| |
| |
| |
Syntaktische dialektstudies en de Reeks Nederlandse Dialektatlassen
0. - Inleiding.
Dat in de dialektologie pas laat syntaktische feiten geografisch werden vastgelegd en tegenover elkaar geplaatst, kan worden verklaard door verschillende oorzaken. Er is in de eerste plaats in de dialektstudie een uitgesproken voorkeur voor klank- en vormleer, in de klassieke en in de aangepaste versies, alsook voor woordstudies. Ook de al dan niet uitgesproken mening dat de syntaksis van de dialekten in het algemeen nauwelijks afwijkt van die van de standaardtaal, speelt zeker een rol. Vergelijkend syntaktisch dialektonderzoek wordt ook sterk gehinderd door de moeilijkheden die rijzen bij het verzamelen van geschikt materiaal. Bij een schriftelijke enquête dient in de vragenstelling vooral te worden vermeden dat bepaalde vormen of konstrukties gesuggereerd worden. Ook bij een mondelinge enquête, zoals die voor de RND gebeurd is, bestaat het gevaar dat de syntaktische kenmerken van de voorgezegde zinnetjes sommige feiten niet of onvoldoende tot uiting laten komen. (Zie over dat probleem o.m. hieronder de publikaties 28, 30 en 33).
Toch zijn er de laatste jaren verschillende dialektgeografische studies verschenen waarin gebruik wordt gemaakt van syntaktische gegevens uit de RND. Sommige feiten zijn er geografisch duidelijk in gesitueerd. Soms (zie o.m. publikatie 15) is het de auteur zelfs mogelijk geweest dank zij de RND-zinnetjes gebieden te onderscheiden volgens de intensiteit van het gebruik van een syntaktische konstruktie. Belangrijk is ook dat de kontrole van de RND-gegevens met bandopnamen van spontane dialektgesprekken vaak de waarde van de RND voor de vergelijkende studie van sommige syntaktische feiten in de dialekten bevestigd heeft.
Het leek ons nuttig, bijna 30 jaar nadat de stichter van de RND, Prof. Dr. E. Blancquaert een verantwoording en toelichting schreef bij deze reeksGa naar voetnoot1, een beperkt gekommentarieerd overzicht te geven van de
| |
| |
syntaktische dialektstudies die volledig of gedeeltelijk steunen op het RND-materiaal. Daaruit moge blijken dat dit materiaal toch een belangrijk element is geworden in de syntaksisbeschrijving van de dialekten in het Nederlandse taalgebied.
| |
1. Bibliografie.
Gebruikte afkortingen:
BMDC: |
Bijdragen en mededelingen der Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. |
Driem. bl.: |
Driemaandelijkse bladen |
FdL: |
Forum der letteren |
Ntg: |
De nieuwe taalgids |
TNTL: |
Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde |
TT: |
Taal en tongval |
1. |
C.B. van Haeringen, ‘Congruerende voegwoorden’, in TNTL 58 (1939), 161-176. |
|
Besproken wordt de verlenging van voegwoorden en andere woorden aan het begin van een ondergeschikte zin, die wordt veroorzaakt door kongruentie met een persoonsvorm in het meervoud (Hollands: Kijk es ovve de appels geen kwaad kenne, en Vlaams: 'k gelove dan onz apels op zijn) of in de tweede persoon enkelvoud (oostelijk Nederlands: Waist was toe dust). Voor het Zuidnederlands is gebruik gemaakt van zin 1 van de RND. |
|
2. |
F. Vanacker, Syntaxis van het Aalsters dialect. Tongeren, 1948. |
|
‘Een paar geciteerde uitdrukkingen zijn ontleend... aan de opnemingen door Prof. Dr. E. Blancquaert te Aalst gemaakt voor zijn Dialectatlas van Klein-Brabant’ (8-9). Dit betreft de RND-zinnen: 32, 52, 60, 72 en 103. |
|
3. |
F. Vanacker, ‘Over enkele meervoudsvormen van voegwoorden’, in TT 1 (1949), 32-45, 77-93, 108-112. |
|
Dit artikel, als lezing voorgedragen op het 20ste Nederlands Philologen-congres in Leiden (1948), sluit aan bij de onder 1 vermelde studie van Van Haeringen. De meervoudsvormen an en dan komen, blijkens de RND-zinnen 1, 80 en 136 voor in Vlaanderen (maar lang niet overal), niet in Brabant en Limburg. |
| |
| |
|
Een samenvatting van de kongreslezing is verschenen in de Handelingen van het twintigste Nederlands Philologen-congres, Groningen, 1948, 30-31. |
|
4. |
P.C. Paardekooper, ‘Als en dan bij vergelijkingen’, in Ntg (1950), 160-167. |
|
Op grond van een artikel van E. Meeussen, ‘Vier isotagmen’ (LB 35 (1943), 47-57), die in het Nederlands in België voor groter dan in West- en westelijk Oost-Vlaanderen groter of en in de rest van het gebied groter als aantrof (met een aantal verspreide dan-opgaven) en RND-zin 46, die een zelfde of/als-verdeling te zien geeft, konkludeert Paardekooper dat groter of en groter als al in het Middelnederlands voorkwamen, maar in de schrijftaal - toen evenals nu - onderdrukt werden ten bate van het onder Duitse (strukturele) invloed ontstane groter dan. |
|
5. |
