (znw.) [NW, NC, (NO)] 1 |
klaar (= gereed) [(Znl.), Nnl.] 30
(= helder) [Znl.] 59 |
klak (= pet) [(Znl.)] 20 |
klamp(er) [ZC] 1 |
klappen
|
kleed (doop -) [Znl., (Nnl.)] 137 |
klein
|
klep(pen) (ww.) [(Znl.), (C), (NW)] 50 |
kloek (ver - en) [(ZW), (ZC)] 96 |
knie 14 |
knip (= beurs) [(C), (NC), (NO)] 108 |
knip(pen) [Nnl.] 52 |
knuppel [(ZW), ZC, ZO, C, NW, [NC), (NO)] 13 |
kobbe [FV, WV, (OV)] 19 |
| |
| |
koe 127 |
koel(e) [(Znl.)] 68, [Znl., (Nnl.)] 95 |
koken
koken [zelden ZC] 121 |
kookt [zelden ZC] 121 |
|
komen
kom (imp.) 9 |
komen 30, 64, 107 |
komt 19, 103 |
gekomen 108 |
kwam 61, 130 |
|
koning 76 |
kontent [(ZW), (ZC)] 16 |
koor (= kruiwagen) [(NO)] 129 |
koorts 75 |
kopen
|
kop(pe) (spinne- en -spin) [(OV), ZC, (Nnl.)] 19 |
korde(wagen) [ZW] 129 |
korf(je) [ZC, (ZO), C, (NO)] 82 |
korst 89 |
kort 90 |
koster 128 |
koud 58, [(ZW), (Nnl.)] 95 |
kraal(tjes) [(ZW), (ZC), (ZO), C] 22 |
kriek(en) [(Znl.), (Nnl.)] 11 |
krijgen
krijgen 116 |
kregen 5 |
gekregen [(Znl.)] 24 |
|
krom [(Znl.), Nnl.] 87 |
krui (- kar/ - wagen) [ZC, (ZO), (Nnl.)] 129 |
krui(en) [(Nnl.)] 97 |
kruik [(ZC), (ZO), (NO)] 70 |
kruis 128 |
kunnen
kunnen 92, 110, 124 |
kunt 116 |
kan 30, 32, 73 |
konden 80 |
|
kuren (ww.) [NO] 92 |
kweker (boom -) 48 |
kwijt 40 |
|
laat (bnw.) 54, 103 |
ladder 83 |
land [(ZW), (C), NW, NC, NO] 37, (Engel-) 23 |
lang
lang 53, [passim] 134 |
lange 78 |
|
langs [niet ZW] 54, 87 |
last(ig) [(Znl.), (Nnl.)] 4 |
laten
laat (Vf.) [(ZC), (ZO), Nnl.] 23 |
laten [(niet OV, VB)] 52, 53 |
|
lekker(e) [(NW), (NC)] 68 |
Leuven 108 |
leven (znw.) 27 |
licht (znw.) 59 |
licht(en) (op -) [(ZO), (C), (NW), (NC)] 45 |
lied(je) 90 |
liev(e) (bnw.) [(ZC), (ZO), (Nnl.)] 62 |
liggen
liggen 120 |
ligt [Znl.] 67, [alg.] 133 |
|
lijk (vz.) zie gelijk |
lik(te) 7 |
lip(pen) 7 |
liter 12 |
lof [Znl., (C), (NW), (NC)] 50 |
lommer(te) [FV, ZC, (ZO), (C), (NO)] 91 |
lonk(en) [(ZW), (ZC), (C)] 92 |
lopen
|
lui (znw.) [(ZO), (C), (NO)] 85 |
luid (bw.) [(OV)] 130 |
luiden
luidt 128 |
luiden [(Znl.), Nnl.] 50 |
|
|
maai (ge - d) 122 |
maal [(NW), (NC), (NO)] 35 |
maan (halve - = ragebol) [(ZC)] 19 |
maar 63, [Nnl.] 90, 111, 115, 122 |
maart 58 |
maart (= dienstmeisje) [(ZW)] 118 |
maat [ZW] 2 |
machine(s) 3 |
maken
maakt [(Znl.), (Nnl.)] 99 |
|
| |
| |
maakte [Nnl.] 21 |
gemaakt [(Znl.), (Nnl.)] 109 |
maken (op -) [Nnl., (ZC), (ZO)] 38 (dicht - /vol - ) [(C), NO] 101, 123 |
|
maker (boog -) 77 |
man
man [(Znl.), (Nnl.)] 27, 41 |
(timmer)man [niet VB] 6 |
mannetje [(Znl.)] 69 |
|
mand(je) [ZW, (ZC), (C), NW, NC] 82 |
markt 116 |
mayonnaise 123 |
me(d)e 16, 100 |
meel 31 |
meer 15, 26 |
meers [(WV), OV] 20 |
meester 29 |
meid [(ZC), (ZO), C, NC, NO] 118 |
meisen [ZW, (ZC)] 118 |
meisje [(Znl.), (C), (NW), (NC)] 82 |
melk 40, 100, 127, (- boer) 99 |
mens (= man) [(ZO)] 27, 41 |
mens(en) [(Znl.), (Nnl.)] 73, 85, [OV, VB] 130 |
mest [(Znl.), Nnl.] 51 |
met (vz.) 3, 12, 13, 16, 29, 34, 73, 82, 108, 123 |
metselaar/metser 46 |
mid(dag) [(ZC), (ZO), Nnl.] 75 |
mij 25, 63, 117 |
mijn (poss.) 2, 5, 9, 72, 73, 98 |
mikken [(Znl.), C, NW, (NC)] 92 |
minuut 103 |
mis (znw.) [Znl., (Nnl.)] 50 |
modder [(NW), (NC), (NO), (C)] 46 |
moe 98 |
moeilijk [Znl., (Nnl.) niet NO] 124 |
moeten
moest 96 |
moet 4, 92, 94, 97, 107, 110 |
moeten 44 |
|
Mof(fen) [(C), (NW), (NC)] 130 |
mond 86 |
mooi(e) [(NW), (NC), (NO)] 68, [(Nnl.)] 90 |
morel(len) [C, (NO)] 11 |
motor 67 |
muts [(Znl.), (Nnl.)] 20 |
na (vz.) [(ZC), ZO, Nnl.] 74 |
naai(en) 110 |
naar (vz.) 29, 37, 53, 61, 82, [niet ZW] 93, 130 |
nauw (be-d) [(ZW), (ZC)] 1, [(Znl.), (Nnl.)] 20 |
nest(spinne -)/(koppe -) [FV, (NO)] 19 |
net (koppe/kobbe -) [ZW, (ZC)] 19 |
net (bw.) [(Nnl.)] 122 |
neus [(OV)] 130 |
niet 3, 15, 16, 17, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 55, 56, 65, 94 |
niets/niks 8, 85 |
nieuw(e) 74, 135 |
nijg (bw.) [(OV), (VB)] 130 |
noen [(Znl.)] 75 |
nog 36, 58, 112, 122 |
nooit 130 |
noot(je) (= pit) [(Z)] 36 |
nu [ZW, (ZC)] 3, [alg.] 135 |
|
of (= als) [ZW] 46, 85 |
ōg(en) 81 |
