Taal en Tongval. Jaargang 24
(1972)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||
Dr. René Victor van Sint-Jan
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||
Van Sint-Jan was daar buitengewoon hoogleraar Nederlands en Decroos doceerde er Frans. Na de voordracht had ik de gelegenheid kennis met hen te maken, maar de volgende dag - ik herinner me nu nog zeer goed dat het een zondag was - bracht ik de hele namiddag met hen door in het kasteel van Annette von Droste Hülshoff, te Hülshoff bij Munster, dat een museum was geworden en waar wij te gast waren bij professor Karl Schulte Kemminghausen, die er tevens de conservator van was. Hitler had toen al de ‘Eintopfsonntag’ ingesteld en mevrouw Schulte had daarom te onzer ere grote Westfaalse taarten gebakken. Ik bracht er een aangename namiddag door en kon er gezellig met Van Sint-Jan van gedachten wisselen. Het is een namiddag die mij in het geheugen geprent is gebleven en waaraan ik met genoegen nu nog terugdenk. Van Sint-Jan had op mij de indruk gemaakt van een vriendelijk man, maar hoewel ik vrij gemakkelijk brieven schrijf, ben ik nooit met hem in briefwisseling getreden en het heeft zowat zesendertig jaar geduurd voor wij elkaar weer ontmoetten. Alvorens u echter te verhalen waar en waarom, wil ik u eerst de getuigenis brengen van mijn waardering voor zijn werk. Toen in 1938 te Nijmegen enkele oud-studenten en vrienden van professor dr. Th. Baader, de Duitse germanist van de Nijmeegse universiteit, besloten hem een hulde-albumGa naar voetnoot1 aan te bieden, verzochten zij ook vier Zuidnederlanders om hun medewerking: E. Blancquaert, L. Grootaers, P. De Keyser en mijzelf. Ik zat toen nog volop in mijn Westvlaamse dialektopnemingen en zond aan het comité een kritisch-bibliografische bijdrage over het Dialectonderzoek in West- en Frans-VlaanderenGa naar voetnoot2. In dat artikel schreef ik blz. 91-92: ‘Uiterst belangwekkend voor de kennis van het Westvlaams is de studie van Dr. R. Van Sint-Jan over de taal van Guido Gezelle, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||
verschenen in 1930. Ten bewijze dat Gezelle “er nooit in geslaagd is Westvlaamsch te schrijven, wel een kunstmatig, soms tamelijk dialectisch gekleurd Nederlandsch” en verder, dat zijn taal was “geen Brugsch, maar een mengdialect”, biedt schrijver ons, ter vergelijking, in het tweede deel van zijn werk, een grondige en uitvoerige behandeling van de phonetische en morphologische eigenaardigheden van het Westvlaams, vaak met locale afwijkingen en varianten. Het werk sluit met een tekst uit Rond den Heerd, de vertelling van Mette-Moeie door Gezelle uit de volksmond opgetekend. Het onderzoek wijst uit dat Gezelle Noordelijke en Zuidelijke vormen door elkaar gebruikt; dat echter zijn talrijke phonetische en grammaticale eigenaardigheden meer Zuid-Westvlaams, d.i. sterker Frankisch getint zijn. Voor de verdeling in verschillende Westvlaamse dialectgroepen verwijst Van Sint-Jan naar de kaarten van De Bo en Jacobs, maar merkt daarbij terecht op dat hun grensopgave - één enkele lijn - niet juist kan zijn. Zijn eigen, ernstiger gegronde constateringen daaromtrent, zette Van Sint-Jan het volgend jaar uiteen in een artikel: De twee Dialecten van Guido Gezelle. Hij onderscheidt twee goed gedifferentieerde tongvallen: a. de Noord- en Noordwestelijke, die de kuststreek, het oude Westland en Frans-Vlaanderen omvat, en b. de Zuidoostelijke, met Tielt, Roeselare, Izegem, Meenen en Kortrijk. De auteur