P.C. Paardekooper, ‘Syntagma's met het type ge moet gij + het/er’, in Land van mijn hart; Brabantse feestbundel voor mgr. prof. Dr. Th.J.A.J. Goossens op zijn zeventigste verjaardag (8 febr. 1952). Tilburg, 1952, 64-69. |
|
Het type ge moet het gij blijkt globaliter Vlaams, ge moet gij het Brabants en Zeeuws. Hoewel bij de kaart RND-zin 132 vermeld is en in de tekst eenmaal 132 en eenmaal 123, moet de gebruikte zin, die de auteur opgeeft in de vorm ik heb ekik het niet gedaan zulle maat, nr. 17 zijn. |
|
6. |
A. Pauwels, De plaats van hulpwerkwoord, verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin. 2 delen. Leuven, 1953. |
|
De auteur heeft in haar dissertatie de RND-zinnen 16 en 134 alsmede 80 en 117 ter vergelijking met haar eigen vragenlijst gebruikt (voor Zuid-Nederland zonder Limburg, maar met Zeeland). In zin 16 was de volgorde bijna altijd voltooid deelwoord - persoonsvorm, in zin 134 kwam deze volgorde zelfs uitsluitend voor; in zin 80 werd alleen de volgorde persoonsvorm - infinitief aangetroffen, in zin 117 was dit wel in Zuid-Nederland en Zeeuws-Vlaanderen het geval, maar niet op de Zeeuwse eilanden met directe omgeving, waar ook de andere volgorde voorkwam. |
|
7. |
C. Tavernier, ‘Over negatie[f] en expletief en in het Gents dialekt’, in TT 11 (1959), 245-252. |
|
‘Van de 22 negatieve zinnen in de vragenlijst van de RND... |
| |
| |
|
zijn in de Gentse opneming slechts 5 voorzien van en, hoewel alle mèt en kunnen geconstrueerd worden’. Deze negatieve zinnen - ze worden niet uitdrukkelijk genoemd; wij tellen er 23 - zijn: 3, 8, 15, 16, 17, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 39, 55, 56, 63, 65, 73, 77, 79, 85, 94, 103, 111. De zinnen waarin ekspletief en verwacht kon worden, werden ook buiten Gent onderzocht: in zin 30 werd en negen maal genoteerd, in zin 80 helemaal niet. In zin 134 trof de auteur blijkbaar een vrij groot aantal malen een meestal onlogisch niet aan in de dat-zin, waarvan echter geen volledige inventarisatie wordt gegeven. |
|
Ook verschenen in Gentse Bijdragen 16 (1959), 33-34. |
|
8. |
Teake Hoekema, ‘Drie syntagmen uit oostelijk Friesland’, in Driem. bl. 15 (1963), 72-76. |
|
Bij het eerste van deze syntagmen, nl. het type Hij is overreden geworden, dat in Noord-Oost-Friesland zeer gebruikelijk is en verder in een paar Groningse plaatsen voorkomt, heeft de auteur - naast een mondelinge enquête - gebruik gemaakt van RND-zin 122. |
|
9. |
V.F. Vanacker, ‘Is het algemeen Zuidnederlands?’, in TT 16 (1964), 159-164. |
|
Het type Zijn vader heeft hem zes jaar (lang) laten naar school gaan is blijkens RND-zin 53 in het Zuidnederlands niet zo algemeen als soms wordt verondersteld. Grote homogene splitsingsgebieden geeft de kaart niet te zien. |
|
Ook verschenen in Gentse Bijdragen 21 (1964), 42-47. |
|
|
N.B. |
Voor het artikel ‘Een “Zuidnederlandse” konstruktie in een paar Zuidnederlandse dialekten’ (Ntg, Van Haeringen-nummer [1970], 140-157) heeft de auteur gebruik gemaakt van bandopnamen. Hoewel de tien onderzochte plaatsen sterke onderlinge verschillen vertonen, bevestigen de bandopnamen gedeeltelijk toch de gegevens van zin 53. De mate waarin gesplitst wordt, hangt ook samen met de syntaktische konstruktie. |
|
Ook verschenen in Gentse Bijdragen 27 (1970), 140-157. |
|
10. |
L. Koelmans, ‘Iets over de woordorde bij samengestelde predikaten in het Nederlands’, in Ntg 58 (1965), 156-165. |
|
Ook hier is gebruik gemaakt van RND-zin 53: ‘de gegevens voor deze zin wekken de indruk dat de scheiding minder voorkomt |
| |
| |
|
naarmate men in België van west naar oost gaat’. De nadruk ligt in dit artikel echter op de oudere perioden van het Nederlands. In de 16de en 17de eeuw was splitsing heel gebruikelijk. |
|
11. |
J. de Rooy, Als - of - dat; Een semantisch-onomasiologische studie over enkele subordinerende conjuncties in het ABN, de Nederlandse dialecten en het Fries, vergelijkend-synchronisch beschouwd. Assen, 1965 (Diss. Nijmegen). |
|
Hoewel deze dissertatie wordt aangekondigd als ‘semantisch-onomasiologisch’ komen ‘bepaalde syntactische verschijnselen (die) met de semantische bleken samen te hangen’ (3) ook aan de orde. Als voorbeelden kunnen genoemd worden: het syntaktisch bepaalde systeem van vergelijkende voegwoorden in de meeste Zuidnederlandse dialekten (17-22), of in als-funktie met en zonder inversie (58-63) en dat-zinnen met hoofdzinvolgorde (92-95, 127-130). Naast schriftelijke vragenlijsten, monografieën en bandopnamen werden voor deze studie de volgende RND-zinnen gebruikt: 1, 3, 16, 27, 30, 46, 62, 71, 80, 85, 112, 117, 118, 134, 136. |
|
12. |
J. de Rooy, ‘I knew you knew he knew; een dialectgeografische studie over objectszinnen zonder voegwoord met hoofdzinvolgorde’, in TT 17 (1965), 105-123. |