om 47, 58, 73, 87, [(Znl.), Nnl.] 96 en 112 |
om(dat) 43 |
onder (vz.) 120, [(Nnl.)] 129 |
ons (pers.) 10, 11 |
ons (poss.) 46, 72, 107, 126 |
ook 66, 76 |
op 5, 38, 45, 105, 116, [ZW, ZC] 117, [FV, NO] 126 |
open [(Znl.), (Nnl.)] 84 |
ōr(en) 81 |
os(senbloed) 96 |
oud(e) 23, 126 |
oven 57 |
|
paal (oven -) [ZW, ZC] 57 |
paander(tje) [(ZW)] 82 |
paard 60, 74 |
paars [(ZC)] 131 |
pad(de) (- stoel/brood) [(Znl.), Nnl.] 20 |
pan(ne) [(Znl.)] 67 |
parel(tjes) [(Znl.), (Nnl.)] 22 |
pas (bw.) [(ZO), C, (NW), (NC), (NO)] 122 |
pastoor (paster in ZW) 125 |
| |
| |
pater 62 |
peer 36 |
peinz(en) [ZW, ZC] 116 |
pet [Nnl.] 20 |
pijn [niet FV + WV] 32, 72 |
pint(en) [Znl. + spor. Nnl.] 10 |
pit [Nnl.] 36 |
pluk(ken) [(ZC), ZO, Nnl.] 82 |
poort (Nieuw-) [Znl., (Nnl.)] 135 |
portemonnee [(C), (NW), (NC)] 108 |
post [Nnl.] 71 |
pot(ten) [passim Nnl.] 10, [alg.] 56 |
praat(s) [NW, NC, (NO), (C)] 43 |
priem(en) [(NW)] 129 |
prijz(en) (mv.) 119 |
prins [(Nnl.)] 27 |
processie [Znl., (NB)] 128 |
Pruis(en) [ZO] 130 |
puit [ZW, (ZC)] 20 |
punt [(ZC)] 102 |
put 101 |
|
raam [(Nnl.)] 49 |
ra(maker) [(ZO)] 77 |
raden
|
rag (spinne-) [(C), (NW)] 19 |
rage(bol) [(C), NW, NC] 19 |
rijk(dom) 85 |
rijp 36 |
rit [(C), (NO)] 99 |
roep (ge-en) 35 |
ronde (znw.) [(ZW), (ZO), (C), (NW), (NC)] 99 |
rood [(C)] 55 |
route [(C), (NO)] 99 |
rōz(en) 78 |
|
saus [Znl., C, (NW), (NC), (NO)] 132 |
schaduw [ZW, (C), NW, NC, (NO)] 91 |
schaft(tijd) [(Znl.), (Nnl.)] 74 |
scheef [(Znl.)] 87 |
Schelde [Znl., passim Nnl.] 42 |
scherm (be-en) [(Znl.), Nnl.] 41 |
scheur [(ZW), (ZC), (C), (NO)] 70 |
schik (imp.) (= stuur) [(ZC), ZO] 100 |
schim [(ZO), (NO)] 91 |
schimmel (be-/ver-d) 5 |
schip
schip 5 |
schepen 23 |
schipper 7 |
|
school (1ste deel v. samenst.) 29, 53 |
schoon(e) [(Znl.)] 68 |
schouw [(ZC)] 57 |
schreeuw(de) [(ZW), (ZO), (C), (NW), (NC)] 84 |
schrik [(ZC), (ZO)] 1, 20 |
schuiv(en) [(NO)] 97 |
schutter 92 |
schuw [(OV), (VB), (BL)] 1 |
sekuur [(Znl.), Nnl.] 102 |
slaan
(gade)slaan [(ZC)] 41 |
geslagen 131 |
|
slak [(Znl.), (Nnl.)] 46 |
slecht [(ZO), (C), (NW), (NC), (NO)] 124 |
slik(ken)/slok(ken) 89 |
sloot/slaak (bnw.) [(ZC)] 67 |
slōp(en) [(Nnl.)] 23 |
smeren [ZO, Nnl.] 51 |
sneeuw 133 |
snijd(en) [Znl., (NO)] 52 |
snuit(en) (ww.) [OV, VB] 130 |
soldaat 76 |
sommig(e) [OV, VB] 130 |
spɑād(en) (ww.) [ZC, (ZO), (C), (NO)] 4 |
spannen 74 |
spelen
spelen [(ZC), (ZO), (C), (NO)] 65 |
gespeeld 34 |
|
sperwer [ZO, (NO), NC, NW] 1 |
spin (soms ook 1ste of 2de deel v. samenst.) [(OV), ZC, ZO, Nnl.] 19 |
spit(ten) [ZW, C, NW, NC, (NO)] 4 |
splinter 6 |
sport (v. ladder) [niet FV, NO] 83 |
sprei 51 |
spreid(en) 51 |
spreken
sprak [ZW, (ZC), (ZO), (C)] 63 |
|
spring(en) 47 |
spuit (vf.) 127 |
spuw(end) 104 |
| |
| |
staan
|
staart 60 |
stad 135 |
stal 97 |
stand(beeld) 26 |
steek (imp.) 33 |
steel (znw.) [(ZW), ZC, ZO, C, NW, NC, (NO)] 33 |
stel(maker) [(ZO), (NO)] 77 |
stel (ver-d) [(ZW)] 67 |
stēn(en) (adj.) [(NW), NO] 56 |
stēn(en) (znw.) 25 |
sterk 43 |
sterk (ver-en) [zelden ZW] 96 |
sterven
gestorven [(ZC), (ZO), (NW), (NC), (NO)] 89 |
|
stik (ge-t) [(C), (NW), (NC)] 89 |
stil(le) [(Znl.)] 68 |
stoel (padde-) [(Znl.), Nnl.] 20 |
stoer [NO] 4 |
stok [(ZW), (ZC), (ZO), (NW)] 13 |
stoop [(ZC)] 70 |
stoot(vogel) [ZO] 1 |
stout [(ZW), (ZC)] 43 |
strooien [(NW), (NC), (NO)] 51 |
stro(o)t [(ZC), ZO, (Nnl.)] 84 |
stubber (kop-) (= ragebol) [NO] 19 |
stuit (= boterham) [(ZW)] 51 |
stuk (= kapot) [(NW), (NC), (NO)] 67 |
stuk (znw.) 106 |
stuur (imp.) [(ZC), (ZO), Nnl.] 100 |
|
tap (imp.) [Znl., NO] 10 |
tegen (vz.) 63 |
tegen(woordig) [(Znl.), Nnl.] 3 |
terug [(ZC), ZO, C, (NW), (NC)] 64, 100 |
tijd [(Znl.), (Nnl.)] 61, (schaft-) 74 |
til(len) (op-) [NW, (NC), (NO)] 45 |
timmer(man) [niet VB] 6 |
toch 30 |
toe (bw.) [Znl., (C), (NW), (NC)] 49 |
toe (vz.) [ZW, (ZC)] 106 |
toen [(Znl.), (Nnl.)] 61 |
toer [Znl., (C)] 99 |
trɑ̄n(en) (ww.) [(NW), (NC), (NO)] 81 |
tre(d)e [NO] 83 |
trekken
trekken [ZW, (ZC)] 82 |
trok 60 |
|
trēm(en) [ZW, (ZC)] 129 |
trommel(tje) 88 |