ziet echter in dat het huidig dialectgeographisch onderzoek nog niet ver genoeg is gevorderd om het trekken van bepaalde grenzen mogelijk te maken’.Ga naar voetnoot1 Vele jaren later las ik met even grote belangstelling, maar met totaal andere gevoelens, een boek dat een geheel ander soort van onderwerp behandelt, maar toch in verband staat met Gezelle, nl. Guido Gezelle's avonturen in de journalistiekGa naar voetnoot2: Het was voor mij een vrij teleurstellende onthulling! Op een zekere novemberdag van het academiejaar 1962-1963 zat ik in mijn kantoortje van de Blandijnberg te Gent mijn aantekeningen voor mijn namiddagcolleges te ordenen toen ik heel onverwacht het bezoek kreeg van Van Sint-Jan. Ik had sinds 1935 niets meer van hem gehoord en wist zelfs niet of hij de oorlog had overleefd. Wij waren sindsdien | |||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||
natuurlijk heel wat veranderd, maar hij zag er gezond en welvarend uit. Wij praatten eerst over koetjes en kalfjes, over levenden en doden, over Schulte en zijn lieve vrouw, over het kasteel van Annette von Droste Hülshoff en toen pas kwam de aap uit de mouw. Eigenlijk kwam hij om mij de dochter van Brugse vrienden, Cécile Hugelier, die te Gent als eerstejaarsstudente germaanse studeerde, aan te bevelen. Zij bewoonde met haar ouders - haar moeder was een Gezelle - het Gezellehuis in de Rolweg, waarvan hij een geregeld en graaggezien bezoeker was. Dat het gesprek natuurlijk na korte tijd op het Westvlaams van Gezelle uitliep, kan als vanzelfsprekend worden beschouwd. Van Sint-Jan vertelde mij met een zekere neerslachtigheid het wedervaren met zijn Gezelle-Lexikon. Hij had er zoveel jaren aan gewerkt - hij was er geloof ik al voor de oorlog aan begonnen - en het was zogoed als af, maar...! Hij had eerst de zekerheid, dan de hoop dat het ‘Guido Gezelle-Genootschap’Ga naar voetnoot1 dat woordenboek, dat hij als de bekroning van zijn Gezelleonderzoek beschouwde, onmiddellijk zou uitgeven, maar - zei hij mij - ik heb stilaan de indruk gekregen dat men die uitgave op de lange baan wil schuiven en ik vraag mij af waarom! Dit laatste begreep ik eigenlijk ook niet goed, maar het zat mij bepaald dwars, waarschijnlijk ook omdat toen al het idee van een ‘Vlaams dialektenwoordenboek’ bij mij vaste vorm had gekregen - en ik vroeg mij af of er geen mogelijkheid zijn zou zijn wens in vervulling te laten gaan. Wat hij mij over zekere personen toevertrouwde was wel geen onthulling voor mij, maar zeker niet een stichtend voorbeeld van kristelijke naastenliefde! Wat er ook van zij, hij verliet mij toch ietwat minder bekommerd dan toen hij gekomen was en beloofde mij me later nog eens op te zoeken. Ik was toen al sedert vier jaren secretaris-beheerder van het ‘Belgisch Universitair Centrum voor Neerlandistiek’Ga naar voetnoot2, waarvan een van de doel- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||
einden was: ‘... het voorbereiden en uitgeven van werken over de Nederlandse taalkunde, meer bepaaldelijk van een reeks ‘Bouwstoffen en Studiën voor de Geschiedenis en de Lexicographie van het Nederlands’. Dat lexikon scheen mij helemaal in dat kader te passen en ik besloot het bij de eerste gelegenheid aan de leden van het Centrum ter publikatie voor te stellen, maar daarvoor moest ik het werk eerst zien en de omvang ervan kennen. Ik herinner mij nu niet meer wanneer Van Sint-Jan mij een tweede maal te Gent is komen opzoeken. Wat mij echter nooit uit het geheugen zal gaan, is zijn