|
Uit schriftelijke vragenlijsten en de RND-zinnen 112, 117 en 118 wordt gekonkludeerd, dat de in de titel genoemde konstruktie algemeen is in het Fries, lang niet ongebruikelijk in noord- en zuid-oostelijke dialekten, en ook niet onbekend in de ‘volkstaal’ (niet regionaal bepaalde taal van sociologisch lager niveau) in de rest van het Nederlandse taalgebied. |
|
13. |
V.F. Vanacker, ‘Tegenstellingen bij een negatie-syntagme in de Zuidnederlandse dialekten’, in TT 17 (1965), 41-50. |
|
In een groot Oostvlaams-Brabants gebied, dat uitlopers heeft naar west en oost, in Zeeuws-Vlaanderen over de rijksgrens komt, maar deze in de Kempen niet bereikt, wordt in RND-zin 15 niet veel niet meer gebruikt. Een deel van Belgisch-Limburg heeft niet meer veel. |
|
Ook verschenen in Gentse Bijdragen 22 (1965), 7-16. |
|
14. |
G. de Schutter, ‘De verbuiging van het onbepaald lidwoord en van een aantal bijvoeglijke woorden in de Zuidnederlandse dialecten’, in TT 18 (1966), 71-99. |
|
Voor deze morfologisch-syntaktische studie is een groot aantal |
| |
| |
|
RND-zinnen gebruikt. Voor het onbepaald lidwoord de zinnen 1, 13, 27, 33, 68, 71, 92 en 95; voor de possessiva mijn en zijn: 2, 93, 53 en 98; voor het possessief van de derde persoon meervoud zin 86; voor het demonstratief die: 21, 120, 33 en 125 (deze laatste zin in verband met het adjektief); voor geen zin 77; voor het possessief ons de zinnen 46 en 107. De vormen met buigings-ə blijken voor de meeste woorden (die vormt ten dele een uitzondering) te domineren in een groot Zuidnederlands gebied, dat oostelijk West-Vlaanderen, een deel van Zeeuws-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Noord-Brabant, Antwerpen, Vlaams-Brabant en de beide Limburgen omvat. |
|
Ook verschenen in Gentse Bijdragen 24 (1967), 48-76. |
|
15. |
L. Koelmans, ‘Over de verbreiding van het ontkennende en’, in Ntg 60 (1967), 12-18. |
|
Voor dit artikel is een nog groter aantal RND-zinnen verwerkt, nl. alle waarin volgens de auteur en zou kunnen optreden, te weten: 3, 8, 15, 16, 17, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 39, 55, 56, 63, 65, 73, 77, 79, 85, 94, 103, 111, 122, 124, 134 en 136. En komt vooral voor in Oost-Vlaanderen (met name in het zuiden), Frans-Vlaanderen en zuidelijk West-Vlaanderen, ook wel in de rest van Vlaanderen en in Vlaams-Brabant; elders nauwelijks of niet. |
|
16. |
J. de Rooy, ‘Met de handen in de zak’, in TT 19 (1967), 23-34. |
|
Uit een onderzoek aan de hand van schriftelijke vragenlijsten en de RND-zinnen 6, 7, 52 en 72, komen een westelijk, homogeen possessiefgebied (met zijn handen in zijn zak) en een oostelijk, niet homogeen lidwoordgebied (met de handen in de zak) te voorschijn. Nederland wordt ongeveer in twee helften verdeeld, België sluit zich vrijwel geheel aan bij de westelijke helft. |
|
17. |
L. Koelmans, ‘Vervoegde voegwoorden in het dialect van Bruinisse’, in Ntg 61 (1968), 195. |
|
RND-zin 1 ‘laat [voor de Zeeuwse eilanden] niet meer dan een enkel an zien’. In Bruinisse I 53 werden echter vervoegde onderschikkende voegwoorden, vooral atte, ‘vóor een meervoudige persoonsvorm in de tijd tussen beide wereldoorlogen ruimschoots gebruikt’. |
|
18. |
L. Koelmans, ‘Over het enklitisch pronomen -en’, in TT 20 (1968), 17-24. |
|
De auteur heeft gebruik gemaakt van de RND-zinnen: 38, 53, |
| |
| |
|
54, 94, 100, 131 (zwak-beklemtoond hem); 113, 139 (hij na persoonsvorm); 43, 117, 118 (hij na onderschikkend voegwoord); 136 (hij na persoonsvorm óf onderschikkend voegwoord). Het pronomen -en blijkt vooral voor te komen op de Zeeuwse eilanden, in Frans- en West-Vlaanderen, in zuidelijk Oost-Vlaanderen en in Vlaams-Brabant; meestal als subjekt én objekt, dikwijls ook alleen in één van beide funkties. |
|
19. |
V.F. Vanacker, ‘Syntaktische Daten aus französisch-flämischen Tonbandaufnahmen. Mit 8 Karten’, in Verhandlungen des zweiten Internationalen Dialektologenkongresses (1965). Wiesbaden, 1968, 844-855. |
|
In Frans-Vlaanderen treedt in de RND-zinnen 3, 5, 8, 58, 61 en 74, met vooraangeplaatste adverbiale bepaling, geen inversie op. Daarbij kan gedacht worden aan invloed van het Frans, vooral omdat prof. W. Pée, bij de opnamen, de zinnetjes uit het Frans in het Vlaams liet vertalen. Uit bandopnamen blijkt nochtans dat in Frans-Vlaanderen en ook in een aangrenzende tamelijk smalle Westvlaamse strook in spontaan gesprek vrij regelmatig inversie ontbreekt na een adverbiale bepaling. Rechtstreekse invloed van het Frans wordt daarom gering geacht. Opvallend is ook dat voor zin 1, met een adverbiale voegwoordzin vooraan, een inversieloze hoofdzin optreedt in Frans-Vlaanderen en in een uitgebreid Westvlaams gebied. |
