Taal en Tongval. Jaargang 22
(1970)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Pronominale problemen in de syntaxis van de Zuidnederlandse dialekten.1. Moeilijkheden bij het geografisch onderzoek van syntagmenSyntaktische onderwerpen nemen in de dialektgeografische produktie nog steeds een vrij bescheiden plaats in, wat zeker in deze tijd van praktische alleenheerschappij van de syntaxis in de taalkunde verwondering kan wekken. Die achterstand heeft ten dele een historische grond: de geografische methode is veel later op syntaktische verschijnselen toegepast dan op fonetische, morfologische, semantische, enz. De eerste aanloop dateert al wel van 1943Ga naar voetnoot1, maar daarna duurde het nog meer dan 10 jaar voordat de geografische behandeling van de Nederlandse dialektsyntaxis echt van de grond kwam. Die grote achterstand is te verklaren uit de praktische moeilijkheden bij het verzamelen van materiaal. Van de vier bronnen die de onderzoeker van Nederlandse dialekten op dit ogenblik ter beschikking staan (allerlei schriftelijke enquêtes, de fonetisch genoteerde zinnetjes en reeksen woorden van Blancquaert, een aantal kwalitatief erg uiteenlopende geschreven dialektteksten, en ten slotte bandopnamen van vrij gesproken taal) is de vierde (voor syntaktische verschijnselen veruit de betrouwbaarste) van heel recente datumGa naar voetnoot2. Geschreven teksten zijn er nooit in voldoende hoeveelheid geweest | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
om een dialektgeografisch onderzoek mogelijk te maken; voor zover die al gebruikt zijn, hebben ze vooral materiaal geleverd voor de studie van bepaalde verschijnselen in een enkel dialektGa naar voetnoot1. Blancquaerts atlassenreeks bewerkt een (vooral in het zuiden van het taalgebied) uitzonderlijk dicht net van plaatsen; de 141 opgevraagde nummers (waarvan er een paar uit afzonderlijke woorden of paradigmata bestaan) zijn niet uitgedacht met het doel van een syntaxisbeschrijving voor ogen, maar het aantal gegevens van syntaktische aard blijkt bij nader toezien toch wel mee te vallen. Bij de interpretatie van die gegevens dient rekening te worden gehouden met de van atlas tot atlas wel enigszins gewijzigde vorm waarin de zinnen aan de informanten zijn voorgelegd, maar in de praktijk blijven ook de gevolgen van mogelijke beïnvloeding binnen aanvaardbare perkenGa naar voetnoot2. Waarschijnlijk is dat behoorlijke resultaat te danken aan het feit dat het zinnetje in de meeste gevallen als geheel wordt voorgezegd, en dan ook door de zegslieden als geheel gereproduceerd; het voorbeeld blijft daarbij min of meer op de achtergrond, en wordt zeker niet woord voor woord ‘vertaald’: de betekenisinhoud primeert boven de woordinhoud, en zeker boven de volgorde waarin de elementen gepresenteerd worden. Het gevaar dat de informant konstrukties gaat gebruiken die hij in zijn dagelijkse taal niet kent wordt op die manier niet opgeheven, maar wel tot een aanvaardbaar minimum beperkt. Hoe moeilijk het in feite is om een zin als geheel letterlijk te reproduceren bewijzen de talrijke vergissingen die gemaakt worden bij het citeren, ook in geschrifte; gewoonlijk blijven fouten wel beperkt tot het vervangen van woorden door synoniemen, maar af en toe wordt ook een konstruktie onbewust veranderd, waarbij steeds het taalbewustzijn van de afschrijver meewerkt. Een mooi voorbeeld daarvan is de zin van Van Ginneken: ‘Wie onzer heeft er reeds iets uit kunnen opdiepen?’, die, geciteerd door Blancquaert, deze vorm krijgt: ‘Wie onzer heeft er reeds iets kunnen uit opdiepen?’Ga naar voetnoot3, een fraaie aanpassing (onbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wust, uiteraard) van een korrekte Noordnederlandse zin aan het Zuidnederlandse systeem van de tweede auteur! Met dit voorbeeld voor ogen mogen wij wel veronderstellen dat de zinnen van de RNDA, tenminste op het stuk van de woordvolgorde, voldoende betrouwbaar materiaal biedenGa naar voetnoot1. Het minst voldoening schenkt schriftelijk verzameld materiaal, hoe zorgvuldig ook verzameld en geïnterpreteerd. Syntaktische verschijnselen ontsnappen blijkbaar in heel sterke mate aan het observatievermogen van (zelfs geoefende) taalbeschouwers. De afhankelijkheid van het geschreven voorbeeld blijkt trouwens veel groter dan bij een voorgesproken zinnetje: het voorbeeld staat er zwart op wit en wordt vaak woord voor woord in het taalsysteem van de dialektspreker omgezet. Natuurlijk zal dit slechts uitzonderlijk leiden tot een resultaat dat onaanvaardbaar is in het dialekt van de informant (zo zal te in: hij durft het niet te doen, in Vlaams-België wel uiterst zelden opgegeven worden, zelfs als de zin in die vorm wordt voorgelegd), maar in de meeste gevallen is het resultaat niet zo onvoorstelbaar, en dan zijn fouten niet uitgesloten; zo is bijv. de onderlinge volgorde van de werkwoordvormen in bijzinnen (... als hij dat gezegd heeft / heeft gezegd) in heel wat dialekten vast (gewoonlijk... gezegd heeft), maar toch zijn blijkens A. Pauwels' enquêteGa naar voetnoot2 een aantal dialektsprekers aan het twijfelen gegaan of de andere volgorde nu toch ook niet ging, wat een vrij aanzienlijk aantal onder hen ten slotte tot foutieve opgaven heeft verleid. Het zal wel moeilijk zijn daar wat aan te veranderen; enkel als de dialektspreker ertoe gebracht kan worden zelf spontaan een zinnetje met de gewenste konstruktie te vormenGa naar voetnoot3, kan het resultaat betrouwbaar heten. Schriftelijk materiaal, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vooral dan dat wat opzettelijk d.m.v. enquêtes verzameld is, lijkt mij dan ook enkel betrouwbaar als de gegevens daarvan gecontroleerd kunnen worden aan de hand van de zinnen uit de RNDA, en, liever nog, van gegevens uit vrij gesproken dialekt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Studie-objektDe syntaktische verschijnselen die voor dialektgeografisch onderzoek in aanmerking komen betreffen zowel de verbindingsmogelijkheden als de woordvolgorde. Een flink aantal van die eigenaardigheden laten sporen na in de algemene taal van de dialektspreker. In zijn artikel Syntaktische BrabantismenGa naar voetnoot1 vermeldt F.K.M. Mars een hele reeks konstrukties uit (vooral geschreven) taal van Noordbrabanders; die konstrukties vallen grotendeels onder de termen provincialisme en vulgarisme, d.w.z. dat ze in de taal van de niet al te vaste dialektsprekers terecht zijn gekomen onder invloed van het systeem in hun dialekt of sociale taalkring. Zeker is dat het geval met de zinnen van reeks a ('s Winters heeft het de landbouwer druk), reeks b (Elke les wees me de leraar erop) en c (Toen we thuiskwamen, zaten er mijn vrije dagen op), die samen met reeks d (zinnen met reflexieve promina) onder de ‘pronominale’ problemen vallen. Bij reeks d is niet zo direkt van dialektinvloed sprake; het gaat hier immers om het reflexieve voornaamwoord zich dat in het dialekt van de auteurs van de voorbeeldzinnen gewoon niet voorkomt. Indirekt speelt hier natuurlijk mee dat de geciteerde sprekers of schrijvers, precies door het ontbreken van dat woord in hun dialekt, ook geen gevoel kunnen hebben voor de toch vrij ingewikkelde plaatsingsregels (vgl. Toen manifesteerden zich de eerste tekenen van zijn ziekte, tegenover:: Toen zag de Kerk zich tegenover enorme problemen geplaatst; in beide zinnen lijkt de plaats van zich na, resp. voor het onderwerp, de enig mogelijkeGa naar voetnoot2). De andere problemen die Mars te berde brengt zijn tamelijk heterogeen van aard en blijven hier buiten beschouwing. In dit artikel behandel ik namelijk enkele problemen i.v.m. de woordvolgorde in de zuidelijke Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
landse dialektenGa naar voetnoot1, bepaald m.b.t. de voornaamwoorden. Het lijkt mij wenselijk eerst de principes van de algemeen-Nederlandse woordvolgorde in de zin aan te geven. In een lezing op het 26e Vlaams FilologencongresGa naar voetnoot2 heb ik getracht die algemene principes te omschrijven. Daarin wordt een stramien voorgesteld dat in elke Nederlandse woordgroep met een werkwoord als konstituerend deel (hoofd- en bijzin, zogen. beknopte bijzin, e.d.) terug te vinden is. Voortgezet onderzoek heeft mij gesterkt in de overtuiging dat de voorgestelde verdeling van de ‘zin’ in 5 potentieel aanwezige ‘zinsdeelstukken’ bruikbaar is bij de externe beschrijving van het Nederlands, en dat wij die ook kunnen gaan toepassen bij het vergelijkend dialektonderzoek. Kort samengevat komt de voorgestelde segmentering hierop neer: 1e stuk: de eerste woordgroep van elke zin (in een bijzin het verbindend woord), en in de hoofdzin ook de persoonsvorm; dit betekent dat theoretisch elke woordgroep in het 1e zdst. kan staan (er zijn enkele uitzonderingen, wooral het vnw. het, tenzij het als subjekt gebruikt wordt, en het woord er, tenzij als zogen. plaatsonderwerp: er zijn een paar mensen gekomen), maar dat het aantal woordgroepen dat in de praktijk in het 1e zdst. wordt geplaatst ten hoogste twee kan bedragen. 2e stuk: het tweede zinsdeelstuk bevat in elk geval alle bepaalde voornaamwoorden (pers. en aanw. vnw., daarbij ook het eigenaardige vnw. men), en enkele bijwoorden (er, hier, daar), en alle woorden die tussen het eerste zdst. en die woordjes in staan (vooral het onderwerp van de zin). 3e stuk: zie verder onder 5. 4e stuk: alle werkwoorden die als zuiver verbaal te interpreteren zijn, verder alle ‘primaire’ bepalingenGa naar voetnoot3 en het tweede (adverbiale) deel van voornaamwoordelijke bijwoorden. 5e stuk: het vijfde zinsdeelstuk is evenmin als het derde te inventariseren; het zijn allebei ‘reststukken’, die als zodanig makkelijk te | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheiden zijn van het 2e en 4e, waar ze tussen, resp. achter staan. Het onderwerp van deze studie is het 2e zinsdeelstuk (struktuur en woordschikking) in de Zuidnederlandse dialekten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. MateriaalverzamelingVoor de studie van enkele problemen i.v.m. de woordvolgorde heb ik materiaal gebruikt uit zeer heterogene bronnen: zowel wat de aard van het materiaal als wat de ouderdom betreft zijn er nogal wat verschillen, en het is dus zeker verantwoord een korte beschrijving van de verschillende bronnen te geven.
