Afscheid van de redactieleden W.J.H. Caron, J. Leenen, J.L. Pauwels en Willem Pée
De wijziging in de redactie, die voor het Zuiden vooral een verjonging betekent, houdt voor het Noorden meer een verschuiving in. Omdat het tijdschrift het officiële orgaan is, o.a., van de afdeling Dialectologie van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde te Amsterdam, spreekt het vanzelf dat een van de medewerkers daarvan het secretariaat voor het Noorden op zich neemt. Zo verschoof de tweede ondergetekende van de plaats van secretaris naar die van gewoon lid, en door zijn uittreden maakte Caron plaats voor de nieuwe secretaris.
Caron werd lid van de redactie in 1957, gelijk met Heeroma. De financiële positie van het tijdschrift had het nodig gemaakt ook in Nederland financiële steun te zoeken, die met ingang van 1957 werd verleend door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek. En dit bracht mee dat het aantal redacteuren uit Nederland werd gelijk gemaakt aan dat uit België; aan de twee Nederlandse leden, Meertens en Weijnen, werden Caron en Heeroma toegevoegd.
Caron was en is geen dialectoloog, maar de Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen had de betekenis van zijn werk - gedegen interpretatie van de 16e en 17e-eeuws grammatici - voor de historische en synchrone dialectologie erkend door Caron in 1955 tot haar medelid te benoemen; het was vanzelfsprekend hem, bijna een witte raaf in deze specialiteit, hierom ook in de redactie op te nemen.
De inhoud van de artikelen die Caron in de loop der jaren in het tijdschrift publiceerde, toont zijn trouw aan en voortdurende belangstelling voor onderwerpen van de historische dialectologie. Het eerste artikel handelt over het bekende oudnederlandse zinnetje, een onderwerp dat hij later, in 1963 nog eens zou behandelen onder de titel Het taalspel van de probatio pennae, een artikel verschenen in het Leidse tijdschrift in 1963. Het artikel in Taal en Tongval van 1954 maakt, in vergelijking met het tweede, de indruk van een voorstudie. Is het eerste voorzichtig tastend, in het tweede speelt hij met de stof als een ervaren meester.
Het werk van een redacteur bestaat echter niet in de eerste plaats uit het schrijven van artikelen voor het eigen tijdschrift, maar vooral uit het werk achter de schermen, het beoordelen van artikelen van anderen. Het is niet mogelijk daarin zijn werk te scheiden van dat van de andere redacteuren, het zou ook niet juist zijn, omdat niet elk van de redacteu-