|
20. |
Jo Daan, ‘Ons oude huis’, in TT 21 (1969), 112-114. |
|
De kaart, gebaseerd op RND-zin 126, vertoont onverbogen vormen in het zuiden (Zeeland, Noord-Brabant met een aansluitende strook van het rivierengebied, Limburg en heel België), in het noorden (Friesland, Groningen, Noord-Drente; de toestand in Zuid-Drente en Noord-Overijsel was bij gebrek aan de desbetreffende atlas onbekend) en in een oostelijk stuk van Twente; de rest van Nederland heeft oude. |
|
21. |
C.B. van Haeringen, ‘Pronominale aanduiding van karnemelk’, in TT 21 (1969), 261-266. |
|
RND-zin 100 bevat in de versie die L. van Oyen gebruikt heeft voor de atlas van Zuid-Holland en Utrecht een pronominale verwijzing naar een stofnaam. ‘In de grote meerderheid van de onderzochte plaatsen is het verwachte ze als het naar karnemelk verwijzende pronomen te voorschijn gekomen’. |
| |
| |
|
N.B. |
Een preludium op dit artikel is te vinden in ‘Het genus van stofnamen’ van dezelfde auteur in Zijn akker is de taal, Den Haag, 1970, 157-168 (zie noot 4, 167-168). |
|
22. |
P.C. Paardekooper, ‘Een Fransvlaams-Zeeuwse parallel: ons “wij”’, in TT 21 (1969), 211-215. |
|
In de atlassen van de Zeeuwse eilanden en van West- en Frans-Vlaanderen laat RND-zin 44 zien dat het naamvalloze ons/ons-systeem op de Zeeuwse eilanden redelijk goed bekend is, zij het achteruitgaand, en dat er in Frans-Vlaanderen twee gebiedjes met dit systeem te onderscheiden zijn. |
|
23. |
J. de Rooy, ‘Een beetje te’, in TT 21 (1969), 120-122. |
|
Uit de RND-zinnen 105 en 77 blijkt, dat de infinitieven bij durven en weten (in b.v. Weet je hem te wonen?) in België altijd zonder te voorkomen; Nederland vertoont in het zuiden en het noordoosten ook infinitieven zonder te, maar meestal gemengd met te-vormen; bovendien zijn er nogal wat verschillen tussen de twee kaarten. |
|
24. |
L. Koelmans, ‘Over de plaats van het zinsdeel niet’, in TT 22 (1970), 10-15. |
|
De plaatsing van niet na een voorzetselbepaling is vooral een zuidelijke aangelegenheid, zoals blijkt uit een kaart, getekend naar de RND-zinnen 16 en 28, waarop overigens de Friese en ‘Saksische’ dialekten niet voorkomen. In zin 28 verschijnt deze plaatsing vrijwel alleen in België, afgezien van een klein aantal Nederlandse plaatsen ten zuiden van de Rijn-Lek. In de andere zin komt het rechtse niet in Nederland meer voor, ook verder naar het noorden, al blijft het zwaartepunt in het zuiden liggen. |
|
25. |
J. de Rooy, ‘Doare (+ to) + infinitief’, in Flecht op 'e koai; stúdzjes oanbean oan prof. dr. W.J. Buma ta syn sechstichste jierdei. Grins, 1970, 247-250. |
|
De historische ontwikkeling in het Fries is hetzelfde als die in het Nederlands: van infinitief zónder naar infinitief mét te. Blijkens RND-zin 105 vertonen de noordelijke dialekten, die als het meest konservatief bekend staan, dan ook de meeste te-loze infinitieven. |
|
26. |
G. de Schutter, ‘Pronominale problemen in de syntaxis van de Zuidnederlandse dialekten’, in TT 22 (1970), 151-182. |
|
Voor deze uitvoerige studie is gebruik gemaakt van bandop- |
| |
| |
|
namen, geschreven teksten en de RND-zinnen 136, 17, 100, 54 en 105. Het onderzoeksobjekt is struktuur en woordschikking van het ‘tweede zinsdeelstuk’ in de Nederlandse dialekten van Frans-Vlaanderen, België, de drie zuidelijke provincies van Nederland en de zuidelijke randgebieden van Zuid-Holland en Gelderland. |
|
Twee algemene konklusies zijn: er zijn vaak twee mogelijkheden, maar meestal met voorkeur voor een van beide; afwijkingen van de ABN-norm komen in alle onderzochte dialekten voor, maar nemen af van (zuid-)west naar (noord-)oost. |
|
Ook verschenen in Gentse Bijdragen 27 (1970), 25-56. |
|
27. |
L. Koelmans, ‘Enkele opmerkingen over het gebruik van geen’, in TT 23 (1971), 52-55. |
|
De kaart van RND-zin 73 laat zien dat geen in deze zin zeer verbreid is in België, minder in Nederland ten zuiden van de Rijn-Lek, en zeldzamer wordt naarmate men verder naar het noorden gaat. In een noot wordt in verband met geen meer nog even RND-zin 34 vermeld. |
|
28. |
Willem Pée, ‘Blancquaerts Reeks Nederlandse Dialektatlassen; Een dringende toelichting’, in TT 23 (1971), 131-137. |
|
De auteur wijst op de gevaren bij het gebruik van de RND door ‘niet-deskundigen’, ook op syntaktisch gebied. Zo heeft P.C. Paardekooper ‘de bal deerlijk misgeslagen’ in het artikel hierboven vermeld onder nr. 22, zij het op een manier ‘die gelukkig niets afdoet aan de kern van het betoog’, nl. door aan te nemen dat voor wij(lieden) en gij(lieden) in zin 44 de beklemtoonde vormen gegeven moesten worden. |
|