trouw (ge-de) 110 |
twee 11, 25, 35, [niet OV, VB] 130 |
|
u (pers., obj.) [ZC, (ZO)] 22, 35, 134 |
uier [(ZW), ZC, ZO, (C), NW, NC, (NO)] 127 |
uil(tje) [(ZW), (NO)] 20 |
uit [Znl., passim Nnl.] 12, [passim] 83, [alg.] 127 |
uur 101 |
|
vaal [ZC, (ZO), Nnl.] 55 |
vaar (ver-d) (= bang) [(ZC), (ZO), Z, (NW)] 20 |
vaardig (= klaar) [ZO] 30 |
vaarz(en) 55 |
vader 53 |
valk [NO] 1 |
van (vz.) 40, 44, 76, 79, 86, 89, 106, 108, 109, 123, 127 |
van(daag) 65 |
varen (ge-) 106 |
varken [(ZC), (ZO), (Nnl.)] 46 |
vast [(Znl.), (NO)] 67 |
vasten(avond) 15 |
vecht(en) 21 |
veel 15, 23, 55, 56, 120 |
veld [(ZC), ZO, C, (NO)] 37 |
venster [Znl., (Nnl.)] 49 |
vent
vent [(Znl.), passim Nnl.] 12, 41 |
ventje [(ZW), (ZC)] 69 |
|
ver
ver [(Znl.), Nnl.] 39 |
ver(st) [ZW, (ZC), (ZO), Nnl.] 47 |
|
vers [(ZW), (ZC)] 122 |
vesper(s) [Znl., (C), (NW)] 50 |
vet (bnw.) 46 |
veulen [zelden ZW] 107 |
vier 10 |
vier (ge-d) 15 |
| |
| |
vijf
|
vinger 6 |
vlinder [(Znl.), (Nnl.)] 20 |
voeder [niet ZW] 97 |
voer(en) [ZW, ZC, (ZO), (C)] 97 |
voet (-s/-en) [niet NW] 69 |
vogel [ZW, (ZC), (ZO), (C)] 1 |
volk [Znl.] 85 |
vol(maakt) 62 |
vont (doop -) 137 |
voor (vz.) 30, [(ZW), (ZC)] 58, [alg.] 75, [(Znl.), Nnl.] 80, [alg.] 88 en 95, [Znl.] 96 en 112, [alg.] 128 |
voor(st) [(ZW)] 47 |
vors (kik -) [(ZC), ZO, (C), (NO)] 20 |
vriend [NW, NC, C + passim] 2 |
vroeg
vroeger [(Znl.), (Nnl.)] 61 |
vroeg(mis) [(Znl.), (Nnl.)] 50 |
|
vrouw [(Znl.), Nnl.)] 41, 52, 110 |
vul(len) [Znl., (C), (NW)] 101 |
vuur 104 |
|
waar (bw.) 94 |
waard (bnw.) 56 |
wagen (- maker) [ZW, ZC, (ZO), (Nnl.)] 77, (krui -/korde -) [Znl., (Nnl.)] 129 |
warm(e) 68 |
was(sen) [(ZC), ZO] 124 |
wat (telw.) [(Znl.), (C)] 75, [(Znl.), (Nnl.)] 132 |
water [(Znl.)] 2, [alg.] 54 en 121 |
web (spinne/koppe -) [(ZC), ZO, (Nnl.)] 19 |
wed(den/ding) 47 |
weer (= haag) [(OV)] 20 |
weer (bw.) [ZW, (ZC), (NW), (NC), NO] 64, [ZW, (ZC)] 100 |
weer(om) [(ZC), (C), (NC), NO] 64, 100 |
weten
weet (vf., 2de pers. enkv.) 77 |
weet (vf., 1ste pers. enkv.) 94 |
|
weg (bw.) 37 |
weg (znw.) 87 |
weide 20 |
wel 63 |
wereld 21 |
werk (znw.) 4, [(ZW), (ZC)] 102 |
werk(en) 32 |
wicht(je) [NO] 82 |
wie 18 |
wij/we 44, 74, 101 |
wijd
wijd [ZC, ZO, (C), (NO)] 39 |
wijd(st) [idem] 47 |
|
wijf [ZW, (ZC), (ZO), (C), (NC), (NO)] 41, 52, 110 |
wijk [(C), (NW), (NC)] 99 |
wijn 21, 125 |
willen
willen [passim] 71 |
wilde [passim] 71 |
wou [passim] 71 |
|
wit(te) 36 |
won(en) 77 |
woord [Znl., (Nnl.)] 79 |
woord(ig) (tegen -) [(Znl.), Nnl.] 3 |
word(t) 15, 34, 135 |
|
zaad 111 |
zaai (ge - d) 111 |
zacht(e) [(Znl.), (Nnl.)] 68 |
zee 29 |
zeer (znw.) [ZW, (ZC), (Nnl.)] 32, 72 |
zeggen
zeggen [(Nnl.)] 102 |
zegt 112 |
zei 62 [(ZC), (ZO), Nnl.] 63, 118 |
gezegd 117 |
|
zend (imp.) [ZW] 100 |
zes 53 |
zet(te) [(Znl.), (Nnl.)] 84 |
zien
zien 8 |
ziet 55 |
zag 63 |
gezien 14, 134 |
|
zij (pers., mv.) 66, 80 |
zijn (poss.) 14, 38, 41, 53, 67, 81, [(Znl.), (Nnl.)] 84, 90 |
zijn
zijn 37, 56, 104 |
is 4, 28, 36, 40, 42, 58, 62, [passim]
|
|
| |
| |
67, 68, 70, 82, 83, 86, 87, 91, 95, 102, 108, 109, 112, 115, 122, 126, 134 |
was 80, 90, 98, 111 |
waren 119 |
geweest 29, 68, 76 |
|
zit (vf.) 36, [passim] 67 |
zo 46, 54 |
zoeken
zoek (imp.) 93 |
zoeken 94 |
zocht 85 |
|
zoel(e) [(NW), (NC)] 68 |
zoet(e) [(ZW), (ZC)] 68 |
zooien
zooien [ZC] 121 |
zooit [ZC] 121 |
|
zoon 76 |
zorg(en) [(ZW)] 41 |
zullen
zal (hij/het -) 39, 48, [ZO, Nnl.] 117, [alg.] 121, 124 |
zullen 64 |
|
zuur 100 |
zwaar [(ZC), (ZO), (Nnl.)] 4 |
zwaluw(en) 64 |
zwart [(Znl.)] 131 |
zwelg(en) [(ZW)] 89 |
zwem(men) 42 |
zwijn [ZW, (NO)] 46 |
| |
2. Systematisch register
2.1. Organisatie
Hierboven is al gezegd dat voor de uitwerking van een systematisch register verscheidene systemen denkbaar zijn, maar dat de konkrete mogelijkheden uiteindelijk toch sterk beperkt worden op grond van een aantal overwegingen van teoretische en praktische aard. Wij presenteren allereerst die algemene overwegingen, vervolgens een konkrete strategie en ten slotte het register zelf.