A. De hoofdbrok van het materiaal (en het meest gevarieerde deel ervan) leveren bandopnamen uit Frans-Vlaanderen en uit de Belgische provincies O.- en W.-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant. Die beperking (uit Limburg en het oosten van Vlaams-Brabant zijn geen opnamen onderzocht) is het gevolg van de praktische onmogelijkheid van het Seminarie voor Vlaamse Dialektologie van de Gentse Universiteit om in het oosten van Vlaams-België genoeg opnemingen te maken en vooral... te transkriberen. De geëxcerpeerde banden gelden als representatief voor de taal van de volgende plaatsen: In Frans-Vlaanderen: Bray-Dunes (H 81a), Warrem (N6), Noordpene (N95), Meteren (N 161). In West-Vlaanderen: Knokke (H 2), Dudzele (H 12), Zandvoorde (H 19), Jabbeke (H 32), Brugge (H 36), Koksijde (H 43), Westende (H 44), Esen (H 109), Wingene (H 119), Ledegem (N 81), Dikkebus (N 119), Menen (N 132), Wakken (O 5), Heestert (O 186), Bossuit (O 191). In Oost-Vlaanderen: Ertvelde (I 164), St.-Niklaas (I 175), Knesselare (I 185), Mendonk (I 198), Lochristi (I 203), Lokeren (I 208), Hansbeke (I 228), Gent (I 241), Zele (I 258), Grembergen (I 259), St.-Gillis-Dendermonde (I 264), Gijzenzele (O 28), Letterhoutem (O 48), Hofstade (O 59), Baardegem (O 63), Erembodegem (O 65), Asper (O 86), Velzeke-Ruddershove (O 111), Steenhuize-Wijnhuize (O 143), Ronse (O 265). In Antwerpen: Berendrecht (I 120), Nieuwmoer (K 189b), Wuustwezel (K 204), Oorderen (K 223), Brasschaat (K 226), Retie (K 241), Oosterweel (K 244a), Hove (K 281a), Geel (K 307), Zittaart (K 311a), Meerhout (K 312). In Vlaams-Brabant: Londerzeel (I 275), Elingen (O 253), Lembeek (O 290). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Naar die banden wordt in de tekst verwezen met de hoofdletter A, gevolgd door de naam en het nummerGa naar voetnoot1 van de plaats waarvoor hij geldt. De bewijszinnen worden zoveel mogelijk vernederlandst, echter met behoud van de dialektische woordvolgorde.
B. Materiaal opgetekend uit een aantal geschreven teksten, waarvan de meeste al wel van enkele decennia geleden dateren. De hoofdbrok vormen de vertalingen van de parabel van de Verloren ZoonGa naar voetnoot2, neergeschreven in dialekten uit de provincies ten zuiden van de Grote Rivieren, met daarbij de zuidelijke delen van Zuid-Holland en Gelderland. Materiaal uit deze bron wordt gekenmerkt door een hoofdletter B, gevolgd door de naam en eventueel het nummer van de plaats waarvoor hij geldt, en deel en bladzijde van Winklers Dialecticon. Verder heb ik nog een aantal zinnen genoteerd uit Leopolds Van de Schelde tot de WeichselGa naar voetnoot3. Naar die bron wordt verwezen met B2, eveneens gevolgd door naam en nummer van de plaats en de bladzijdeGa naar voetnoot4.
C. Ten slotte vinden wij in Blancquaerts vragenlijst voor de RNDA een paar zinnen die voor dit onderzoek in aanmerking komen: 136: Deden zij het maar; heel vaak wordt een variant opgegeven met een voegwoord: dat zij het maar deden e.d. Voor ons onderzoek is die wijziging zonder belang, omdat de twee voornaamwoorden toch in het tweede zinsdeelstuk blijven staan. Dikwijls wordt in plaats van de volle subjektsvorm zij de doffe ze opgegeven. 136: Deed hij het maar; zelfde opmerkingen als voor het voorgaande. 17: Ik heb (ik) het niet gedaan, hoor, vriend. In Zeeland (gedeeltelijk) en de Belgische provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant wordt het onderwerp-persoonlijk voornaamwoord wel eens herhaald in het tweede zdst., vaak maar niet noodzakelijk met het doel er enige nadruk aan te geven. In die gebieden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
levert zin 17 dan ook geschikt materiaal om de volgorde van beide pronomina te bestuderen. 100: Stuur 'm er mee terug. Hier doet zich de moeilijkheid voor dat niet altijd met zekerheid uit te maken valt of wij met een volle of een doffe vorm van (he)m te maken hebben. Grosso modo mogen wij wel zeggen dat heel Oost-Vlaanderen en het oostelijk deel van West-Vlaanderen volle vormen hebben, de rest van het taalgebied doffe. Er zijn nog enkele moeilijkheden: in Frans-Vlaanderen en enkele stukjes van West-Vlaanderen wordt ermee helemaal achteraan in de zin (in het vijfde zdst.) geplaatst (Stuur hem terug ermee). Die gegevens zijn voor ons onderzoek natuurlijk zonder waarde. In het zuiden van de twee provincies Limburg wordt er vaak vervangen door een of andere vorm van daar (da e.d.), of wordt het vnw. bijw. niet gescheiden (Stuur 'm maar ermee terug). In beide gevallen wordt hem door tenminste een ander(e) woord (gr.) van er gescheiden zodat ook die opgaven buiten beschouwing moeten blijven. 54: Ik heb (het) hem afgeraden om zo laat langs het water te gaan: het wordt (met sterke verschillen in frequentie volgens de atlassen) in een kleine meerderheid van de gevallen opgegeven. Ook hier rijzen weer problemen: in een aantal dialekten (vooral noordelijke) heeft het werkwoord de uitgang -t. Daar wordt het soms erg moeilijk uit te maken of de zegsman met ik het 'm afgeraden een konstruktie met of zonder pronomen heeft bedoeld. Van groot belang is dat niet omdat die gegevens toch uit gebieden komen waar de gewone AN schikking ('t 'm) verwacht mag worden. Erger is het in West-Vlaanderen, waar de persoonsvorm dikwijls op -n eindigt. Aangezien de doffe vorm van het objektspronomen 3e pers. daar 'n is, is dan helemaal niet uit te maken of met / ik 'en 't afgeraden / bedoeld is: ik heb 't afgeraden, ofwel: ik heb 'm 't afgeraden. Als vuistregel is hier gehanteerd dat enkel die noteringen waarbij het sonantische karakter van de n op een of andere wijze blijkt, in aanmerking worden genomen. Op die manier verdwijnen waarschijnlijk een aantal opgaven met 'n 't, en wordt anderzijds geen volledige garantie gegeven dat wel zo geïnterpreteerde konstrukties inderdaad twee pronomina bevatten. 