29. |
G. van der Woude, ‘De wjerljocht hat ynslein - De bliksem is ingeslagen’, in Driem. bl. 23 (1971), 137-144. |
|
Voor dit artikel, dat ‘enige aspekts- en tijdsaanduidingen in het Fries, vergeleken met het Nederlands’ behandelt, met name de inchoatieve, duratieve en perfektieve aspekten, zijn vijf RND-zinnen gebruikt. In zin 65 worden in de Friese atlas verschillende vertalingen van ‘gaan’ gegeven, in zin 94 wordt voor ‘zoeken’ soms fine (vinden) gebruikt, in 29, 68 en 76 is ‘zijn’ meestal met ‘hebben’ vervoegd. |
|
30. |
René Jongen, ‘Nog eens over de verbreiding van het ontkennende en of: welke is de bruikbaarheid van de RNDA?’, in Ntg 65 (1972), 51-57. |
|
Naar aanleiding van het artikel van L. Koelmans (zie boven, |
| |
| |
|
nr. 15) stelt de auteur dat voor het onderzoek van dit soort verschijnselen de RND minder geschikt is: ‘de zegslieden van de RNDA worden telkens in een situatie geplaatst die - door het feit dat los van elkaar staande zinnen moeten “vertaald” worden - een zeker abstraheren uit het werkelijk taalgebruik veronderstelt. En het en-partikel is nu precies, in dialekten waar het als vrije variante optreedt, zo'n moeilijk te abstraheren taalelement’. Uit de enquête-Willems, twee vragenlijsten en een tiental licentieverhandelingen uit Leuven blijkt dat en in werkelijkheid veel vaker voorkomt dan in de ‘vertalingen’ van de RND-zinnen. |
|
31. |
J. de Rooij, ‘Algemeen Zuidnederlands?’, in J. de Rooij en J.B. Berns, Zuidelijk Nederlands in het algemeen en in het bijzonder. BMDC XLIII, Amsterdam, 1972, 5-18. |
|
In deze gepubliceerde lezing worden, meest aan de hand van kaarten, veertien dialektverschijnselen behandeld, waarvan er negen tot de syntaktische (in ruime zin) gerekend kunnen worden. Hiervoor zijn de RND-zinnen 27, 46, 126, 105, 77, 12, 35, 101, 23 en 21 gebruikt. De algemene konklusies kunnen als volgt worden samengevat. Voorzover er ‘algemeen Zuidnederlands’ bestaat, komen de meeste afwijkingen daarvan in Limburg voor, de minste in Vlaams-Brabant. Heel vaak zijn de ‘algemeen Zuidnederlandse’ verschijnselen ook in Noord-Nederland bekend, het meest beneden de grote rivieren. De oorzaak van de verschillen tussen de Noord- en Zuidnederlandse verschijnselen is meestal te zoeken in Noordnederlandse vernieuwingen. |
|
32. |
J. de Rooij, ‘Als of dan’, in Ntg 65 (1972), 199-209. |
|
In tegenstelling tot de mening van P.C. Paardekooper, uiteengezet in het hierboven onder nr. 4 vermelde artikel, alsmede in Groter als (Ntg 63 (1970), 329-337), verdedigt de auteur de stellingen dat dan na comparatief enz. in het Middelnederlands óók in gesproken taal het gewone voegwoord was en dat dit dan nog voortleeft in de hedendaagse Nederlandse dialekten. De argumentatie is voor een deel ontleend aan zijn proefschrift (zie boven, nr. 11). De RND-zinnen die hier een rol spelen zijn 1, 3, 85, 27 en 46 (de laatste twee worden in het artikel niet ekspliciet vermeld). |
|
33. |
A. Sassen, ‘De Nederlandse Dialektatlassen als bron van syntactische informatie’, in Album Willem Pée; de jubilaris aangeboden bij zijn zeventigste verjaardag. Tongeren, 1973, 301-305. |
|
Een en ander over gaan + infinitief in het Gronings wordt |
| |
| |
|
besproken aan de hand van de RND-zinnen 2, 121 en 65, waarna n.a.v. de zinnen 67 en 86 een korte opmerking volgt over de verbinding hebben + objekt + bepaling van gesteldheid. |
|
34. |
H. Entjes, ‘“Hun mond is droog van de dorst” en Oostnederlandse varianten’, in Taal- en letterkundig gastenboek voor Prof. Dr. G.A. van Es. Groningen, 1975, 41-46. |
|
RND-zin 86 wordt in Friesland algemeen weergegeven met een konstruktie van het type De mond is hun droog, die ook in Groningen en westelijk Noord-Drente voorkomt. Hier en daar in Groningen, Oost- en Zuid-Drente, Overijsel en Gelderland verschijnt het type Ze hebben de mond droog. De auteur verwijst naar een artikel van C. van Bree, ‘Ik heb de band lek; Een Oostnederlandse constructie’, in FdL 16 (1975), 1-17. |
|
35. |
L. Koelmans, ‘Over het adverbium (d)er in de Nederlandse dialekten’, in Spel van zinnen; Album A. van Loey. Bruxelles, 1975, 177-187. |
|
Dit opstel gaat allereerst over de vorm van het bedoelde adverbium: er (met volle of toonloze klinker), d'r, daar, enz. Maar op de kaart getekend naar RND-zin 119 verschijnen ook het (in Frans-, West- en westelijk Oost-Vlaanderen, alsook in een klein Zuidoost-limburgs gebied) en de (gekontamineerde?) vorm ter (als nevenvorm in het oosten van het westelijke het-gebied en op enkele plaatsen in het Brabantse). |
|
Daar dit artikel ook syntaktische aspekten vertoont, kan het deze inventarisatie van syntaktische studies afsluiten. |
