Taal en Tongval. Jaargang 25
(1973)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Enkele opmerkingen over het vocalisme van het Zeeuws. II.Onder deze titel schreef ik een bijdrage in het Album Willem Pée (1973, blz. 261-266). Dr. H.C.M. Ghijsen heeft me erop gewezen dat daarin enkele onjuistheden voorkomen, die ik hier wil signaleren als correctie op het genoemde artikel. In de eerste plaats leze men op blz. 263, onder ie, i.p.v. kieken (kuiken) kieken (kijken). Scherpzinnige lezers zullen die fout al zelf verbeterd hebben. De paragraaf over a, ae, ao op blz. 261 kan misverstand wekken. Deze luidt: ‘De palatale ae-klank kan teruggaan op de westgerm. â, die in het ndl. vertegenwoordigd is door lange a (WZD a): gaen, laeten, schaep, staen. Deze komt voor op de eilanden, met uitzondering van Goeree en Zuid-Beveland’. De laatste zin moet als volgt gelezen worden: ‘Deze komt op alle eilanden voor, behalve op het grootste deel van Zuid-Beveland. Daar wordt deze palatale ae vertegenwoordigd door een nauwere, eveneens palatale klank, fonetisch weer te geven met ɪː’. Goeree is in deze herschreven zin weggelaten omdat de palatale a-klank er wél voorkomt, zij het niet in alle woorden. Bij de toelichting van kaart I verwijst het WZD naar de trefwoorden gaan, slaan, staan, die in mijn bijdrage besproken worden op blz. 262. Goeree heeft nl. voor nasaal en voor i of j geen palatale, maar een geronde velaire klinker. Van Weel geeft van het eerste alleen voorbeelden met -n (behalve gaan en staan ook kaan en spaan)Ga naar voetnoot1. De derde alinea van dezelfde paragraaf moet uitgebreid en verbeterd worden als volgt: ‘Deze ɪː-klank vinden we op Zuid-Beveland in lɪːtᵊn (= laten), als het als zelfstandig werkwoord gebruikt wordt, in de betekenis nalaten, b.v. Zà je 't is lɪːtᵊn (Zul je het eens laten!). Een vorm met een korte stamklinker, lɪtᵊn, heeft dit ‘laten’ als het hulpwerkwoord is, zowel in de omschrijving van de imperatief als in de functie van modaal hulpwerkwoord, b.v. lɪtᵊ-me nir 'uus gae (laten we naar huis gaan); lɪtᵊn bezurgen (laten bezorgen); lɪtᵊn zie:n (laten zien), enz. De verkorting van de stamklinker is misschien het gevolg van het zwakkere accentGa naar voetnoot2. J. Dek is de eerste geweest die de lange variant | |
[pagina 162]
| |
van deze nauwere palatale klank onderscheidt met een afzonderlijk teken î; de korte spelt hij met i, die zonodig b.v. aan het woordeinde door hem wordt gespeld als ìGa naar voetnoot1. Deze spelling van de lange variant is in het WZD soms gebruikt, o.a. in de toelichting van kaart I. Volgens Dr. Ghijsen is de klank fonetisch geheel identiek met de ‘tweeklank-ee’, zoals ze die zelf noemt en die ze spelt met êê. Deze komt in een groter deel van Zeeland voor in dêêg (beslag, WZD, blz. 159), grêêt (graat, WZD, blz. 292) en lêêg (laag, WZD, blz. 529). Deze êê-spelling wordt gebruikt op kaart VI.
Dr. Ghijsen verontschuldigt zich in haar brief over de inconsequentie van het gebruik van meer dan één spelling voor dezelfde klank. Ik kan me echter goed voorstellen dat ze zich niet gerechtigd achtte in alle gevallen in te grijpen wanneer haar correspondenten verschillende spellingen gebruiken. Deze geven de bedoelde klank weer door ì: of êê. Zo wordt b.v. kwalijk in het WZD opgenomen in de spelling kwaelik, maar onder het artikel slecht wordt, in een voorbeeld uit Kwadendamme, dit woord gespeld als kwi:lik (drukfout voor kwì:lik?). Uit de lijst van gebruikte spellingen van Dek blijkt duidelijk dat hij onderscheid maakte tussen monoftongen en diftongen. Tot de eerste rekent hij de î (pîlə = paal), die hij beschrijft als de gerekte klinker van pit, tot de tweede êê (vlêêsch = vlees), die hij een gerekte tweeklank ieè noemt. Het is niet onmogelijk dat er voor de dialectsprekers toch een gering fonetisch verschil bestaat dat fonologisch relevant is. Opnieuw dank ik Dr. Jo Daan en Drs. Jan Stroop van het Instituut voor Dialectologie te Amsterdam voor hun hulp bij het schrijven van dit tweede artikel. P.J. Meertens. |
|