105: Durf je daar op te duwen? Deze zin is nogal eens gerealiseerd met ‘dof’Ga naar voetnoot1 er: Durf je er op te duwen? Bovendien is vaak het doffe je door jij e.d. vervangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4. De plaats van de substantiefgroepGa naar voetnoot1 als onderwerp in de zinIn dit artikel wordt vooral aandacht besteed aan de onderlinge woordvolgorde in het tweede zinsdeelstukGa naar voetnoot2, maar nauw daarmee verbonden is het probleem van de plaats van het onderwerp-substantiefgroep in de zin. Formeel kan geen enkele substantiefgroep in een van de zinsdeelstukken ondergebracht worden, d.w.z. dat een substantiefgroep theoretisch in elk van de vier ‘open’ (niet volledig formeel of funktioneel omschreven) zinsdeelstukken terecht kan. Voor substantiefgroepen met de funktie van subjekt of objekt komt daar nog de beperking bij dat ze niet in het vijfde zinsdeelstuk kunnen staan. Blijven dus over: het eerste (bij hoofdzinnen zonder inversie en bij bijzinnen als de groep zelf een onderschikkend woord (de vnw. welk(e) of wat voor (een)) bevat), en het tweede of derde zinsdeelstuk (in alle andere gevallen). Voor het AN zijn er voor het subjekt ook vrijwel vaste regels die de keuze tussen tweede en derde zdst. bepalen: het subjekt komt in het derde zdst. te staan als er geen tweede is (dus als er geen enkel ‘bepaald’ vnw. e.d. in de zin gebruikt wordt), of als dat tweede zdst. enkel bestaat uit er als plaatsonderwerp (bijv. ...dat er maar twee mensen waren), en / of uit het reflexieve vnw. zich (bij dit laatste geval is er trouwens nog een uitzondering: als het werkwoord niet de betekenis beginnen of te voorschijn komen heeft, moet het onderwerp toch voor zich, dus in het 1e zdst. staan; vgl.: ...dat niemand zich vergist heeft, met:... dat (er) zich niemand vertoond heeft). F.K.M. Mars wijst precies op een aantal afwijkingen van die regel in de taal van ‘zuiderlingen’. Zijn bevindingen voor het AN van die streken worden door mijn materiaal ook voor de dialekten bevestigd: het subjekt-substantiefgroep staat heel dikwijls achter de woorden die het tweede zinsdst. uitmaken. Ik geef een overzicht van de zinnen uit mijn materiaal waarin de substantiefgroep, in afwijking van het AN gebruik, in het 3e zdst. staat:
1. Het 2e zdst. bevat het: 'oe maekt 'et men bastert? (B2, Walcheren, 1-140), Ik heb het uw vader nog zien doen (A, Wakken, O 5), Omdat... moest het heel de barak kopen (A, Hansbeke, I 228),... en werd 't den | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
arend niet geware (B2, Zegelsem, O 206, 1-20), Soms brengen het de kraaien uit (A, Berendrecht, I 120), Zo zeggen het de boeren hier (A, Retie, K 241), Bai de durskes in het durp heget Jenneke errig begaoid (B2, Gemert, L 207, 1-346).
2. Het 2e zdst. bevat ze: Toen had ze Fée van Gool mee naar Tongeren gebracht (A, Nieuwmoer, K 189b).
3. Het 2e zdst. bevat hem:... dat 'em de traenen over z'n kaeken liepen (B2, Walcheren, 1-127), Er zal 'm een keer een (= iemand) moeten helpen (A, Heestert, O 186), ... dattem de Kunnink hier wèr benumd hè (B2, Noordbrabantse Kempen, 1-368). Hier levert Winklers Dialecticon een ruim vergelijkingsmateriaal: vers 20 van de Parabel van de Verloren Zoon luidt immers: ‘En toen hij nog ver was, zag zijn vader hem’, een zin die door de meeste vertalers in een of andere vorm wordt overgenomen. Ik geef hier niet telkens een volledige vermelding van wat precies wordt opgegeven, maar wel per gewest een overzicht van de vertalingen met hem voor, resp. na het onderwerp zijn vader. In de zuidelijke helft van Zuid-Holland en op de Zeeuwse Eilanden wordt enkel de AN volgorde opgegeven: Ouddorp, I 19, II 173; de Tinte, I 9*, II 163; Den Briel, I 9, II 169; Oud-Beierland, K 83, II 158; Burg, I 32, II 182; Nieuwe Tonge, I 43, II 168; Goes, I 69, II 197; Arnemuiden, I 85, II 205; Tolen, II 186; N.-Beveland, II 199; Z.-Beveland, II 191 en 194; Walcheren, II 202. In alle overige gebieden van Zuid-Nederland en Vlaams-België komen blijkbaar beide konstrukties voorGa naar voetnoot1:
a. De zuidelijke strook van Gelderland en Noord-Brabant: 7 opgaven waarvan er 3 de AN woordvolgorde hebben: Tielerwaard, I 323; Sambeek, L 188, I 300; Dussen, K 128, I 310. In vier optekeningen komt de omgekeerde volgorde voor: Over-Betuwe, I 319; Rijsbergen, K 180, I 306; Oorschot, K 187, I 303; Helmond, L 237, I 296.
b. Belgisch- en Nederlands-Limburg: 7 opgaven, waarvan 6 met AN woordschikking: Venlo, L 271, I 284; Weert, L 289, I 287; Roermond, L 329, I 281; Sittard, Q 20, I 277; St.-Truiden, P 176, II 243. Daartegenover staat dus maar een enkele ‘afwijking’: Helchteren, L 413, II 236.
c. Antwerpen en Vlaams-Brabant: 5 opgaven; daarvan hebben er 3 de ‘normale’ volgorde: Antwerpen, K 244, II 293; Mol, K 276, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II 285; Tienen, P 145, II 257. De afwijkende woordvolgorde is opgegeven voor Lier, K 291, II 297; en voor Tielen, K 271, II 282.
d. Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen: 13 opgaven. Tienmaal wordt de AN volgorde opgegeven: Land van Aksel, II 213; Land van Kadzand, II 217; Sluis, I 122, II 220; Aardenburg, I 125, II 222; Eeklo, I 158, II 312; Gent, I 241, II 235 et 239; Deinze, O 14, II 349; Wetteren, I 255, II 331; Oudenaarde, O 98, II 345. De drie overige, met afwijkende volgorde, zijn: Hulst, I 142, II 209; Ede en Heile, I 152a en 125a, II 225-226; Ninove, O 152, II 335. Hoewel het materiaal bepaald te fragmentair is om tot enigszins betrouwbare conclusies te leiden, lijkt het er toch op te wijzen dat de van het AN afwijkende volgorde vooral in het ‘Brabantse’ taalgebied frekwent is, en naar het westen en oosten toe in kracht afneemt.
4. Het 2e zdst. bevat dat: En dat dat niemand en kan zetten (A, Dikkebus, N 119), Als ge dat madame uit het café hoort zeggen... (A, Asper, O 86).
5. Met hem (eventueel als reflexief vnw.) + het of er: Maar d'r moest het hem iemand aanstellen (= aantrekken) (A, Lokeren, I 208), En 't trok het hem niemand van mij aan (A, Menen, N 132), Te wilded 'em niemand nie geven (B, Oostende, H 16, II 363), ... tottad er em iemand tegenkwam (B2, Gent, I 241, 1-33), En dat er em 't rooid zweet van uit zen tandfleesch sproenk (B2, Brussel, P 65, 1-37).