| |
2. Registers.
2.1. Register van auteurs met de nummers van hun publikaties
Jo Daan 20 |
H. Entjes 34 |
C.B. van Haeringen 1, 21 |
Teake Hoekema 8 |
René Jongen 30 |
L. Koelmans 10, 15, 17, 18, 24, 27, 35 |
P.C. Paardekooper 4, 5, 22 |
A. Pauwels 6 |
Willem Pée 28 |
J. de Rooij 11, 12, 16, 23, 25, 31, 32 |
| |
| |
A. Sassen 33 |
G. de Schutter 14, 26 |
C. Tavernier 7 |
(V). F(r). Vanacker 2, 3, 9, 13, 19 |
G. van der Woude 29 |
| |
2.2. Register van gebruikte RND-zinnen
2.2.0. Inleiding
Hieronder volgen, in de volgorde van de RND-vragenlijst, de zinnen die gebruikt zijn voor de daarachter vermelde publikaties.
De RND-zinnen vertonen in de verschillende atlassen nogal wat variaties. Een volledig overzicht hiervan is te vinden in een variantenapparaat, aanwezig op het Instituut voor Dialectologie, Keizersgracht 569-571, Amsterdam. In onderstaand register zijn alleen die varianten opgenomen die voor de publikaties van belang geweest kunnen zijn. Dat zijn uiteraard syntaktische, een enkele keer ook morfologische varianten (dus in zin 1 bv. niet kiekens voor kippen, en steekvogel voor sperwer), maar dan alleen de varianten die in verband staan met wat in de publikaties behandeld is (dus in zin 1 bv. niet hebben ze schrik voor zijn ze bang). Ook zijn geen varianten vermeld die voorkomen in atlassen waarvan voor de betrokken publikaties geen gebruik gemaakt is. Zo is van zin 121, die alleen gebruikt is door Sassen voor publikatie nr. 33, waarin hij zich beperkt tot het Gronings, slechts de versie van de Groningse atlas opgegeven; niet de - op zichzelf niet onbelangrijke - varianten van de andere atlassen.
Bij de keuze uit varianten die niet met relevante (morfologisch-) syntaktische verschillen te maken hadden, maar bv. alleen het woordgebruik betroffen, is in het algemeen de voorkeur gegeven aan de versies van de meer recente atlassen. Een nauwkeurige verantwoording van deze keuze lijkt ons in het kader van dit artikel overbodig.
De spelling van de zinnen is aangepast aan de momenteel geldende, behalve in de gevallen waar een verschil in spelling kon samenhangen met een morfologisch-syntaktisch verschil. Dit gold alleen voor de zinnen die gebruikt zijn voor publikatie nr. 14 (zie bv. zin 33).
Waar varianten vermeld zijn, is bij een of meer daarvan met Romeinse cijfers aangeduid uit welke atlassen die afkomstig zijn (zie 2.2.1.). De variant waarachter deze cijfers niet staan, is uiteraard te vinden in de overige atlassen. Atlas nr. XIV (Zuid-Drente en Noord-Overijsel) is op het moment van schrijven nog niet verschenen en kon dus niet worden verwerkt.
| |
| |
In atlas nr. XV (Friesland) komen een Friese en een Nederlandse vragenlijst voor. In overeenstemming met wat hierboven uiteengezet is, zijn de Friese zinnen alleen vermeld als de syntaktische struktuur daarvan op relevante punten afweek van de andere. Achter de opgenomen Friese zinnen is het atlasnummer als overbodig weggelaten.
| |
2.2.1. Reeks Nederlandse Dialektatlassen
I | Klein-Brabant |
II | Zuid-Oost-Vlaanderen |
III | Noord-Oost-Vlaanderen en Zeeuwsch-Vlaanderen |
IV | Vlaamsch-Brabant |
V | De Zeeuwsche eilanden |
VI | West-Vlaanderen en Fransch-Vlaanderen |
VII | Antwerpen |
VIII | Belgisch-Limburg en Zuid-Nederlands-Limburg |
IX | Noord-Brabant |
X | Oost-Noord-Brabant, de Rivierenstreek en Noord-Nederlands-Limburg |
XI | Zuid-Holland en Utrecht |
XII | Gelderland en Zuid-Overijsel |
XIII | Noord-Holland |
XIV | Zuid-Drente en Noord-Overijsel |
XV | Friesland |
XVI | Groningen en Noord-Drente |
| |
2.2.2. Register
Nr. zin |
Tekst van de zin |
Nr. publikatie(s) |
1 |
Als de kippen een sperwer zien, zijn ze bang. |
1, 3, 11, 14, 17, 19, 32 |
2 |
Mijn vriend is de bloemen gaan gieten. |
14, 33 |
3 |
Tegenwoordig spinnen ze niet meer dan met machines. |
7, 11, 15, 19, 32 |
|
Tegenwoordig spinnen ze niet anders meer dan met machines. (VIII) |
|
|
Tegenwoordig spinnen ze alleen maar meer met machines. (IX) |
|
|
Tegenwoordig spinnen ze alleen nog maar met machines. (X t/m XVI) |
|
5 |
Op dat schip kregen ze beschimmeld brood. |
19 |
| |
| |
6 |
De timmerman heeft een splinter in zijn vinger. |
16 |
|
De timmerman hat in splinter yn'e finger. |