Algemene overwegingen.
(a) |
Wil men de verhoudingen in de vokaalsystemen en de evoluties in de vokalen(reeksen) geografisch bestuderen, dan moet men over een geëkspliciteerd of geïmpliceerd referentiesysteem beschikken. Voor de dialekten van het Nederlandse taalgebied kan dat laatste o.i. enkel het Westgermaanse vokaalsysteem zijn. Het A.N.-systeem heeft diachroon noch synchroon enige relevantie. |
(b) |
Aangezien de meeste (historische) veranderingen en (synchrone) alternanties in het vokalisme (mede) gekonditioneerd zijn door de postvokalische C-segmenten in hetzelfde morfeem (of woord), dient zo'n systematisch register ook direkt het type van postvokalische kluster te reflekteren. Als referentiesysteem voor de heel wat stabielere C-segmenten hoeft o.i. niet meer per se teruggegrepen te worden naar het Westgermaans, maar wellicht kunnen wij hiervoor beter uitgaan van een referentiesysteem dat in de tijd en qua gestalte |
| |
| |
|
dichter bij ons ligt. Meer bepaald hebben wij, wat de postvokalische C-segmenten-kombinaties betreft, onze voorkeur laten uitgaan naar een soort Middelnederlands diasysteem. Aldus kunnen nl. een aantal kombinaties (en overgangen) geëlimineerd worden die een zuiver historisch karakter hebben en, bij behoud, het stramien nodeloos zouden kompliceren. Enkele voorbeelden van in ons diasysteem verdiskonteerde historische processen (in de postvokalische sekwentie): |
|
- |
delging van geminaten |
|
- |
[đ] > [d] (b.v. vader) |
|
- |
V̆ [g] > [g] (b.v. brug) |
|
- |
χs > ss > s (b.v. os) |
|
- |
mb > mm > m (b.v. om) |
|
- |
[ŋg] > [ŋ(k)] (b.v. lang) |
|
- |
deletie van onbeklemtoonde vokalen > nieuwe 2- of 3-ledige
klusters (b.v. *bɩ̆lipi > bee[ld])
*bŭrissa > beu[rs]) |
|
Nog niet verdiskonteerd in ons diasysteem zijn de overgangen die in de middeleeuwen op gang zijn gekomen en pas in recenter tijden hun beslag hebben gekregen in de meeste Ndlse dialekten:
b.v. -sk (via -sχ) > -s (bos[k])
V̄də > V̄jə of V̄ø (goede) |
(c) |
Wat nu de overgangen in het konsonantisme (in de ruime zin) zelf betreft, moet een onderscheid gemaakt worden tussen de prevokalische en de postvokalische C-groepen. De woorden (of morfemen) die de overgangen in de prevokalische groepen illustreren, zijn doorgaans erg makkelijk op te sporen via de alfabetische indeks (b.v. Wgm. sk- → Ndls. dial. [sk]- / [sˀ]- [sχ]- / [ʃχ]-, enz. in alle woorden met Ndls. sch-). De woorden die (de meeste) veranderingen in de postvokalische groepen moeten eksemplifiëren, zijn op een makkelijk opspoorbare wijze te verwerken in een systematisch register dat o.a. volgens het principe van (b) opgemaakt is. |
Konkrete uitwerking.
- | Primair hebben wij de woorden gesystematiseerd per Westgermaans vokaaltype. Daarbij is rekening gehouden met de aan- of afwezigheid van een umlautsfaktor en, bij de oorspronkelijk korte vokalen, met de onderscheiding open-gesloten syllabe. |
| |
| |
Dat levert de volgende indeling op:
1. |
Wgm. ă (zonder umlautsfaktor) |
} gesloten syllabe |
2. |
Wgm. ă (met umlautsfaktor) |
} gesloten syllabe |
3. |
Wgm. ĕ |
} gesloten syllabe |
4. |
Wgm. ĭ |
} gesloten syllabe |
5. |
Wgm. ŏ |
} gesloten syllabe |
6. |
Wgm. ŭ (zonder umlautsfaktor) |
} gesloten syllabe |
7. |
Wgm. ŭ (met umlautsfaktor) |
} gesloten syllabe |
8. |
Wgm. ă (zonder umlautsfaktor) |
} open syllabe |
9. |
Wgm. ĭ/ĕ/ă (met umlautsfaktor) |
} open syllabe |
10. |
Wgm. ŏ/ŭ (zonder umlautsfaktor) |
} open syllabe |
11. |
Wgm. ŭ (met umlautsfaktor) |
} open syllabe |
12. |
Wgm. î |
|
13. |
Wgm. ê (= Germ. ê2, ēa) |
|
14. |
Wgm. â (zonder umlautsfaktor) |
|
15. |
Wgm. â (met umlautsfaktor) |
|
16. |
Wgm. ô (zonder umlautsfaktor) |
|
17. |
Wgm. ô (met umlautsfaktor) |
|
18. |
Wgm. û |
|
19. |
Wgm. au (zonder umlautsfaktor) |
|
20. |
Wgm. au (met umlautsfaktor) |
|
21. |
Wgm. ai (zonder umlautsfaktor) |
|
22. |
Wgm. ai (met umlautsfaktor) |
|
23. |
Wgm. iu |
|
24. |
Wgm. eo |
|
Daarbij komen (onder rubriek 25) nog enkele moeilijk te klasseren gevallen waarbij rekening gehouden moet worden met een speciale ontwikkeling. De belangrijkste zijn:
25.1. |
Wgm. ă/ŏ + l + d/t > Ndls. ou |
25.2. |
Wgm. ăgi/ĕgi > Ndls. ei |
25.3. |
Wgm. ui2 |
In een laatste rubriek (nr. 26) zijn de Middel- of NieuwnederlandseGa naar voetnoot1 ontleningen opgenomen.