6. Het 2e zdst. bevat er ('r, d'r, e.d.): ... dat er Ferdy Kübler nog in zat (A, Ledegem, N 81), ... dat er de voet in kan (A, Wakken, O 5), ... datter 't bloed uytsprank gelijk en beke (B2, Oudenaarde, O 98, 1-14), ... dat er zijn hand tussen gezeten had (A, Heestert, O 186), Als er de prijs maar is (A, Lochristi, I 203), Van als d'r onze baas bij was... (A, Grembergen, I 259), ... omdat er die ster niet op stond (A, Gijzenzele, O 28), ... binst dat (= terwijl) er die vrouw tegen vocht (A, Letterhoutem, O 48), ... en dat er de mensen mee vluchten (id.), ... of dat er de leem uit ging (A, Hofstade, O 59), 't Was al goed dat er uw boterhammekes niet onder lagen (A, Berendrecht, I 120), Dan moet er de snep aan geloven (A, Nieuwmoer, K 189b), Als er ons Jeanne op zou komen (id.), En hoe zagen er de mensen dan uit? (A, Wuustwezel, K 204), Hoe ziet er een oven uit? (A, Oorderen, K 223), Als er de zon op schijnt... (A, Hove, K 281a), ... dat er iedereen kompassie mee kreeg (B2, Antwerpen, K 244, 1-55), Nou goan der de meense gerust vurbij (B2 Baronie van Breda 1-327). Vooral in dit geval is de AN volgorde zeldzaam; in alle onderzochte teksten samen heb ik maar 7 voorbeelden gevonden: 'T was of de duvel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
d'r mee speelde (B2, Oostsoeburg, I 82, 1-121). Doe gonk z'n voajer d'r uit (B, Oorschot, K 187, I-303); Vroeger waren de mensen d'r niet voor ingesteld nietwaar (A, Zele, I 258); ... omdat die bomen en alles d'r goed zouden onder geweest zijn (A, Grembergen, I 259); ... en dan stond het water d'r bovenop (A, Kasterlee, K 273); Dan maakt die marchand d'r niks uit dat... (id.); at de schipper er nog ander bâe? (B2, Lier, K 291, 1-74). Grosso modo blijkt in de Zuidnederlandse dialekten dus wel een grote vrijheid te bestaan om het onderwerp-substantiefgroep voor of na de woorden die het tweede zdst. uitmaken te plaatsen. Het beschikbare materiaal biedt geen houvast voor een verdere geografische beperking van het verschijnselGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||
5. De onderlinge volgorde van de pronomina in het tweede zdst.a. Het probleemHet is mogelijk in het Nederlands zinnen te vormen met 2, 3, sporadisch zelfs wel eens 4 pronomina bij elkaar in het 2e zdst.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het rijtje kan met een willekeurig aantal vermeerderd worden, maar, met uitzondering van het reflexieve vnw. zich, dat in deze dialektstudie niet aan bod komt, zijn wel alle belangrijke kombinaties van voornaamwoorden er in vertegenwoordigd. In 16 van de 20 zinnen zal een AN-spreker niet gemakkelijk een andere dan de voorgestelde volgorde gebruiken (in viii, ix, xvi en xx lijkt er wel van plaats te kunnen verwisselen); dat wil dus zeggen dat de woordschikking bepaalde ‘regels’ volgt. Het blijkt daarbij al dadelijk dat er, buiten de funktie van de vnw., die als belangrijke faktor natuurlijk voor de hand ligt, toch nog andere taalfeiten een rol spelen (vgl. viii en ix, waar het LV resp. voor en achter er ons staat).
Uit de opgesomde zinnen volgt voor het AN de volgende regel: Komen twee of meer pronomina samen in het 2e zdst. terecht, dan is de onderlinge volgorde:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In een aantal Zuidnederlandse dialekten gelden regels die op meer of minder punten van de bovenstaande afwijken. Eigenlijk wordt het vaak meer dan een reeks ‘afwijkingen’ op de bovenstaande regels: in een aantal dialekten kan van een heel ander systeem gesproken worden. In elk geval lijken de faktoren waarmee rekening dient te worden gehouden zowat in alle dialektsystemen dezelfde te zijn: de woordsoort (subkategorie) - de funktie - bij de persoonlijke voornaamwoorden: het voorkomen van doffe en volle vormen. Nu is precies dat laatste kriterium wel eens aanleiding tot moeilijkheden bij de vergelijking van dialekten: niet alle Zuidnederlandse dialekten hebben naast de volle vormen hem, haar en mij(n) ook doffe vormen. Anderzijds bestaan in praktisch al die dialekten nog verzwaarde vormen ('k ik, (j)e gij, we wij(lder), (g)e gij(lder), ze zij(lder), e.d.) die bij de interpretatie moeilijkheden opleveren: eigenlijk bestaan ze uit een kombinatie van een doffe met een volle vorm, en in sommige dialekten worden ze ook zo gevoeld, terwijl ze in andere als een geheel worden geïnterpreteerd. Konkreet heeft dat tot gevolg dat een woord dat in bepaalde syntaktische dialektsystemen na een doffe, maar voor een volle subjektsvorm staat, in een dialekt waar de individualiteit van beide konstituenten nog duidelijk is, tussen beide wordt geplaatst, in een waarbij elke zelfstandigheid verdwenen is, gewoon voor het geheel; dus in een zin met er resp.: Toen heb 'k er ik aan gedacht en toen heb er 'kik aan gedacht. In het volgende wordt een samengestelde (‘verzwaarde’) subjektvorm op een lijn behandeld met de gewone volle vormen; waar de twee konstituenten gescheiden worden, blijkt dat uit de bewijszinnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6. De onderlinge volgorde van de pronomina in het tweede zinsdeelstukb. Overzicht van het materiaal.Allereerst geef ik een volledig overzicht van de konstrukties die in mijn A- en B-materiaal voorkomen. In elk geval worden al die zinnen meegedeeld die in het 2e zdst. een van het AN afwijkende volgorde vertonen. Voor de overige wordt een selektie gemaakt. Als de RNDA materiaal levert, wordt dat na de opsomming van het overeenkomstige materiaal uit A- en B-bron behandeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1. Een doffe subjektsvorm van het persoonlijk voornaamwoord staat praktisch altijd op de eerste plaats; bijv.: 'k en zie 'k hem niet meer (A, Knesselare, I 185); Willen we hulder (= hun) een keer bezoeken? (A, id.); ... dat 'k d'r 45 had (A, Koksijde, H. 43); En intussentijd hebben we 't maar gewoon geweest (A, Heestert, O 186); En op een keer kwam-ie er afgebold (A, Berendrecht, I 120); En als ze er in zaten (A, Letterhoutem, O 48); En dan deden ze 'm zelf open (A, Hove, K 281a); ... dat 'k 't zo zeg (A, Zittaart, K 311a); en os en 't ol op èten adde,... (B, Poperinge, N 67, II-383); Moar nou most i d'r wel an gleuve (B, Dussen, K 128, I-310); ... det i 't aandu (B, Helmond, L 237, I-296), enz. Toch komt, vooral in het westen van het taalgebied, de doffe subjektsvorm wel eens achter een andere doffe vorm te staan: ... gelijk of 't 'k wil (A, Lochristi, I 203). In nr. 136 van de RNDA wordt deed 't-ie (deed 't 'n, e.d.) 13 maal opgegeven voor plaatsen in Frans-Vlaanderen en Zuid-West-Vlaanderen eveneens 13 maal in het westen van Noord-Oost-VlaanderenGa naar voetnoot1. Daarbuiten komt die volgorde nog 5 keren voor: eenmaal in Zeeland (Rilland, I 117a), tweemaal in Zuid-Oost-Vlaanderen (Erembodegem, O 65 en Haaltert, O 146), eenmaal in Antwerpen (Beerzel, K 338) en eenmaal in Vlaams-Brabant (St.-Pieters-Leeuw, O 250). Enkel voor de twee gebieden in het westen zijn de gegevens talrijk genoeg om de konklusie te rechtvaardigen dat daar een alternatieve konstruktie met het objektspronomen voor het doffe subjektspronomen burgerrecht heeft gekregenGa naar voetnoot2.
2. Een volle subjektvorm van het pers. vnw. staat altijd voor een volle objektsvorm of een aanw. vnw.; bijv.: Ze houdt zij haar (= zich) nog ferm flink (A, Esen, H 109); Ze moesten zij ons ook helpen (A, Knesselare, I 185); ... hetgene dat-ie hij mij gezegd had (A, Heestert, O 186); En dan bracht 'k ik hulder wel een keer een kilootje boter... mee (A, Ertvelde, I 164); Maar ik zie 'k ik u toch nog niet... (A, Berendrecht, I 120); 'k Zou ik dat een keer tonen (A, Koksijde, H 43); Je moet gij jou ook mechaniseren (A, Zandvoorde, H 19); Ik em ik ik oew zoevel joare gediend (B, Mol, K 276, II-285).