|
7 |
De schipper likte zijn lippen af. |
16 |
|
De schipper slikke him om'e mûle (om'e lippen). |
|
8 |
In die fabriek is niets te zien. |
7, 15, 19 |
12 |
Ze hebben met hun vijven drie liters wijn uitgedronken. |
31 |
|
Se hawwe mei har fiven trije mingel(en) (liter) wyn opdronken. |
|
13 |
Hij dreigde naar mij met 'nen klippel. (I) |
14 |
|
Hij dreigde naar mij met een knuppel. |
|
15 |
Vastenavond wordt niet veel meer gevierd. |
7, 13, 15 |
16 |
Ik ben blij dat ik met hen niet meegegaan ben. |
6, 7, 11, 15, 24 |
|
Ik ben blij dat ik niet met hen meegegaan ben. (IX, XI, XII, XVI) |
|
|
Ik ben blij dat ik niet met ze meegegaan ben. (XIII) |
|
17 |
Ik heb (ik) het niet gedaan, hoor, vriend. |
5, 7, 15, 26 |
|
Ik heb het niet gedaan, hoor, vriend. (IX, X, XI, XII, XIII, XV-Fries, XVI) |
|
21 |
Die kerel deed geheel de wereld vechten. |
14, 31 |
|
Die kerel maakte heel de wereld aan het vechten (IX, X, XI, XII, XIII, XV-Nederlands, XVI) |
|
|
Dy keardel brocht de hele wrâld oan 't fjochtsjen. |
|
23 |
Engeland doet veel oude schepen afbreken. (I, VIII) |
31 |
|
Engeland doet/laat veel oude schepen afbreken. (II t/m VII) |
|
|
Engeland laat veel oude schepen afbreken. |
|
26 |
Dat standbeeld staat daar niet meer. |
7, 15 |
27 |
Die man heeft een leven gelijk 'nen groten heer. (I) |
11, 14, 31, 32 |
|
Die man heeft een leven gelijk een grote heer. (VIII) |
|
|
Die man heeft een leven gelijk/als een grote heer. (II t/m VII) |
|
|
Die man heeft een leven als een grote heer. |
|
| |
| |
28 |
Lucifer is in de hemel niet gebleven. |
7, 15, 24 |
|
Lucifer is niet in de hemel gebleven. (X, XI, XII, XV, XVI) |
|
|
Zinnen zonder niet. (IX, XIII) |
|
29 |
De schoolkinderen zijn met de meester naar (de) zee geweest. |
29 |
|
De skoal(le)bern ha(wwe) mei master nei sé ta west. |
|
30 |
Ik kan toch niet komen eer ik gereed ben! |
7, 11, 15 |
|
Ik kin doch(s) net komme ear't ik ré (klear) bin! |
|
32 |
Hij kan niet gaan werken, hij heeft keelpijn. |
2, 7, 15 |
33 |
Steek eens 'nen steel in dien bezem. (I) |
14 |
|
Steek eens een steel in dien bezem. (II t/m VI, VIII, XV-Nederlands) |
|
|
Steek eens een steel in die bezem. |
|
34 |
Neen, met de kegels wordt er niet meer gespeeld. |
7, 15, 27 |
35 |
Hela! Ik heb al twee keren naar je geroepen! |
31 |
|
Hela - Ik heb al twee keer naar je geroepen. (X, XI, XII, XIII, XV-Fries, XVI) |
|
36 |
Die peer is niet rijp; daar zit nog een witte pit in. |
7, 15 |
38 |
Ze heeft hem eerst zijn geld helpen opmaken. |
18 |
39 |
Hij zal het nooit ver brengen. |
7, 15 |
43 |
Hij heeft veel praats, omdat hij sterk is. |
18 |
44 |
Wij moeten daar de helft van hebben en jullie de andere helft. |
22, 28 |
46 |
Onze metselaar is zo vet als... (door de zegslieden aan te vullen). |
4, 11, 14, 31, 32 |
52 |
De soldaten hebben (dat vrouwmens) heur haar afgesneden. (I t/m IV) |
2, 16 |
|
Die vrouw heeft haar haar laten afknippen. |
|
|
Dy frou (dat minske) hat it hier (ek) ôfknippe litten. |
|
53 |
Zijn vader heeft hem zes jaar (lang) laten naar school gaan. (I t/m VII) |
9, 10, 14, 18 |
|
Zijn vader heeft hem zes jaar (lang) naar school laten gaan. |
|
54 |
Ik heb (het) hem afgeraden zo laat langs het water te gaan. |
18, 26 |
| |
| |
|
Ik heb het hem afgeraden zo laat langs het water te gaan. (VIII, IX, XV-Fries) |
|
55 |
Vale vaarzen ziet men niet veel in deze streek. |
7, 15 |
56 |
Aarden potten zijn niet veel waard. |
7, 15 |
58 |
In maart is het nog te koud om te kaatsen. |
19 |
60 |
Hij trok aan de staart van het paard. |
2 |
61 |
Toen kwamen jullie hier elk jaar naar de kermis. |
19 |
62 |
De pater zei dat Ons Heer volmaakt is. |
11 |
|
Geen mens is volmaakt; de pater. (IX) |
|
63 |
Je zag me wel, maar je zei niks tegen me. |
7, 15 |
65 |
Ga je vandaag niet kaarten? |
7, 15, 29, 33 |
|
Silst hjoed net to damjen? |
|
67 |
Zijn motor is kapot - hij ligt (of zit)... (hij kan wegens defect of omdat hij weggezakt is niet verder). |
33 |
68 |
Het is een warme dag geweest, en 't is een zachte avond. |
14, 29 |
|
It hat in waerme dei west en it is in mylde (sachte) joun. |
|
71 |
Ik wou dat de facteur (bode) 'nen brief bracht. (I) |
11, 14 |
|
