Taal en Tongval. Jaargang 28
(1976)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jozef Leenen †Op 29.7.1976 overleed te St.-Truiden Dr. Jozef Leenen. Hij was te Opgrimbie geboren op 18 mei 1891. Van het beginjaar 1949 tot en met 1975 is Leenen redactielid van Taal en Tongval geweest. Twee dubbele nummers van dit tijdschrift zijn hem als huldeblijk aangeboden: een in 1961 bij zijn zeventigste en een in 1971 bij zijn tachtigste verjaardag. Beide werden ingeleid door zijn vriend Willem Pée, die bij die gelegenheden een aantal biografische bijzonderheden over hem publiceerde. Bij het afscheid als redactielid van Caron, Leenen, Pauwels en Pée hebben V.F. Vanacker en Jo Daan nog eens speciaal de verdiensten van Leenen voor dit tijdschrift toegelichtGa naar voetnoot1. Ik kan er mij dan ook van ontslagen achten in te gaan op levensomstandigheden en redactionele verdiensten van deze voortreffelijke vertegenwoordiger van een type intellectueel dat jammer genoeg verdwijnt: de wetenschappelijke creatieve leraar. Evenmin zal ik ingaan op Leenens verdiensten op het gebied van spraakkunst en spelling van het Nederlands en dat van de taalzorg in Vlaanderen. In tegenstelling met zijn iets oudere streekgenoten Grootaers, Dupont en Grauls debuteerde de jonge dialectoloog Leenen niet met een studie over een plaatselijk dialect, maar wel als taalgeograaf. Zijn artikel Dialecten in Belgisch Limburg van 1915Ga naar voetnoot2 is overigens de eerste door een Vlaming gepubliceerde dialectgeografische studie met wetenschappelijk niveau. Het gaat hier om een samenvatting van zijn proefschrift uit 1913 dat in manuscript bewaard is. Leenen werkt er de tegenstelling tussen het West- en het Oostlimburgs in uit en levert belangrijke gegevens voor de indeling van de Limburgse dialecten. Hieraan zal hij meer dan dertig jaar later een grondig en gedetailleerd artikel wijden: Limburgse klankgrenzen, in 1947Ga naar voetnoot3. De afstand tussen beide opstellen wordt overbrugd door de groei van Leenens inzichten in de Limburgse taalgeografie en taalhistorie in het ruimere verband van de Nederlandse en Rijnlandse, gekoppeld aan een kritische assimilatie van de expansio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
logische ideeën in de dialectologie tussen beide wereldoorlogen en een solide beheersing van de historische grammatica. De eerste fase van die groei wordt in 1928 gemarkeerd door een volkomen juiste kritiek op de fouten die Kloeke in verband met het Limburgs in zijn boek De Hollandsche expansie had gemaaktGa naar voetnoot1. Leenens bespreking toont als misschien geen tweede studie in ons taalgebied de voordelen van een taalgeografie van een beperkt areaal en haar functie als correctief op groots opgezette synthesen aan. Twee uitvoerige artikelen uit de tijd tussen de twee indelingen van het Limburgs behoren tot de klassieke stukken van de Nederlandse dialectologie: Van ‘Muis’ naar ‘Maus’, van 1930, en Tussen ‘Oud’, ‘Old’ en ‘Alt’, van 1941Ga naar voetnoot2. Zij tonen beide de Limburgse dialecten in een ruimere westelijke en oostelijke samenhang, leggen stratificaties van het taallandschap bloot, laten zien hoe taalgolven afebben in terrasvormige verspreidingen van combinatorische aspecten van klankwetten, belichten het typisch Limburgse daarvan in relict en vernieuwing. Bij dat alles is een hoge mate van exactheid in de beschrijving vast te stellen. Beide stukken zijn weliswaar stroef geschreven, maar zij munten uit door scherpzinnige observatie en vermogen tot synthese. Leenen heeft het geografische beeld dat hij van de Limburgse dialecten ontwierp, vervolledigd door ook zuidelijke, Romaanse invloeden bij zijn onderzoek te betrekken. Van belang is hier vooral een onderhoudende bijdrage uit 1938, Franse taaluitzetting over LimburgGa naar voetnoot3. Het artikel Limburgse klankgrenzen van 1947 sluit in hoofdzaak Leenens activiteit als dialectgeograaf van het Limburgs af. Twee kort daarop volgende studies kunnen als afrondingen van deze thematiek worden beschouwd: De Limburgse taalgouw in het Nederlandse taalland, van 1950Ga naar voetnoot4 en Die ‘Rheinische Akzentuierung’ in Limburg, van 1952Ga naar voetnoot5. De eerste is een historisch