3. Een volle subjektsvorm van het persoonlijk vnw. gekombineerd met een doffe objektvorm of met er. Een groot aantal Zuidnederlandse dialekten (vooral de westelijke) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wijken bij deze kombinatie van het AN patroon af: het onderwerp wordt achteraan geplaatst. Zoals al even aangestipt is, komt hier als supplementaire moeilijkheid het optreden van ‘verzwaarde’ pronomina voor (doffe vorm gevolgd door volle vorm). Er is eveneens al op gewezen dat bij die dubbele pronomina in theorie drie mogelijke schikkingen bestaan:
De twee laatste gevallen worden in dezelfde rubriek ondergebracht.
i. Met het:
a. ik ('k ik) het:
- volgorde 't ik: 22 zinnen voor 12 verschillende plaatsen: en 'k goan 't ik resgieren (B, Oostende, H 16, II-363); 'k goan 't ik angers an boord leggen (id., II-364); Maar 'k en doe 't ik niet meer (A, Brugge, H 36); 'k en kan 't ik niet helpen (id.); 'k zeg 't ik met jou (id.); Als 't ik van z'n leven moet nemen (A, Bray-Dunes, H 81a); 'k Ging 't ik nooit gepeinsd hebben (A, Esen, H 109); 'k en weet 't ekik niet (A, Wingene, H 119); 'k liet 't ekik weer hangen (id.); 'k en kan 't ik maar alzo zeggen (A, Dikkebus, N 119); 'k ben 't ik hier nog niet moe (id.); 'k heb 't ik een maand of twee langer moeten houden (A, Heestert, O 186); 'k Heb 't ekik toens gevraagd (A, Gent, I 241); 'k Peins het ekik toch (id.); Toens heb 'k 't ekik gevraagd (id.); Dat 'k 't ekik nodig had, nietwaar (id.); Daarmee hen 'k 't ik aan God opgegeven (id.); 'k Doe 't ekik nu ook (A, Gijzenzele, O 28); 'k Weet 't 'k ik ook niet (id.); De eerste jaren dat 'k 't 'k ik meegedaan heb (A, Ronse, O 265); As 't ekikke ôder zêi (B2, Zegelsem, O 206, 1-19); ... gelijk 't ek gehoord hê (B2, Oudenaarde, O 98, 1-13).
- de volgorde ik 't komt meer naar het oosten voor: Als 'kik 't heb (A, Nieuwmoer, K 189b); Want ik kan ekik het niet (B2, Antwerpen, K 244, 1-58); Als 'k ik 't 's maandags niet doe (id.); Dan had 'k ik 't ook in mijn arm (A, Geel, k 307); Mô nâ dèr ekik et oeok zegge (B2, Schaarbeek, P 65a, 1-48); Ik weet ik 't nie (B2, Oostsoeberg, I 82, 1-143). In de twee provincies West- en Oost-Vlaanderen en in Prans-Vlaanderen, waar de omgekeerde volgorde heerst, heb ik maar drie gevallen met ik 't genoteerd: 'k En weet ik 't niet (A, Noordpene, N 95); en wat weet ekik 't al (A, St.-Niklaas, I 175); Niettemin eet ekik 't graag (A, Gijzenzele, O 28). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
b. gij (gegij) het:
- volgorde 't gij: 14 zinnen voor 8 verschillende plaatsen, alle in W.-, O.- en Frans-Vlaanderen: Maar je hebt 't gij alleen niet gedaan (A, Brugge, H 36); Je moest 't gij ook bloeden (id.); Hadt ge 't gij niet gehoord? (A, Ledegem, N 81); Ge kent 't gij best (A, Menen, N 132); Vraag 't gij (id.); Als je 't gij al kunt (A, Bray-Dunes, H 81a); Je laat 't gij al doen (id.); Als... moet 'e 't gij weten nietwaar (A, Gent, I 241); Maar weet 'e 't gij al... (id.); Doe 't gij in uw huis (id.); Weet 'e 't gij nog? (A, Letterhoutem, O 48); En ge waart 't gij kwijt (A, Hofstade, O 59); ... dat 't gij niet en ziet (A, Asper, O 86); Ge zoudt 't gij alle weken willen (id.).
- ook hier blijkt de volgorde gij 't enkel in het oosten van het beschreven taalgebied gewoon te zijn: ... dat gij 't nog zult beleven (A, Oorderen, K 223); Hoe dat gij 't daarmee... (zin afgebroken) (A, Kasterlee, K 273); Oe makte gai et? (B2, Omstreken van Helmond, L 237, 1-347).
c. hij 't:
- volgorde 't hij: 7 zinnen voor 6 verschillende Oost- en Frans-Vlaamse plaatsen: En 'n kon 't hij niet lezen (A, Bray-Dunes, H 81a); os-t-ij al te goar oa (B, Eeklo, I 158, II-311); ... omdat 't hij heeft (A, Lokeren, I 208); Maar 14 dagen nadien bracht 't hij toch uit (A, Gent, I 241); ... zag 't hij ook (A, St.-Gillis bij Dendermonde, I 264); Dan verkocht 't hij niet (id.);... maar als... kost het hij niet meer houwen (B3Ga naar voetnoot1, Opdorp, I 272).
- de AN volgorde komt ook weer vooral in het oosten voor, maar is toch ook in de westelijke provincies frekwent: en as ai 't oal verteerd oade (B, Ede en Heile, I 152 a en 125a, II-225); En als hij het gewonnen had, ... (A, Wakken, O 5); Maar ie heeft hij 't nog veel schoner gehad (A, Heestert, O 186); Als hij 't kon doen verstaan (A, Retie, K 241); Van als..., heeft hij 't overgenomen (A, Kasterlee, K 273).
d. zij 't:
- een enkel voorbeeld, met volgorde 't zij: Ze doet 't zij nog (A, Gent, I 241).
e. wij 't:
- volgorde 't wij: 10 zinnen uit 7 verschillende Oost- en West- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vlaamse plaatsen: En we moesten 't wijder stelen (A, Brugge, H 36); We hebben 't wijder ook aangegaan (= begonnen) (id.); We gaan 't wijder explikeren (A, Menen, N 132); We weten 't wij nou (A, Lokeren, I 208); Maar dat we 't wij thans kwaad hebben... (A, Ertvelde, I 164); We peinzen 't wij toch (A, Gent, I 241); ... dat we 't wij beginnen kweken zijn (A, Letterhoutem, O 48); Daarvoor hebben 't wij ook niet aangepakt (id.); en we hebben 't wij niet meer gedaan (id.); ... dat we 't wij ook al weten (A, Steenhuize-Wijnhuize, O 143).
- wij 't komt in mijn materiaal maar een keer voor: Willen wij 't doen? (A, Retie, K 241).
f. gij(lie) 't:
- volgorde 't gijlie komt voor in: Je zou 't gijnder wul ollemolle upeten (B2, Brugge, H 36, 1-22).
- een voorbeeld van gijlie 't, voor een plaats in de provincie Antwerpen: Wilt 'e gijlie 't eigenlijk doen voor... (A, Nieuwmoer, K 189b), en een in O.-Vlaanderen: of gulder et azuë keunt (B2, Gent, I 241, 1-34).
g. zij(lie) 't:
- volgorde 't zij(lie): 9 zinnen uit 6 verschillende Vlaamse plaatsen: Ze moeten 't zijder ook aangaan (A, Brugge, H 36); ... dat 't zijder was (A, Dikkebus, N 119); ... dat 't zijder was (A, Bray-Dunes, H 81a); Ze zien 't zijder nu niet wè (id.); Ze hebben 't zij geblust (A, Letterhoutem, O 48); ... hebben ze 't zij moeten blussen (id.); ze moesten 't zijder ook doen (A, Asper, O 86); ... voor zoveel als dat ze 't zij konden (A, Steenhuize-Wijnhuize, O 143); ... als ze 't zij van doen hadden (id.).
- de volgorde zij 't komt in mijn materiaal maar een keer voor, en wel voor een plaats in O.-Vlaanderen: ... als ze zij 't pakten (A, Letterhoutem, O 48).
Besluit: Vergelijking met het materiaal uit de RNDA.