Ik wou dat de post een brief bracht. |
|
72 |
Ik heb pijn aan mijn hart. |
2, 16 |
|
Ik ha(w) pine oan 't hart. |
|
73 |
Ik kan met geen dwarse mensen omgaan. |
7, 15, 27 |
|
Ik kan met dwarse mensen niet omgaan. (XII, XIII, XV-Fries) |
|
76 |
De zoon van de koning is ook soldaat geweest. |
29 |
|
De soan fan'e koaning hat ek soldaet west. |
|
77 |
Weet gij genen boogmaker wonen? (I) |
7, 14, 15, 23, 31 |
|
Weet gij geen(en) boogmaker wonen? (II t/m VI) |
|
|
Weet je geen wagenmaker wonen? |
|
|
Weet je geen wagenmaker te wonen? (XI, XIII) |
|
|
Witst gjin weinmakker (to) wenjen? |
|
79 |
Ik geloof er geen woord van. |
7, 15 |
80 |
't Kindje was dood eer ze 't konden dopen. (I t/m V) |
3, 6, 7, 11 |
| |
| |
|
't Kindje was dood eer(dat) ze 't konden dopen. (VI, VII, VIII) |
|
|
't Kindje was dood voor ze 't konden dopen (voor het gedoopt was). (IX) |
|
|
't Kindje was dood voordat ze 't konden dopen. |
|
|
It berntsje wie al dea ear't it doopt wurde koe. |
|
85 |
't Volk zocht niets anders dan geld en rijkdom. |
7, 11, 15, 32 |
|
It wie die minsken om oars neat to rêdden as (om) jild. |
|
86 |
Hun mond is droog van de dorst. |
14, 33, 34 |
|
De mûle is har droech fan'e toarst. |
|
92 |
Een schutter moet goed kunnen mikken. |
14 |
93 |
Zoek eens naar mijnen hoed. (I) |
14 |
|
Zoek eens naar mijn(en) hoed. (II t/m VI, VIII) |
|
|
Zoek eens naar mijn hoed. |
|
|
Sjoch ris ast' myn hoed ek fine kinst. |
|
94 |
Ik weet niet waar ik hem moet gaan zoeken. |
7, 15, 18, 29 |
|
Ik weet niet waar ik hem moet zoeken. (X, XI, XII, XVI) |
|
|
Ik wit net hwer't ik him sykje moat. |
|
95 |
Een koele kelder is goed voor 't bier. |
14 |
98 |
Mijn broer was moe. |
14 |
100 |
Die karnemelk is dun en zuur; stuur er hem mee terug. |
18, 21, 26 |
|
Die karnemelk is dun en zuur; stuur hem er mee terug. (IX, X, XII t/m XVI) |
|
|
Die karnemelk is dun en zuur; stuur die maar weer terug. (XI) |
|
101 |
Wij zouden die put kunnen vullen op een uur. (I, VIII) |
31 |
|
Wij zouden die put kunnen vullen op/in een uur. (II t/m VII) |
|
|
Wij zouden die put kunnen vullen in een uur. |
|
103 |
Hij komt nooit een minuut te laat. |
2, 7, 15 |
105 |
Durf je daarop duwen? (I t/m VIII) |
23, 25, 26, 31 |
|
Durf je daarop te duwen? |
|
|
Doarstou dêr op triuwe (to triuwen)? |
|
107 |
Je moet ons veulen eens komen keuren. |
14 |
| |
| |
111 |
Ik heb hier gras gezaaid, maar 't was geen goed zaad. |
7, 15 |
112 |
De brouwer zegt dat het nog te duur is om te bouwen. |
11, 12 |
|
De brouwer seit, it is noch to djûr om to bouwen. |
|
113 |
Bakt hij? (Alleen deze woordgroep was voor de publikatie van belang.) |
18 |
117 |
Hij heeft gezegd dat hij aan mij zal denken. |
6, 11, 12, 18 |
|
Hy hat sei(n) hy soe oan my tinke. |
|
118 |
De meid zei dat hij gelijk had. |
11, 12, 18 |
119 |
Er waren vijf prijzen. |
35 |
120 |
Onder dien eik liggen veel eikels. (I t/m VI, VIII, XV-Nederlands) |
14 |
|
Onder die eik liggen veel eikels. |
|
121 |
't Water zal dadelijk gaan koken; 't kookt al. |
33 |
122 |
't Hooi is nog groen; 't is nog maar pas gemaaid. |
8, 15 |
|
It hea is noch grien, 't is noch mar krekt meand (wurden). |
|
124 |
Dat boompje zal daar moeilijk kunnen groeien. |
15 |
125 |
De pastoor heeft goeie wijn. (I t/m VII) |
14 |
|
De pastoor heeft goede wijn. |
|
126 |
Ons oud huis is afgebrand. |
20, 31 |
|
Ons oude huis is afgebrand. (V, XI, XII, XIII) |
|
131 |
Ze hebben hem bont en blauw geslagen. |
18 |
134 |
Het is een eeuwigheid geleden dat ik u gezien heb. |
6, 7, 11, 15 |
136 |
Doen - ik doe het - jij doet het - hij doet het - wij doen het - jullie doen het - zij doen het - ik deed het - jij deed het - hij deed het - wij deden het - jullie deden het - zij deden het - deed ik dat? - deed hij het maar - deden zij het maar. |
3, 11, 15, 18, 26 |
139 |
Bindt hij? Bond hij? (Alleen deze woordgroepen waren voor de publikatie van belang.) |
18 |
Amsterdam/Gent, augustus 1976.
J. de Rooij
V.F. Vanacker.
|
-
voetnoot1
- ‘Na meer dan 25 jaar Dialekt-onderzoek op het Terrein’, Kon. Vl. Ac. Taal- en Letterkunde, Reeks III, nr. 28, 1948. - Ook verschenen als nr. XI van de reeks Uit het Seminarie voor Vlaamse Dialectologie van de Universiteit te Gent.
|