- | Bij elk van die rubrieken zijn de items verder geklasseerd volgens
|
| |
| |
| het type van postvokalische C-groep (in het stammorfeem)Ga naar voetnoot1. Vanuit ons Mnl. diasysteem (zie hierboven) hebben wij 35 verschillende types van postvokalische C-groepen onderscheiden: |
|
voorbeeld(en) |
I |
vóór -t/-d |
laat, goed, trede |
II |
vóór -s/-z |
os, bezem |
III |
vóór -p/-b |
op, heb(ben) |
IV |
vóór -f/-v |
af, oven |
V |
vóór -k |
bak(ken) |
VI |
vóór -χ/-g |
weg, lig(gen) |
VII |
vóór -l |
keel |
VIII |
vóór -r |
kar, wereld |
IX |
vóór -n |
span(nen) |
X |
vóór -m |
om |
XI |
vóór -w |
blauw |
XII |
vóór -j |
naaien |
XIII |
in de morfeemauslaut |
zee, koe |
XIV |
vóór -st/-sp/-sk |
last(ig), vesper(s), bos |
XV |
vóór -ts/-ps/-ks |
mets(er), niks |
XVI |
vóór -ft/-χt |
zacht |
XVII |
vóór -l + alveolair |
geld |
XVIII |
vóór -l + labiaal |
help |
XIX |
vóór -l + velair |
volk |
XX |
vóór -l + m |
/ |
XXI |
vóór -r + t/d |
hard, maart |
XXII |
vóór -r + s/z |
kaars |
XXIII |
vóór -r + labiaal |
korf |
XXIV |
vóór -r + velair |
sterk |
XXV |
vóór -r + l |
kerel |
XXVI |
vóór -r + n |
gaarne |
XXVII |
vóór -r + m |
warm |
XXVIII |
vóór -r + w |
sperwer |
XXIX |
vóór -n + t/d |
mond |
XXX |
vóór -n + s/z |
ons |
XXXI |
vóór -m + p |
klamp(er) |
| |
| |
XXXII |
vóór -ŋ (+ k) |
drinken, lang |
XXXIII |
vóór -l + CC |
helft |
XXXIV |
vóór -r + CC |
barst |
XXXV |
vóór -n + CC |
mens(ch), venster |
Die twee kriteria samen zorgen o.i. voor een goede systematiek. Wie bijvoorbeeld wil nagaan in hoeverre de kluster -r + alveolair rekking van de voorafgaande vokaal (heeft) bewerkt, hoeft maar de woorden bij elkaar te zoeken die in de eerste 7 rubrieken onder nrs. XXI en XXII zijn vermeld. Op dezelfde plaats zijn ook de woorden te vinden die synkope van r vóór alveolaire konsonant illustreren (b.v. pèèrd > pèèd). Een dergelijk register reveleert ook direkt de leemten in de R.N.D.; hierop gaan wij echter binnenkort in een aparte bijdrage dieper in.
Op elk opgenomen woord volgt het nummer van de R.N.D.-zin waarin het voorkomt. Een approksimatieve lokalisering van elk item hebben wij hier ter wille van de overzichtelijkheid achterwege gelaten; wie vooraf wil nagaan wat de spreiding van de gekozen woorden is, kan hiervoor gebruik maken van het alfabetische register.
| |
2.2. Register
1. Wgm. ă (zonder uml. f.) (gesl. syll.) |
I |
dat (aanw.) 5, 26, 45, 124 dat (voegw.) 62, 71, 112, 117, 118, 134 had 118 gehad 24 stad 135 wat (telw.) 75, 132 padde(stoel) 20 |
II |
gras 111 wassen 124 was (vf.) 80, 90, 98, 111 |
III |
klapte 63 tap (imp.) 10 |
IV |
af 7, 23, 52, 54, 126 |
V |
akker 37 bakken 113 slak 46 sprak 63 |
VI |
dag 68 zag 63 rag 19 |
VII |
al 35, 61, 75, 121 bal(len) 58 stal 97 zal 39, 48, 117, 121, 124 |
VIII |
barre(voets) 69, kar 74 |
IX |
kan (znw.) 70 kan (Vf.) 30, 32, 73 man 6, 27, 41 mannetje 69 van 40, 44, 76, 79, enz. spannen 74 |
X |
kwam 61, 130 |
XIV |
gast 21 lastig 4 vast 67 vasten(avond) 15 |
XVI |
achter 54, 93 bracht 71 kachtel 107 zachte 68 |
XVII |
als 1, 27, 46, 85 hals 32 |
XVIII |
halve 19 |
XIX |
valk 1 |
XXI |
hard 84, 130 kaarten 65 maart 58 maart (= dienstmeisje) 118 |
XXII |
gras [zie II] |
XXIV |
erg 43 markt 116 sterk 43 versterken 96 |
XXVII |
armen 129 warme 68 |
XXVIII |
sperwer 1 |
| |
| |
XXIX |
andere 44 anders 3, 85 (af)gebrand 126 land 23, 37 mandje 82 stand(beeld) 26 |
XXX |
gans (bnw.) 21, 135 |
XXXI |
klamper 1 |
XXXII |
bang 1 lang 53, 134 lange 78 langs 54, 87 |
|
2. Wgm. ă (met uml. f.) (gesl. syllabe) |
|
I |
bed 45 wed(denschap) 47 zet(te) 84 |
III |
heb 14, 17, 35, 54, 72, 75, 111, 134 hebben 1, 12, 44, 78, 106, 131 kleppen 50 |
IV |
heffen 45 |
VI |
zeggen 102 zegt 112 gezegd 117 heg 20 |
VIII |
berries 129 |
X |
zwemmen 42 |
XIV |
best 91 |
XV |
metselaar/metser 46 |
XVII |
Schelde 42 elder (?) 127 |
XXI |
paard 60, 74 vaardig 30 |
XXII |
kaars 59 vaarzen 55 |
XXIV |
varken 46 |
XXVI |
kern 36 |
XXIX |
zend (imp.) 100 |
XXXII |
denken 117 Engel(and) 23 |
XXXIII |
helft 40, 44 |
XXXV |
mens 27, 41 mensen 73, 85, 130 |
|
3. Wgm. ĕ (gesl. syllabe) |