overzicht van de Limburgse dialectologie onder geografisch aspect. Ook in de tweede staat de wetenschapsgeschiedenis centraal; bovendien wordt hier een poging tot Limburgse accent-geografie ondernomen, waarbij kaf en koren uit vroegere studies over dit onderwerp gescheiden worden. Toch mag men zeggen dat deze poging intussen door de aangroei van de feitenkennis over de geografische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdeling van sleep- en stoottoon is achterhaald. Overigens had Leenen zich blijkens nr. 1 uit onderstaande bibliografie reeds zeer vroeg voor de Limburgse accentuering geïnteresseerd en geprobeerd die klankwettig te beregelen. In de taalkundige activiteit van Leenen na 1950 is enerzijds een verruiming, anderzijds een verenging te constateren. De verruiming gaat van het Limburgs naar het Nederlands, de verenging van het Limburgs naar het dialect van zijn geboorteplaats Opgrimbie. Soms vinden verenging en verruiming elkaar, namelijk wanneer Leenen overeenkomsten tussen zijn dialect en de Nederlandse standaardtaal in afwijking van dialecten ten westen van Limburg bespreekt en daarvoor ten dele ook verklaringen geeft. Dat is het geval in zijn bijdragen tot de discussie over sandhi in het NederlandsGa naar voetnoot1 en in zijn twee korte artikelen over Ver(zuid)brabantsing van (Belgisch) Limburgs NederlandsGa naar voetnoot2. Leenens toewending tot het Nederlands betreft o.a. de woordgeografie van de Nederlandse dialecten zoals die tot uiting komt in de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland. Hieraan heeft hij een artikel gewijd dat als proeve van het lezen van taalkaarten aankomende dialectologen ter lectuur kan worden aanbevolenGa naar voetnoot3 en verder een achttal recensiesGa naar voetnoot4. Belangrijk is ook zijn polemisch artikel naar aanleiding van de vierde druk van A. Bachs Geschichte der deutschen Sprache over de plaats van het Nederlands in het Germaans en zijn verhouding tot het DuitsGa naar voetnoot5. Op een ander vlak liggend, maar van zeer goede kwaliteit is zijn studie over volksetymologieGa naar voetnoot6. Zijn toewending tot het dialect van Opgrimbie is afgezien van het hierboven genoemde en een artikel over de intervocalische d, van 1953Ga naar voetnoot7, hoofdzakelijk in de laatste vijftien jaar van zijn leven te situeren. Veel hierin getuigt nog van scherpe waarneming, maar het is ook niet vrij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van herhaling en van een zekere breedsprakerigheid. De zeventig- en tachtigjarige Leenen is over zijn hoogtepunt heen. Voor mijn gevoel heeft Leenen in internationale dialectologische kringen niet de bekendheid genoten waar hij op grond van zijn scherp intellect, zijn gave tot synthese, de belangrijkheid van een aantal door hem behandelde onderwerpen en de kwaliteit van die behandeling recht op had. Dit lag wel gedeeltelijk aan de rustige en weinig ambitieuze natuur van deze geleerde, die nochtans wist wat hij kon en ook het debat niet schuwde. Vermoedelijk speelt ook de taal een rol waarin hij al zijn studies op één na heeft gepubliceerd. Zijn artikelen over muis/maus en oud/old/alt zouden, wanneer zij in een Duits tijdschrift in het Duits waren verschenen, ook bij Duitse dialectologen ruime weerklank hebben gevonden en zijn polemiek met Bach zou heel wat meer sporen hebben nagelaten dan een voetnoot in de volgende uitgaven van diens taalgeschiedenisGa naar voetnoot1. Ook zou zijn belangrijk artikel over volksetymologie in de internationale discussie over dat onderwerp een rol hebben gespeeld als het in een wereldtaal was geschreven. De Nederlandse dialectologie verliest in Jozef Leenen een der belangrijkste pioniers van de taalgeografische methode, de Limburgse een voortreffelijk kenner van haar taallandschap en zijn geschiedenis. In Taal en Tongval 13 (1961), 53-55 en 23 (1971), 63 zijn lijsten van de publikaties van J. Leenen verschenen, die samen tot 1970 reiken. In de hier volgende lijst zijn evenmin als in de twee vorige recensies opgenomenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanvulling en vervolg van de bibliografie van Jozef Leenen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Goossens. |
|