ontgoocheling en zijn moedeloosheid. Van het ‘Guido Gezelle-Genootschap’ verwachtte hij niets meer. Ik was blij dat ik hem een andere eventuele oplossing kon voorspiegelen. Ik lei hem die mogelijkheid klaar en duidelijk uit en vroeg hem mij zo vlug mogelijk een tiental persklare bladzijden toe te vertrouwen en mij het aantal bladzijden van het gehele werk mee te delen, zodat ik met een precieze prijsopgave zijn werk aan het Centrum zou kunnen voorleggen. Hij scheen dat een mooie oplossing te vinden. Ik heb hem echter nooit meer teruggezien! Waarom is mij nog steeds een raadsel. Dat belet echter niet dat ik nu nog de mening ben toegedaan dat dat Gezelle-lexikon dient te worden uitgegeven en dat er niet mag worden gedraald. De dood van Van Sint-Jan is in Vlaanderen onopgemerkt voorbijgegaan, zoals dat meestal gebeurt met mensen die niet aan de weg timmeren. Vier maanden na zijn overlijden wijdde ‘De Gentenaar’ (22-2-1971) een kort artikeltje aan hem, maar ik heb tevergeefs in de Westvlaamse tijdschriften ‘Biekorf’ en ‘De Leiegouw’ naar een in memoriam gezocht van die verdienstelijke Brabander, die bijna heel zijn leven aan Gezelle en zijn taal had gewijd. Alleen in de ‘Guido Gezellekroniek’, 1971, nr. 7, blz. 8-9, verscheen een ‘In Memoriam Dr. R. Van Sint-Jan’ van de hand van K. De Busschere, die - net zoals ik - hem nauwelijks had gekend, ‘maar altijd levendig had bewonderd’. Wat hij over zijn levensloop en loopbaan weet, heeft hij - zo deelt hij ons mee - aan het Lectuurrepertorium ontleend en hij merkt terecht op dat die berichtgeving beslist onvolledig is. Het zijn die leemten die ik hier heb willen aanvullen. In dat lovend In Memoriam hebben een paar zinnetjes mij enigszins onthutst. Blz. 8 lees ik: ‘Contact met hem, ook op het genootschap, was nogal moeilijk.’ Waarom? Was hij zo hardhorig? Of viel er met hem niet te praten? Ik heb daar niets van gemerkt! Voorts spreekt K. De Busschere zijn bewondering uit voor Van Sint-Jans voornaamste werk ‘Het West-Vlaamsch van Guido Gezelle’ en zegt blz. 9: ‘Vooral is deze | |||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||
studie vatbaar voor uitbreiding. Ik vernoem in dit verband hoofdstuk v van het eerste deel, m.n. Gezelles woordenschat.’ Ik ben het hierover helemaal eens met de heer De Busschere, want ik dacht ook dat wat daar staat eigenlijk maar een voorsmaakje was van wat later het Gezellelexikon zou worden. Maar ik vraag me dan toch af waarom het Guido Gezelle-Genootschap dat woordenboek niet heeft uitgegeven. Er moet daarvoor toch een geldige reden bestaan! Voor zover ik weet, komt de naam van René van Sint-Jan in geen enkele encyclopedie voor. Ik hoop dat het Nationaal Biografisch Woordenboek dat goed zal maken. Intussen wil ik het werk van zijn toekomstige biografen wat vergemakkelijken en hier de gegevens meedelen die ik nu nog heb kunnen inwinnen alvorens het misschien te laat is. René Victor van Sint-Jan was de enige overlevende van vier kinderen. Zijn vader, Gilbert van Sint-Jan, was geboren te Dworp (Brabant) op 22 augustus 1859 en overleed te Munster op 30 mei 1933. Zijn moeder, Célina Warny, geboren te Sint-Pieters-Leeuw op 3 oktober 1863, stierf zeer jong, op 14 januari 1898, te Veurne, waar haar man onderwijzer was aan de ‘Staatsmiddelbare School’. René was toen nog geen elf jaar oud. In 1903 behaalde hij, in de school waar zijn vader onderwijzer was, het diploma van lager middelbaar onderwijs. Datzelfde jaar stichte hij er met twee vrienden - Prosper Hendryckx en Firmin Hallynck - een ‘Taalminnende Vrijzinnige Studiekring’Ga naar voetnoot1 onder de kenspreuk ‘Voor Taal, Volk en Vrijheid’. Hij volgde dan gedurende ongeveer anderhalf jaar (1905-1907) de lessen der oude humaniora van het college te Tielt (West.