|
I |
met 3, 12, 13, 16, 29, 34, 73, 82, 108, 123 net (znvv.) 19 |
II |
zes 43 |
III |
web 19 |
V |
lekker 68 trekken 82 |
VI |
weg (bw.) 37 weg (znw.) 87 |
VII |
stel(maker) 77 versteld 67 wel 63 |
VIII |
ver 39 verst 47 |
IX |
en (vgw.) 68, 81, 85, 100 hennen 1 |
XIV |
vespers 50 nest 19 |
XVI |
vechten 21 |
XVII |
geld 38, 85, 108 helder 59 kelder 95 veld 37 |
XVIII |
help 45 helpen 38 |
XIX |
melk 40, 99, 100, 127 zwelgen 89 |
XXI |
aarden 56 haard 57 hart 72 staart 60 waard (bnw.) 56 wordt 15, 34, 135 |
XXII |
dorsen (e.a. vormen) [zie (6)] dwars 73 |
XXIV |
bergen 104 werk 4, 102 werken 32 |
XXV |
kerel 21, 27 pareltjes 22 |
XXVI |
gaarne 31, 66 karn(emelk) 100 |
XXVII |
(be)schermen 41 |
| |
| |
XXX |
peinzen 116 |
XXXIV |
barst 70 vers 122 meers 20 |
XXXV |
venster 49 |
|
4. Wgm. ĭ (gesl. syllabe) |
|
I |
mid(dag) 75 pit 36 rit 99 spitten 4 zit (vf.) 36, 67 |
II |
mis (znw.) 50 is 4, 28, 36, 40, enz. |
III |
kippen 1 knip 108 knippen 52 lippen 7 schip 5 schipper 7 |
V |
dik 133 ik 14, 17, 30, 35, 134 likte 7 mikken 92 schik 100 schrik 1 slikken 89 gestikt 89 kikker(t) 20 |
VI |
liggen 120 ligt 133 |
VII |
stille 68 (op)tillen 45 willen 71 wilde (o.v.t.) 71 |
IX |
begint 50 hen (vnw.) 16 hun (poss.) 86 in 6, 8, 36, 42, 57, 58, 70, 89, 91, 97, 104, 106 spin 19 |
X |
hem 38, 53, 54, 94, 100, 131 schim 91 (be)schimmeld 5 |
XIV |
mest 51 timmer(man) 6 |
XV |
niks 8, 85 |
XVI |
gewicht 129 slecht 124 wichtje 82 |
XIX |
bilk 20 |
XXII |
kersen 11 |
XXIV |
kerk 50 ker[k]mis 61 |
XXIX |
binden (e.a. vormen) 139 kinderen 29 kindje 9, 80 pinten 10 splinter 6 vlinder 20 |
XXXII |
breng 11 brengen 39, 97 drinken 31, 96 springen 47 vinger 6 |
|
5. Wgm. ŏ (gesl. syll.) |
|
I |
god 62 potten 10, 56 stro(o)t 84 |
II |
os(senbloed) 96 |
III |
kobbe 19 kop(pe) 19 |
IV |
lof 50 of 46, 85 |
V |
stok 13 trok 60 |
VI |
nog 36, 58, 112, 122 toch 30 |
VII |
(rage)bol 19 |
X |
kom (imp.) 9 komt 19, 103 |
XVI |
dochtertje 82 kocht 88 schaft(tijd) 74 zocht (vf.) 85 |
XIX |
volk 85 |
XXI |
korde(wagen) 129 (Nieuw)poort 135 sport 83 woord 79 |
XXIII |
korfje 82 |
XXIV |
zorgen 41 |
XXVI |
doornen 78 |
XXXIV |
koorts 75 |
|
6. Wgm. ŭ (zonder uml. f.) (gesl. syll.) |
|
I |
modder 46 |
III |
op 5, 38, 45, 105, 116, 117, 126 |
| |
| |
IV |
Moffen 130 |
V |
bok 89 slokken 89 |
VII |
vol(maakt) 62 zullen 64 |
IX |
kunt (ww.) 116 kunnen 92, 110, 124 |
X |
krom 87 lommer 91 om 47, 58, 73, 87, 96, 112 om(dat) 43 sommige 130 trommeltje 88 |
XIV |
bos 82 koster 128 |
XVI |
bocht 87 |
XXI |
kort 90 |
XXII |
dorsen (e.a. vormen) 138 |
XXIII |
durft 105 gestorven 89 |
XXIX |
bond 139 gebonden 139 bont 131 konden 80 mond 86 onder 120, 129 vont 137 |
XXX |
ons (pers.) 10, 11 ons (poss.) 46, 72, 107, 126 |
XXXII |
gedronken 12 jong 76 jongens 29 jongentje 69 lonken 92 |
XXXIV |
korst 89 (kik)vors 20 |
|
7. Wgm. ŭ (met uml. f.) (gesl. syll.) |
|
I |
put 101 schutter 92 |
III |
knuppel 13 (kop)stubber 19 |
V |
drukken 105 plukken 82 stuk (bnw.) 67 stuk (znw.) 106 |
VI |
brug 106 terug 100 |
VII |
vullen 101 |
IX |
dun 100, 132 |
XXIV |
(?) (doop)jurk 137 |
XXXIV |
borstel 33 dorst 86 |
|
8. Wgm. ă (zonder uml. f.) (open syll.) |
|
I |
gade(slaan) 41 laat (bnw.) 54, 103 maat 2 pater 62 praat(s) 43 ra(demaker) 77 schaduw 91 spaden 4 vader 53 water 2, 54, 121 |
II |
baas 10 glazen 10 |
IV |
graven 4 |
V |
maakt 99 maakte 21 gemaakt 109 maken 38, 123 (boog)maker 77 |
VI |
(van)daag 65 geslagen 131 wagen 77, 129 haag 20 jager 19 rage(bol) 19 |
VII |
vaal 55 zwaluwen 64 |
VIII |
daar 18, 26, 44, 87, 105, 124 naar (vz.) 29, 37, 53, 61, 82, 93, 130 gevaren 106 waren (vf.) 119 |
IX |
aan (vz.) 60, 72, 117 maan 19 |
X |
raam 49 |
XIII |
(gade)slaan 41 na 74 |
|
9. Wgm. ĕ/ĭ/ă (met uml. f.) (open syll.) |
|
I |
beet 24 beetje 75, 132 deed 21, 136 deden 136 eten 66, 97 geleden 134 me(d)e 16, 100 tre(d)e 83 we(d)er 64, 100 |
II |
bezie(s) 82 bezem 33 geweest 29, 68, 76 |
| |
| |
III |
schepen 23 |
IV |
gebleven 28 geef 10, 25 geeft 59 geven 2, 22 leven 27 |
V |
(af)breken 23 (boom)kweker 48 steek 33 |
VI |