Zoals boven vermeldGa naar voetnoot1 zijn er in de RNDA niet minder dan drie zinnen waarin 't samen met een volle subjektsvorm in het tweede zdst. kan staan: deed hij 't maar! (136), Deden zij 't maar! (136), Ik heb ik 't niet gedaan, hoor, vriend (17). Alle gegevens staan op de kaarten 1 en 2 verwerkt. Beide bevestigen ze de indruk die ook uit het vrij geschreven en gesproken materiaal naar voren komt: de plaats van 't voor het volle subjektspronomen is op de eerste plaats een ‘westelijke’ aangelegenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Daarbij valt nog op dat het verschijnsel in Vlaams-Brabant verder naar het oosten oprukt dan in de provincie Antwerpen. De meeste oostelijk gelegen plaatsen waarvoor de ‘afwijkende’ woordschikking opgegeven wordt zijn: Haacht (P 16) in deden ze 't zij maar, Veltem-Beisem (P 74) in dezelfde zin, Bertem (P 79), in deed 't hij maar en deden 't zij maar, en Ottenburg (P 135) in ik heb 'k 't ik... Het verschijnsel staat volgens de kaarten vaster in Oost-Vlaanderen (behalve het Land van Waas) dan in West-Vlaanderen, maar voor die indruk kan ook het geringere aantal gegevens voor West-Vlaanderen wel enigszins verantwoordelijk zijn. Ten noorden van de staatsgrens komt het enkel in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen en in enkele grensplaatsen meer naar het westen voor. De opgave deden 't zij maar voor Arnemuiden (I 85) op Walcheren staat helemaal alleen en boezemt dan ook niet veel vertrouwen in. Ten slotte valt wel heel sterk op dat de ‘afwijkende’ volgorde bij het pronomen van de 1e persoon (kaart 2) in Noord-Oost-Vlaanderen veel minder ver naar het oosten toe opdringt: vrijwel het hele Land van Waas en een groot deel van het Land van Dendermonde hebben de AN volgorde ik't.
ii. Met ze (enkel- en meervoud).
a. ik ze:
- ze ik ('kik): 8 zinnen genoteerd voor 6 plaatsen in W.-, O.- en Frans-Vlaanderen: 'k Zag ze ik eerder (A, Meteren, N 161); 'k Moet ze ik ook kunnen te eten geven (A, Bray-Dunes, H 81a); 'k en heb ze 'k ik nog niet gezien (A, Lochristi, I 203); 'k Zou ze 'k ik toens komen... (zin afgebroken) (id.); Want ik heb ze 'k ik hier goed gekend (A. Steenhuize-Wijnhuize, O 143); 'k Heb ze 'k ik al koekjes gegeven, 'k heb ze 'k ik al koffie gegeven ook (A, Ronse, O 265); ... alwaar dâ ze 'kik vâ kindsbeen af gezien hé (B2, Oudenaarde, O 98, 1-15).
- ik ze: een enkele zin, genoteerd voor een plaats in Vlaams-Brabant: Juist met de naam dat 'k ik ze noem (A, Londerzeel, I 275).
b. gij ze:
- ze gij: drie zinnen voor evenveel plaatsen: Wil je ze gij niet, smijt ze gij buiten (A, Menen, N 132); Ge zaagt ze gij dan optrekken (A, Hofstade, O 59); Rijd ze gij een keer uit (= buiten) (A, Velzeke-Ruddershove, O 111).
- gij ze: een enkel voorbeeld uit Antwerpen: En hebt 'e gij ze gekocht? (A, Nieuwmoer, K 189b). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
c. wij ze:
- twee zinnen met ze wij: We hebben ze wij nog gekocht (A, St.-Niklaas, I 175); We hebben ze wijder d'ailleurs ontvangen (A, Warrem, N 6).
d. gij(lie) ze:
- een enkel voorbeeld, met ze gijder: je hebt ze gijder niet toe gedaan (A, Westende, H 44).
iii. Met 'm.
Het is in heel wat gevallen moeilijk uit te maken of wij bij hem met een volle of een doffe vorm te doen hebben. Vooral is dat zo bij geschreven bronnen. Over de waarde van het hier bijeengebrachte materiaal durf ik mij dan ook nauwelijks uitspreken: voor elk geciteerd dialekt zou vooraf een studie gemaakt moeten worden van de juiste aard van de genoteerde vormen.
a. ik 'm:
- 'm ik: En 'k had 'm ik al een dag geroepen (A, Dikkebus, N 119);
- ik 'm: En ik heb ekik 'm weten, binst (= tijdens) de oorlog ook, hem weten draaien (A, Steenhuize-Wijnhuize, O 143); ... dat 'k ik 'm alsan (= altijd) antwoord gaf (A, Dikkebus, N 119); In 't eerste zou 'k ik 'm verloren gespeeld hebben (A, Hofstade, O 59); ... en 'k goane-k-ik om zagene... (B, Ede en Heile, I 152a en 125a; II-225); en 'k zak ikik em zeggen... (B, Eeklo, I 158, II-312).
b. gij 'm:
- twee zinnen uit geschreven bron, telkens met gij 'm: zeu hedde gai 'm 't gemeste kalf geslacht (B, Ede en Heile, I 152a en 125a; II-226); tijn doe je gaai em e vatj kalf diue! (B, Eichem, Z.-O.-Vlaanderen, II-339).
c. hij 'm:
- 'm hij:... en dat 'm hij zo schoon gekuist (= schoongemaakt) had (A, Letterhoutem, O 48).
- hij 'm: Hij kweekt hij 'em (= zich) ook alzo een plekke (= stukje grond) (A, Steenhuize-Wijnhuize, O 143); ... omdat ai-'m gezond weer 't-euis-et (B, Hulst, I 142, II-210); ... omdat ai 'm fris weere gekregen oa (B, Ede en Heile, I 152a en 125a, II-226); ... omdat ai em fris en gezond weer ziet (B, St.-Niklaas, I 175, II-309). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
e. wij 'm:
- een enkele zin met de AN volgorde: We slaan wijder 'm toe (A, Asper, O 86).
g. zij(lie) 'm:
- ook hier enkel de ‘normale’ volgorde: Ze hadden zijder 'm in de gauwte een beetje geaccordeerd (A, Esen, H 109); ... dat ze zijder 'm daar geen veeg tegen z'n kop geven (A, Jabbeke, H 32); Ze gaven zijnder hem zijn part (B2, Brugge, H 36, 1-25).
iv. Met me: Hier geldt hetzelfde bezwaar als voor 'm.
b. gij me:
- een enkel voorbeeld met de ‘normale’ volgorde gij me: en g'et gai m'n z'n leven gèën geetebokske g'een (B, Ede en Heile, I 152a en 125a, II-226).
v. Met er (d'r):
a. ik d'r:
- volgorde dr ik: 14 zinnen voor 11 verschillende O.-, W.- en Frans-Vlaamse plaatsen: 'k Heb d'r ik nog twee (A, Warrem, N 6); 'k Heb d'r ik al genoeg gehad (A, Bray-Dunes, H 81a); 'k Heb d'r ik 3416 (A, Brugge, H 36); 'k Heb d'r ik 15, kleinkinders (id.); Maar 'k was er ik toch mee van af (id.); 'k gon der ik van deure (B, Brugge, H 36, II-357); 'k Heb d'r ik geen liefhebberij (= plezier) meer in gehad (A, Esen, H 109); 'k en wil der kik geen kwoa van zeggen (B2, Kortrijk, N 141, 1-7); Moet d'r ikik tegen klappen? (A, Wingene, H 119); 'k Zou er ik hier veel kunnen verkopen (A, Ledegem, N 81); 'k ga d'r 'kek peter van zijn (B3Ga naar voetnoot1, Izegem, N 45); Maar als d'r kik mij ne keer inspeel voor... (A, Gent, I 241); Ik ken er 'kik hier (A, Steenhuize-Wijnhuize, O 143); 'k Heb er 'k ik 5 of 6 thuis (A, Ronse, O 265).
- Tegenover die westelijke konstrukties met een van het AN afwijkende volgorde staan zowel in het westen als in het oosten van het Zuidnederlandse taalgebied zinnen met de ‘gewone’ volgorde. In totaal heb ik er 23 genoteerd; ik geef hier enkel de meest westelijke opgaven: En 'k leg ik d'r nog alle maanden 1500 van weg (A, Brugge, H 36); Ik heb ik er nog op mijn zolder staan (A. Wakken, O 5); 'k Heb ik er nog gemaakt (id.); Ik ken ekik d'r daar ook niet veel meer op (A, St.-Gillis- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bij-Dendermonde, I 264); ... dat 'k ik er van weet dat... (A, Gijzenzele, O 28). Een rijke oogst biedt de bandopname voor Grembergen (I 259), een plaats op de grens van de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen; 9 zinnen, die echter weinig gevarieerd zijn qua inhoud: ze behoren alle tot de volgende types: Dan heb 'k ik d'r moeten blijven tot...; (met er als plaatsbijwoord) en: Als 'kik d'r thuis aan werk (met er als 1e deel van het vnw. bijw.). In de praktijk blijkt dat verschil (evenmin als de derde betekenis, ‘partitief’ er) geen invloed te hebben op de plaats van er tegenover het subjektspronomen.
b. gij d'r:
- d'r gij: 9 zinnen voor 9 verschillende W.- en O.-vlaamse plaatsen: En je hebt er gij toch... (A, Brugge, H 36); Ge hebt er gij ook niet veel aan doodgedaan (A, Ledegem, N 81); Hoeveel hebt 'e er gij nog? (A, St.-Niklaas, I 175); Hoeveel hebt ge er gij? (A, Knesselare, I 185); En als ge er gij mee zit... (A, Lochristi, I 203); Wat wilt ge er gij aan doen? (A, Zele, I 258); En ge hebt er gij (ook) die... (2 maal) (A, Gijzenzele, O 28); Ge hebt er gij (nog) die... (3 maal) (A, Velzeke-Ruddershove, O 111); nui moet er gije ne keer op, zille (B2, Zegelsem, O 206, 1-16).