-Vla.) en bereidde daarna te Ieper - waar zijn vader aan de Rijksmiddelbare school, eerst als onderwijzer, daarna als directeur, was verbonden - door zelfstudie het eindexamen der oude humaniora voor de Centrale Examencommissie voor, examen dat hij in 1907 met goed gevolg aflegde. Hetzelfde jaar begon hij zijn studie in de Germaanse Filologie aan de Leuvense universiteit en vier | |||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||
jaar later (1911) behaalde hij er de doctorstitel met een proefschrift over ‘Friedrich Schlegel's Graecomanie’. Hij wordt dan onmiddellijk leraar in het officieel onderwijs, eerst aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen daarna te La Louvière, Brugge, Philippeville en in 1913 te Gent, waar hij nog als tijdelijk leraar aan het Atheneum verbonden was toen in 1914 de oorlog losbrak. In november 1914 ondertekende hij de loyaliteitsverklaring en koos partij voor het activisme. Op 31 januari 1917 werd hij door generaalgoeverneur von Bissing, op voorstel van de ‘Vlaamsche Hoogeschoolbond’ tot docent benoemd aan de ‘Hoogere School voor Handelwetenschap’, verbonden aan de nieuw opgerichte Vlaamse universiteit. Hij doceerde er ‘Fransche Taal. - Engelsche Taal. - Duitsche Taal.’ De te behandelen stof tijdens het academisch jaar 1917-1918 was: ‘De grammatica van de drie talen. - Practische oefeningen en Handelscorrespondentie in de drie talen.’Ga naar voetnoot1 Bij de aftocht van het Duitse leger uit het bezette België en de ineenstorting van het Duitse Keizerrijk, nam hij de wijk naar NederlandGa naar voetnoot2, waar hij echter geen geschikte betrekking kon vinden. In oktober 1919 trok hij naar Duitsland en vestigde zich te Munster. Op 29 juli 1920 werd hij, bij verstek, te Gent, wegens zijn medewerking aan de oorlogsuniversiteit en aan de z.g. bestuurlijke scheiding tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld. Intussen had de ‘Philosophische und Naturwissentschaftliche Fakultät’ van de Munsterse universiteit de 12de januari 1920 een verzoek tot de ‘Minister für Wissenschaft, Kunst und Volksbildung’ ingediend om een lektoraat Nederlands op te richten en het met Van Sint-Jan te bezetten. Dit gebeurde op 27 februari 1920. In 1924 werd Van Sint-Jan benoemd tot privaatdocent voor Nederlandse Filologie. Op 2 februari 1924 hield hij zijn inaugurale rede over ‘Sprache und Literatur in Französisch Flandern’. De titel van zijn proefschrift voor het privaatdocentschap luidde: ‘De Taal van Guido Gezelle’. Dit werk werd in 1930 (op de omslag: 1931) bij de Sikkel te Antwerpen onder de titel Het West-Vlaamsch van Guido Gezelle uitgegeven. Voor enkele weken vond ik, bij het samenstellen van de bibliografie van mijn vader, in diens nalatenschap een mij totaal onbekend toneel- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||