kegels 34 kregen 5 gekregen 24 tegen 63 heeg 20 |
VII |
geel 123 keel 32, 84 meel 31 spelen 65 gespeeld 34 steel 33 veel 15, 23, 55, 56, 120 |
VIII |
beer 46 haar (poss.) 40, 52, 82 peer 36 wereld 21 smeren 51 weer (= haag) 20 |
X |
hemel 28 |
XVI |
heeft 6, 18, 24, 27, 32, 38, 52, 53, 117, 125 |
XVII |
(stand)beeld 26 |
XXXI |
beemd 20 |
|
10. Wgm. ŏ/ŭ (zonder uml. f.) (open syll.) |
|
I |
bood 114 geboden 114 bode 71 boter(melk) 100 dooier [zie XII] nootje 36 zooien [zie XX] |
III |
open 84 |
IV |
oven 57 |
V |
gebroken 67 koken 121 kookt 121 |
VI |
boog(maker) 77 vogel 1 |
VII |
school 29, 53 |
VIII |
voor (vz.) 30, 58, 75, 80, enz. voorst 47 koor (= kruiwagen) 129 |
IX |
wonen 77 zoon 76 |
X |
komen 30, 64, 107 gekomen 108 |
XII |
dooier 123 zooien 121 |
|
11. Wgm. ŭ (met uml. f.) (open syll.) |
|
II |
neus 130 |
VII |
veulen 107 |
VIII |
(op)beuren 45 deur 109 keuren 107 scheur 70 |
IX |
koning 76 |
XXII |
beurs 108 |
|
12. Wgm. î |
|
I |
blij(de) 16 kwijt 40 nij(di)g (bw.) 130 snijden 52 tijd 61, 74 wijd 39 wijdst 47 witte 36 |
II |
grijs 55 |
III |
rijp 36 |
IV |
vijf 119 vijven 12 wijf 41, 52, 110 |
V |
gelijk 27, 118 kijken 107 rijk(dom) 85 wijk 99 |
VI |
krijgen 116 nijg [zie I] |
VIII |
gevierd 15 |
IX |
fijn(tje) 115 mijn (poss.) 2, 5, 9, 72, 73, 98 pijn 32, 72 wijn 12, 125 zijn (poss.) 14, 38, 41, 53, 67, 81, 84, 90 zwijn 46 |
XI |
spuwen(de) 104 |
| |
| |
XIII |
gij (enkv.) 63, 105, 107, 116 gij (mv.) 44, 61 hij 13, 24, 39, 60, 84, 102, 103, 108, 117, 118 je (pers. subj.) 63, 65, 77, 105, 107, 116 mij 25, 63, 117 wij 44, 74, 101 zij (pers., mv.) 66, 80 zijn (ww.) 37, 56, 104 |
XVI |
dicht 49 (op)lichten 45 |
|
13. Wgm. ê (Germ. ê2, ea) |
|
IV |
brief 71 |
V |
krieken 11 |
VIII |
hier 9, 55, 61, 111, 116 |
XIII |
drie 12 wie 18 |
|
14. Wgm. â (zonder uml. f.) |
|
I |
laat (vf.) 23 laten 52, 53 (af)geraden 54 zaad 111 |
IV |
avond 15, 68 |
VI |
graag 31, 66 |
VII |
kraaltjes 22 maal 35 (oven)paal 57 |
VIII |
gevaar(lijk) 42 haar (znw.) 52 jaar 53, 61 maar 63, 90, 111, 115, 122 waar 94 zwaar 4 |
IX |
tranen (ww.) 81 |
X |
braam 82 tremen 129 |
XI |
blauw 131 flauw 132 grauw 131 |
XII |
gemaaid 122 naaien 110 gezaaid 111 |
XIII |
gedaan 17, 48, 136 ga 22 gaan 2, 32, 53, 54, 73, 94, 121 gaat 117, 124 gegaan 16, 82 staat (vf.) 26, 57 |
|
15. Wgm. â (met uml. f.) |
|
II |
kaas 66 |
VIII |
vervaard 20 |
|
16. Wgm. ô (zonder uml. f.) |
|
I |
bloed 96 broe(de)r 98 goed 59, 85, 90, 92, 95, 111 goede 68, 125 hoed 93 moet 41, 92, 94, 97, 107, 110 moeten 44 voeder 97 voet(s) 69 |
III |
geroepen 35 |
V |
verkloeken 96 |
VII |
zoele 68 (padde)stoel 20 |
IX |
noen 75 toen 61 |
X |
bloemen 2 |
XII |
groeien 124 moeilijk 124 |
XIII |
doe (imp.) 49 doen 38, 136 doet 23, 99, 136 koe 127 toe (bw.) 49 toe (vz.) 106 |
XIV |
moest 96 |
XXIX |
hoenders 1 |
|
17. Wgm. ô (met uml. f.) |
|
I |
moe(de) 98 zoete 68 |
V |
beuk(enhout) 109 zoek (imp.) 93 zoeken 94 |
| |
| |
VI |
vroeg(mis) 50 vroeger 61 |
VII |
koele 68, 95 |
VIII |
voeren 97 |
XIII |
moe [zie I] |
|
18. Wgm. û |
|
I |
bui(de)l 108 buiten 130 krui[d](wagen) [zie XIII] krui[d]en (ww.) [zie XIII] luid (bw.) 130 luiden 50 luidt 128 snuiten 130 ui(d)er 127 uit 12, 83, 127 puit 20 stuit 51 |
V |
kruik 70 |
VII |
uil(tje) 20 |
VIII |
(melk)boer 99 kuren (ww.) 92 stoer 4 uur 101 zuur 100 |
XI |
bouwen 112 duwen 105 schuw 1 |
XII |
uier [zie I] |
XIII |
krui(wagen) 129 kruien 97 nu 3, 135 |
|
19. Wgm. au (zonder uml. f.) |
|
I |
blote 69 brood 5, 89 dood 80, 89 groot 27, 99, 108 rood 55 stoot(vogel) 1 |
II |
rozen 78 |
III |
loopt 69, 87 lopen 81 stoop 70 |
V |
ook 66, 76 |
VI |
hoog(mis) 50 ogen 81 |
VIII |
oren 81 |
IX |
schone 68 |
X |
boom 48 boompje 124 bomen 129 |
XI |
benauwd 1 |
XIII |
zo 46, 54 |
|
20. Wgm. au (met uml. f.) |
|
III |
doop(-kleed, -vont) 137 dopen 80, 137 slopen 23 |
IV |
geloof (vf.) 79 |
VI |
droog 86 |
XI |
vrouw 41, 52, 110 |
XII |
gooien 101 hooi 122 mooi(e) 68, 90 strooien 51 |
|
21. Wgm. ai (zonder uml. f.) |
|
I |
brede (e.a. vormen) 25 ge(d)er [zie VIII] gereed 30 heet 68 kleed 137 ladder 83 weet (vf.) 77, 94 |
IV |
scheef 87 |