- de kombinatie gij d'r lijkt in het westen van Zuid-Nederland heel wat minder gewoon dan de overeenkomstige met ik: slechts vier zinnen voor drie plaatsen: Maar hier van die... hadt gij d'r verschillige (= verschillende) die... (A, Hofstade, O 59); Wat zoudt gij d'r aan veranderen? (A, Ronse, O 265); ... dat 'e gij d'r iets aan te zeggen had, ... (id.); Zijde gij er nie benauwd af? (B2, Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, 1-96). Verder oostelijk en noordelijk is dit weer de enig mogelijke volgorde; bijv.: Nou haalt 'e gij d'r dubbel uit (A, Wuustwezel, K 204); Trekt 'e gij d'r zo aan... (A, Oosterweel, K 244a); Ge hebt gij d'r nog wel die... (A, Hove, K 281a); En wa zègde gèij der af? (B2, Tussen Ravestein en Megen, 1-338).
c. hij d'r:
- d'r hij: 14 zinnen voor 10 Oostvlaamse en Westbrabantse plaatsen: Dan wou d'r hij toch (A, St.-Niklaas, I 175); ... als d'r hij mee getrouwd was (A, Mendonk, I 198); In Winkel-kerk is d'r hij van verlost (id.); als d'r hij hem inspeelt voor... (A, Gent, I 241); ... die d'r hij van heeft (id.); ... dat er hij nog twee bij gegeven had (id.); Hoeveel heeft er hij altijd wel? (id.); ... tot als d'r hij van over is (A, Zele, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
I 258); Oos..., kreeg er ee dirnesse mee (= ermee te doen) (B, Deinze, O 14, II-349); ... die d'r hij (= herhaling van het onderwerp die) inzat (A, Letterhoutem, O 48); Als er... stond er hij dik in (A, Velzeke-Ruddershove, O 111); ... heeft er hij toch heel zeker wel 25 soorten kleuren staan (A, Steenhuize-Wijnhuize, O 143); dat er hi vele zien opgaan ha (B2, Zegelsem, O 206, 1-17); as em... en kost er aai nie fan slôpe (B2, Schaarbeek, P 65 a, 1-46).
- hij d'r: ook hier is de AN volgorde niet erg frekwent in de westelijke (Vlaamse) dialekten: hoop en al drie zinnen, waarvan de eerste misschien nog moet wegvallen, omdat niet duidelijk is of we wel van een volle vorm van het subjektspronomen mogen spreken: Niettegenstaande dat is hij d'r toch opgekomen (A, Zandvoorde H 19); Hij kapt hij d'r een gat (A, Grembergen, I 259); ... dat hij d'r nog moet op lopen (A, Steenhuize-Wijnhuize, O 143). In het oosten is deze volgorde normaal: Die trekt hij er ook uit (A, Nieuwmoer, K 189b).
Opm.: Ten slotte is er nog een enkel voorbeeld waarin er zowel voor als achter hij geplaatst wordt: Dan kwam er hij d'r doorgestoken (= er aan) (A, Grembergen, I 259).
d. zij d'r:
- een enkele zin met volgorde d'r zij: Ze is d'r zij ook rap bij (A, Brugge, H 36).
- met de AN volgorde: omdat zài der af hadde motte blàive (B2, Goudswaard, I 28, 1-189).
e. wij d'r:
- d'r wij: Maar we hebben er wijder ook geraakt (A, Brugge, H 36); Zo, we raakten er wijder ook (id.); En we hebben d'r wijder 5 uren en 3 kwart op gevaren (A, Westende, H 44); En we zijn d'r wij uitgescheiden (A, Letterhoutem, O 48); Wij hebben d'r wij ook altijd gehouden (A, Hofstade, O 59).
- wij d'r: komt, ook in de westelijke provincies, zeer vaak voor: En we zijn wijder d'r ook mee gelukkig (A, Brugge, H 36); ... dat we wij er in waren (A, Ledegem, N 81); We en hebben wij er hier al veel gebakken (A, Gijzenzele, O 28); Bijkans alle zaterdagen hebben wij er hier (id.); We zullen wijlie d'r nog wel vinden (A, St.-Gillis-Dendermonde, I 264); Dan hebben wij d'r gezeten tot tien uren 's avonds (A, Grembergen, I 259); ... dan we wij d'r aan gewerkt hadden (id.); Zo hebben wij d'r ook een staan (A, Nieuwmoer, K 189b); Nou hebben wij er ook nog | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
twee in de wei geduwd (A, Wuustwezel, K 204); Als wijlie er bij kwamen... (A, Retie, K 241).
f. gij(lie) d'r:
- d'r gijlie: een enkel voorbeeld:... van je gaat er gijder van hebben (A, Brugge, H 36).
- gijlie d'r: eveneens een zinnetje: En nu wordt 'e gijlie d'r voor betaald (A, Geel, K 307).
g. zij(lie) d'r:
- d'r zijlie: vier voorbeelden uit Oost-Vlaanderen en het westen van Vlaams-Brabant: Ze gaan d'r zij in (A, Mendonk, I 189); ... gelijk de zondagmorgen... trekken ze er zij altijd op uit (A, Gent, I 241); Ze waren d'r zij uit (A, Letterhoutem, O 48); Ze gingen hè er zij niet veel (A, Lembeek, O 290).
- zij(lie) d'r: een zin: Als ze zij er op uitkwamen,... (A, Hofstade, O 59).
Besluit - Vergelijking met materiaal uit de RNDA.
In afwijking van de overige ‘doffe’ vormen die wij tot nogtoe onderzocht hebben, blijkt bij er de mogelijkheid om met het ‘volle’ subjekt van plaats te verwisselen in het westen van het onderzochte taalgebied vrij ruim te zijn. Die indruk wordt nog versterkt door de gegevens uit zin 105 van de RNDA. In 48 Zuidnederlandse plaatsen wordt een kombinatie opgegeven van de volle subjektsvorm jij (gij, e.d.) en een vorm van er met doffe klinker: 2 op de Zeeuwse Eilanden, 4 in Noord-Brabant, 2 in het zuiden van Gelderland, 2 in Nederlands-Limburg, 16 in Antwerpen, 5 in Vlaams-Brabant, 1 in Zeeuws-Vlaanderen, 8 in Oost-Vlaanderen, 7 in West-Vlaanderen, en 1 in Frans-Vlaanderen. In alle 48 die plaatsen wordt uitsluitend de woordschikking gij er (d'r) genoteerd. Voor de ‘Vlaamse’ provincies wekt dat wel verwondering, aangezien uit vrij gesproken en geschreven taal toch wel een duidelijke voorkeur voor de omgekeerde volgorde blijkt. Wellicht heeft het voorbeeld in deze zin een grote rol gespeeld, al is dan niet meteen duidelijk waarom dat precies hier gebeurt (en niet in de andere onderzochte zinnen uit de RNDA, waar toch telkens een grote gemakkelijkheid is gekonstateerd om zich van het voorbeeld te distanciëren). Een vrij aanvaardbare verklaring zowel voor het abnormale aantal afwijkingen in de onderzochte bandopnamen en teksten als voor de komplete disharmonie tussen dat materiaal en de RNDA wordt mij gesuggereerd door J. Taeldeman, de als Oostvlaming de gegevens beter | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kan interpreteren: er zou sprake kunnen zijn van een fonetische verwarring van volle en doffe vormen: dər kan een onduidelijke variant zijn van de ‘volle’ vorm daar, vooral als in de onmiddellijke omgeving in de zin een of meer sterk betoonde woorden staan (in dit geval gij). In het dialekt van Kleit (I 154a) blijkt de doffe vorm (die er trouwens ər, zonder dentaal, luidt) altijd voor de volle subjektsvorm te staan; bijv.: dɛrf̬dərgɛˑjɛp̬dø͂ːw̃ (durft-e er gij op duwen?), tegenover: dɛrf̬dəgɛˑdə⫞rɛp̬dø͂ːw̃ (durft-e gij daar op duwen?). In dit geval is de aanwezigheid van de dentaal blijkbaar een voldoende teken om de vorm als ‘vol’ te blijven interpreteren en behandelen. In dit verband kan misschien de opmerking bij c. (het voorbeeld met twee doffe vormen van er resp. voor en achter de subjektsvorm) opnieuw geïnterpreteerd worden: de herhaling gebeurt namelijk met d'r, zodat wij eventueel van eenverduidelijkende toevoeging kunnen sprekenGa naar voetnoot1.