blaadje ‘Het Woord’, met daarin een artikel van zijn hand over Guido Gezelle’Ga naar voetnoot1. Hij besluit zijn bijdrage als volgt: ‘Ten slotte moet ik nog vermelden dat er in de laatste jaren vijf academische proefschriften ter hoogeschool van Munster (Westfalen) aan onzen West-Vlaamschen dichter werden gewijd. In 1919 handelde Dr. Mathilde Gantenberg over: het bijwoord bij Guido Gezelle; in 1920 Margareta Lebek over “Gezelle's verhouding tot de Romantiek”; Dr. Maria Schilder over den strofenbouw bij Guido Gezelle, Dr. Hilda Kornig over de alliteratie bij Guido Gezelle; eindelijk in 1921 Dr. Wirtz over de beeldspraak bij Gezelle. De invloed van prof. JostesGa naar voetnoot2 is hier duidelijk. Maar niet te onderschatten is die van den Munsterschen privaat-docent Dr. van Sint-Jan, wiens studie “over Gezelle's taal” tot nog toe, evenals de vijf aangehaalde dissertaties, ongedrukt is gebleven.’ Waar mijn vader die documentatie vandaan had, is mij onbekend, maar zij blijkt juist te zijn.Ga naar voetnoot3 Ik had mij al afgevraagd of het niet Jostes geweest was die van Sint-Jan naar Munster had laten komen, omdat hij reeds vroeger een grote belangstelling voor Vlaanderen en het Vlaams, maar ook voor Gezelle aan de dag had gelegd. In 1917 had hij een boekje van 68 bladzijden gepubliceerd, getiteld Die flämische Literatur im Überblick - Mit besonderer Berücksichtigung von Guido Gezelle (M. Gladbach, Volksvereinsverlag GmbH), als nr. 1 van ‘Schriften der Gesellschaft zur Pflege der deutsch-flämischen Beziehungen’. Op de omslag achteraan kan men een omroep tot lidmaatschap lezen, waarin de kulturele doeleinden van de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||
vereniging worden vermeld. Ook de samenstelling van het bestuur wordt meegedeeld. Het bestaat uit tien leden, waaronder de zeer bekende namen van de Hamburgse taalkundige, professor dr. Conrad Borchling, van de grote dichter Rudolf Alexander Schröder, die op een schitterende wijze o.m. gedichten van Gezelle in het Duits vertolkteGa naar voetnoot1 en toen te Brussel censor was bij de ‘Politische Abteilung’ van de bezettende overheid en van dr. Friedrich Markus Huebner, die ook te Brussel vertoefde en er zijn Flämisches Novellenbuch (Insel-Verlag, Leipzig, 1917) samenstelde. De voorzitter ervan was ‘Geheimer Regierungsrat Professor Dr. Jostes’Ga naar voetnoot2, die in de inleidende opmerking naar een ander werk van hem verwijst: Die Vlamen im Kampf um ihre Sprache und ihr Volkstum, waarvan de eerste uitgave in 1915 te Munster verscheenGa naar voetnoot3. Ik geloof nu echter dat het een louter toeval is geweest, want in een verzoek aan de Belgische regering van december 1949, dat Van Sint-Jan een ‘curriculum vitae’ heet, maar een verweerschrift is, en waarvan zijn zoon mij een kopie toevertrouwde, lees ik: ‘Nadat reeds talrijke activisten achter slot en grendel waren geborgen, oordeelde ik dat voor mij de tijd was gekomen om de weg der ballinsschap te kiezen. Ik week uit naar Nederland (Den Haag) op het einde der maand November, in de hoop aldaar een nieuwe werkkring te kunnen vinden. Daar mijn pogingen vruchteloos bleven, ging ik mij in Oct. 1919 te Munster i. Westf. vestigen, waar ik in Maart 1920 tot lector voor Nederlands aan de universiteit werd benoemd.’ Ook in de nalatenschap van Van Sint-Jan werden geen brieven van Jostes gevonden. Jostes zal hem misschien niet naar Munster hebben laten overkomen, maar hij heeft hem ongetwijfeld als lektor Nederlands voorgesteld en doen benoemen. Op 12 maart 1925 huwde René van Sint-Jan te Munster Mathilde Diedrich (Straatsburg, 25-3-1891 - Gent, 7-6-1965), die hem drie kinderen schonk. Het in 1920 opgerichte lektoraat Nederlands te Munster was ‘aussen- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||