V |
bleek 55 |
VI |
bedreigde [zie (22)] |
VII |
heel 21, 135 |
VIII |
eer (vgw.) 30, 80 geer 127 heer 27, 62 keer 35, 45, 93, 107 keren (ww.) 64 meer 15, 26 zeer (znw.) 32, 72 |
| |
| |
IX |
(all)een 3 geen 73, 77, 79, 111 stenen 25 |
XI |
eeuw(igheid) 134 schreeuwde 84 sneeuw 133 |
XIII |
twee 11, 25, 35, 130 zee 29 |
XIV |
keest 36 meester 29 |
XIX |
elk 61 |
XXIX |
vent 12, 41 ventje 69 |
XXX |
eens 45, 93, 107 |
XXXIV |
eerst 38, 49, 50, 97 |
|
23. Wgm. ai (met uml. f.) |
|
I |
(ver)breiden 51 geit(ebok) 89 spreiden 51 vet 46 weide 20 |
V |
eik(e)boom 120 eikels 120 |
VI |
bedreigde 13 |
IX |
kleine 88 kleintje 115 |
XIII |
ei 123 eiers 116 sprei 51 |
|
24. Wgm. iu |
|
I |
lui (znw.) [zie XIII] |
II |
Pruisen 120 |
IV |
duivel 28 schuiven 97 |
VI |
buigen 129 |
VIII |
duur 112 stuur (imp.) 100 vuur 104 |
XI |
brouwer 112 getrouwde 110 |
XIII |
je (pers., obj.) 22, 35, 134 lui (znw.) 85 u (pers., obj.) 22, 35, 134 |
XV |
Duitsers 130 |
|
25. Wgm. eo |
|
I |
bieden (e.a. vormen) 114 (be)gieten 2 ieder 61 liedje 90 niet 3, 15, 16, 17, 26, enz. niets 8, 85 |
IV |
lieve 62 |
V |
kiekens 1 |
VIII |
bier 10, 95 vier 10 |
X |
priemen 129 |
XI |
nieuwe 74, 135 |
XIII |
die (aanw.) 21, 27, 36, 59, 78, 83, 87, 101, 109, 120 die (rel.) 104 knie 14 zien 8 ziet 55 gezien 14 (?), 134 |
XVI |
licht (znw.) 59 |
XXVI |
deerntje 82 |
XXIX |
vriend 2 |
XXXV |
dienst(meisje) 118 |
|
26. Speciale gevallen |
|
1. Wgm. ǎ/ŏ + l + d/t > Ndls. ou |
Wgm. ă: koud 58, 95 oud(e) 23, 126 |
Wgm. ŏ: hout 109 stout 43 wou(de) 71 |
| |
| |
2. Wgm. ăgi > Ndls. ei
meid 118 meisje 82 meisen 118 zei 62, 63, 118 heining 20 |
3. Ndls. ui2
spuit (vf.) 127 |
4. Ndls. ooi < Mnl. ôji < Wgm. aiw + iet
nooit 103 |
|
27. Middelnederlandse of Nieuwnederlandse ontleningen |
|
27.1. Vokaal met hoofdklemtoon |
|
a. |
Ndl. ă |
|
|
II |
pas (bw.) 122 |
|
V |
klak (= pet) 20 |
|
IX |
panne 67 |
|
XXIX |
paander (= korf) 82 |
b. |
Ndls. ĕ |
|
|
I |
net (bw.) 122 |
|
II |
processie 128 |
|
VII |
kernèl (= kern) 36 morellen 11 |
|
XXIX |
enten 48 kontent 16 |
c. |
Ndls. ĭ |
|
|
IV |
griffelen 48 |
|
XXX |
prins 27 |
d. |
Ndls. ŭ |
|
|
XV |
muts 20 |
|
XXIX |
punt 102 |
e. |
Ndls. ŏ |
|
|
I |
kapot 67 |
|
XIV |
post 71 |
|
XXIX |
ronde 99 |
f. |
Ndls. aa |
|
|
I |
kameraad 2 soldaat 76 |
|
XV |
kaatsen 58 |
|
XXII |
paars 131 |
g. |
Ndls. èè |
|
|
II |
mayonnaise 123 |
h. |
Ndls. ee |
|
|
XIII |
kadee 21 portemonnee 108 |
|
XIV |
beesten 31 |
i. |
Ndls. ie |
|
|
I |
liter 12 |
|
V |
fabriek 8 |
|
VII |
kilo 11 |
|
IX |
machines 3 |
| |
| |
j. |
Ndls. uu |
|
|
I |
minuut 103 |
|
VIII |
sekuur 102 |
|
XIII |
jus 132 |
k. |
Ndls. eu |
|
|
VIII |
fakteur 71 |
l. |
Ndls. oo |
|
|
I |
motor 67 |
|
VIII |
pastoor 125 |
m. |
Ndls. oe |
|
|
I |
route 99 |
|
VIII |
toer 99 |
n. |
Ndls. ij |
|
|
II |
prijzen 119 |
p. |
Ndls. ui |
|
|
XIV |
juist 102, 122 |
q. |
Ndls. ou/au |
|
|
II |
saus 132 |
|
XI |
schouw 57 |
|
27.2. Vokaal met sekundaire klemtoon |
|
a. |
Ndls. ǎ/ă |
|
|
I |
kadee 21 |
|
II |
machines 3 |
|
III |
fabriek 8 kapot 67 |
|
V |
fakteur 71 |
|
XII |
mayonnaise 123 |
|
XIV |
pastoor 125 |
b. |
Ndls. ŏ |
|
|
II |
processie 128 |
|
VII |
soldaat 76 |
|
VIII |
morellen 11 motor 67 |
|
IX |
kontent 16 |
|
XXI |
portemonnee 108 |
e. |
Ndls. ie |
|
|
IX |
minuut 103 |
|
XIII |
processie 128 |
d. |
Ndls. oo |
|
|
XIII |
kilo 11 |
J. Taeldeman.
|
-
voetnoot1
- Een uitzondering hierop vormen de persoonlijke voornaamwoorden. Daarvan is doorgaans enkel de A.N.-vorm opgenomen (b.v. 3de pers. mv., objektsvorm: enkel hen, niet de alternanten hullie, hulder, ze, enz.).
-
voetnoot1
- Heel oude ontleningen (b.v. uur, kers, venster, peinzen) zijn behandeld als oorspr. Germ. woorden. Ze zijn opgenomen onder (de rubriek met) de Wgm. vokaal waarbij ze zich bij hun integratie hebben aangesloten (b.v. uur ~ Wgm. û).
-
voetnoot1
- Als die sekwentie bestaat uit een of meer konsonanten + [ə] + syllabische likwied of nasaal (b.v. akker, oven), dan is er enkel rekening gehouden met de onmiddellijk op de vokaal volgende konsonant(en) (b.v. akker naast slak).
|