planmässig’. In 1924 heeft het Berlijnse ministerie het willen afschaffen en Van Sint-Jan als lektor naar Bonn verplaatsen, maar in 1925 heeft het van dit plan afgezien. Op 14-6-1928 heeft de dekaan van de ‘Philosophische und Naturwissenschaftliche Fakultät’ een verzoek tot de minister gericht om de betrekking van Van Sint-Jan in een ‘planmässiges Lektorat’ te veranderen, wat dan ook gebeurde. In 1932 verkreeg Van Sint-Jan de eretitel van ‘nicht beamteter ausserordentlicher Professor’. In 1939 wordt in Duitsland de ‘Dozent neuer Ordnung’ geschapen. In een brief aan de dekaan van 30-7-1939 weigert Van Sint-Jan zich te laten naturaliseren, waardoor hij zijn docentuur en zijn onderwijsbevoegdheid als ‘n.b.a.o. Professor’ verliest, maar lektor blijft. Het Bormsfonds kent hem gedurende de oorlog het volledige salaris van ordinarius als wachtgeld toe. Door een besluit van de Belgische regering in Londen van 2-6-1944 moesten die gelden met 4½% interest terugbetaald worden. Als gevolg daarvan werden in oktober 1945 Van Sint-Jans bezittingen in België (zijn huis te Ieper) in beslag genomen, terwijl hij zich in Duitsland, maar zijn vrouw zich te Ieper bevond. Door een besluit van de geallieerde overheid moesten in Duitsland verblijvende buitenlanders naar hun land terugkeren. Deden zij het niet vrijwillig dan werden zij vanaf 1-4-1946 manu militari uitgewezen. De niet genaturaliseerde Van Sint-Jan diende een verzoek om verlof als lektor in en vertrok op 1-4-1946. Via een doorgangskamp belandde hij in Brussel, waar hij werd aangehouden en drie dagen in de gevangenis van Sint-Gillis doorbracht. Daarna werd hij gevankelijk naar Kortrijk overgebracht en vertoefde daar nog een maand in de gevangenis. Hij moest de vier jaar salaris van het Bormsfonds met interest terugbetalen (waarvoor hij zijn huis te Ieper moest verkopen) en verloor daarenboven zijn burgerrechten. Dit laatste bracht mee dat hij geen reispas naar Duitsland kon verkrijgen en dus zijn betrekking in Munster niet opnieuw kon opnemen. In de zomer van 1948 kreeg hij van de rechtbank te Ieper zijn burgerrechten terug. Nu kon hij met een pas en een visum naar Munster reizen, maar het lektoraat was er bezet door Arnold Rakers. Tussen 1947 en 1957 heeft Van Sint-Jan drie aanvragen tot pensionering of emeritering ingediend, zonder gevolg echter omdat zijn rechtspositie hopeloos bleek te zijn. In plaats van een pensioen heeft men hem dan vanaf november 1957 maandelijks een bedrag uit het vermogen van de ‘Akademische Hilfskasse’ te Munster uitbetaald. Gedurende de oorlog bracht hij de zomervakantie door bij vrouw en kinderen te Ieper. Vanaf 1946 verbleef hij voorgoed in België, eerst te | |||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||
Ieper, dan te Lovendegem en ten slotte te Gent. Na de dood van zijn vrouw in 1965 bleef hij een poosje alleen wonen en vestigde zich daarna bij zijn zoon te Zomergem. Hij overleed te Gent in de Bijloke op 26 oktober 1970.Ga naar voetnoot1 René van Sint-Jan heeft niet heel veel gepubliceerd, maar zijn boek over ‘Het West-Vlaamsch van Guido Gezelle’ is ongetwijfeld een werk dat, zoals K. De Busschere schrijft: ‘In elk geval... een eerste meesterlijke vorsing op wetenschappelijke grondslag was in de taal van GezelleGa naar voetnoot2’. Laten wij nu hopen dat jongeren zijn onderzoek zullen voortzetten en dat hij bij hen de waardering zal mogen genieten die hij ten volle verdient en die zijn tijdgenoten hem, zelfs bij zijn overlijden, maar karig hebben toebedeeld. Willem Pée. | |||||||||||||||||||||||
Bibliografie van René van Sint-JanUitgegeven werken:
Manuscripten:
|
|