4. Een aanwijzend voornaamwoord als subjekt gekombineerd met een doffe objektsvorm of er. In mijn materiaal komen maar twee zinnen voor, dan nog opgetekend uit dezelfde bandopname; het aanwijzend vnw. neemt de laatste plaats in: En dan heeft 't die ook een jaar lopen gehad (A, Kasterlee, K 273); Dan is er dat ook nog bij (id.).
5. De doffe objektsvormen worden in mijn vrij gesproken en geschreven materiaal altijd voor een aanw. vnw. of een volle objektsvorm geplaatst: 'k Hoor het haar nog altijd zeggen (A, Esen, H 109); Ge hebt 't mij nog verteld (A, Heestert, O 186); Stel 't u een keer voor (A, Lokeren, I 208); 'k Herinner 't mij (A, Dudzele, H 12).
6. De doffe objektsvormen van het pers. vnw. komen in mijn materiaal zowel voor als achter er; t.o.v. 't en ze lijkt de volgorde nagenoeg vast (er komt op de tweede plaats): En ge ziet 't er niet aan (A, Lochristi, I 203); Wat zullen we ze er over zeggen? (A, Berendrecht, I 120); Maar ze deden 't er niet bij (A, Brasschaat, K 226). Heel anders wordt het als me en 'm in het spel komen. De twee voorbeeldzinnen (beide uit geschreven bron) laten beide mogelijkheden zien: Loat me der dan moar uit (B2, Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen, 1-83); Lot er me mor nortoegon (B2, Antwerpen, K 244, 1-61). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Op kaart 3 is het materiaal verwerkt uit zin 100 van de RNDA (stuur 'm er maar mee terug). Op de moeilijkheden bij de interpretatie van het pronomen is al genoeg gewezen. Er is een andere omstandigheid waar rekening mee dient te worden gehouden: in de eerste atlassen is de zegslieden, althans volgens de vooraan in elke atlas afgedrukte vragenlijst, de volgorde er hem voorgelegd (dat is zo voor Klein-Brabant, Noord-Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen, de Zeeuwse Eilanden, Zuid-Oost-Vlaanderen, en Vlaams-Brabant). In alle overige zijn de bewerkers van hem er uitgegaan. Hoewel het kaartbeeld vertrouwen inboezemt (geen enkele grens valt samen met de grens van een atlas), moet die wetenschap ons toch op onze hoede stellen; het is bijv. eigenaardig dat van de vier Noordbrabantse en Antwerpse plaatsen die in de atlas van Noord-Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen zijn opgenomen, er twee (Ossendrecht, I 118, en Zandvliet, I 119) de volgorde 'r 'm opgeven, terwijl in Noord-Brabant en Antwerpen de omgekeerde volgorde bijna uitsluitend heerst. Natuurlijk kan in de rest van het gebied de schikking 'm 'r evenzeer bevoordeeld zijn. Met een beetje voorzichtigheid kunnen wij het kaartbeeld toch wel interpreteren, en dan blijkt dat er van een zekere geografische spreiding sprake is: globaal overheerst 'r 'm in Vlaams-Brabant en in een beperkt gebied van de twee provincies Limburg; het schaarse materiaal voor de westelijke gebieden (waar gewoonlijk volle vormen van hem genoteerd zijn) lijkt erop te wijzen dat enkel in het grensgebied in Zeeuws-Vlaanderen die volgorde courant voorkomt. De omgekeerde schikking overheerst in Zeeland en het grootste deel van Zeeuws-Vlaanderen, in Noord-Brabant, het noorden van Nederlands-Limburg en in Antwerpen. Verder lijken ook het zuiden van West-Vlaanderen en aangrenzend Oost-Vlaanderen een voorkeur voor 'm er te hebben. De enige bewijsplaats voor Frans-Vlaanderen (Zerkel, N 151) zou erop kunnen wijzen dat dit gebied met het zuiden van West-Vlaanderen meegaat. Ondertussen blijkt uit de kaart toch ook dat beide woordschikkingen zowat in heel het onderzochte taalgebied voorkomen. Enkel de relatieve frekwentie van beide schommelt nogal.
7. De plaats van er tegenover volle objektsvormen van pers. vnw. en het aanwijzend vnw. met objektsfunktie, is in de meeste Zuidnederlandse dialekten vrij vast. Daarop wijzen althans de 34 zinnen waarin er op de eerste plaats staat; enkele voorbeelden: Geef er mij van drie frank, zegt-ie (A, Berendrecht, I 120); 'k Had er mij op voorzien (= voorbereid) (A, Erembodegem, O 65); 'k Ga d'r u drie geven (A, Mendonk, I 198); Zr kunnen d'r hunder beter mee bezig houden (A, Asper, O 86); | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
KAART III
In elk van de met volle strepen begrensde gebieden overheersen de vormen en de volgorde die op de kaart zelf aangegeven worden. In de gearceerde gebieden komen de twee vormen niet samen in het tweede zdst. voor. Afwijkingen van wat in een gebied als normaal geldt worden met de in legenda verklaarde tekens aangeduid. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Want ik kon er hem niet uitkrijgen (A. Heestert, O 186); en daar stonden d'r hem wederom af te wachten (A, Lokeren, I 208); Ma niemant en gaf-er em (B, Ieper, N 72, II-378); Hij zette er dat voren (A, Mendonk, I 198); en ge moet er dat allemaal liggen afdoen (A, Lochristi, I 203); Ik zal der oe es henne laïe (B2, Aarschot, P 25, 1-49). Toch zijn er ook een achttal gevallen met er achteraan; van een geografische verdeling van beide types is, zover ik het kan overzien, geen sprake: Als je dat d'r wilt doen ingaan (A, Warrem, N 6); Ik moest mij d'r op die tafel leggen (A, Grembergen, I 259); ... en ik lei mij d'r op die tafel (id.); En morgen zal ik u d'r bescheid van geven (A, Mendonk, I 198); En 'k legde dat d'r op (A, Brugge, H 36); Ge moet dat d'r allemaal op draaien (A, Lochristi, I 203); We hebben die d'r allemaal afgehaald (A, Berendrecht I 120); oe da ze da er zouwe afkrijge (B2, Herentals, K 274, 1-75)Ga naar voetnoot1. Kaart 3 geeft ook een beeld van het gebied waar 'r hem (met volle vorm voor hem) de gewone volgorde is. Er zijn ook enkele plaatsen ingetekend waar de omgekeerde volgorde wordt opgegeven. Enkel voor het Westvlaamse Oostkerke (H 97) en het Limburgse Zutendaal (Q 5) biedt de opgegeven fonetische spelling genoeg houvast om met zekerheid te besluiten dat wij met een volle vorm van hem te doen hebben. In alle overige plaatsen (Herk-de-Stad, P 50; Roosbeek, P 103; Kumtich, P 144; Muizen, P 181; Heers, P 197; en Rutten, Q 241) kan het ook om een tamelijk geprononceerde realisatie van de doffe vorm gaan. In elk geval wijst de kaart in dezelfde richting als het materiaal uit gesproken en geschreven bron; er wordt normaal voor de volle objektsvormen geplaatst.
8. Een volle objektsvorm v.h. pers. vnw. gaat, zoals in het AN, aan het aanw. vnw. als LV vooraf: En die klapte (hier = raadde) mij dat af (A, Mendonk, I 198); Ik en kan mij dat niet... (zin afgebroken) (A, Heestert, O 186); Maar de mensen konden hunder dat niet permitteren (A, Gijzenele, O 28); Ik kan mij dat toch... niet meer voorstellen (A, Oorderen, K 223).
9. Van twee doffe objektsvormen komt het LV voor het MV. Het is niet eenvoudig voorbeelden te geven: enkel bij kombinaties van 't en ze is twijfel uitgesloten. Voor 'm en me is het voor een niet-dialektspreker vaak onmogelijk uit te maken welke vormen als vol, welke als dof geïnterpreteerd worden. Moeilijkheden rijzen van twee kanten: enerzijds is het meestal erg moeilijk om uit te maken of de spreker (schrijver) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een doffe resp. volle vorm heeft bedoeld. Anderzijds kan niet verwacht worden dat t.a.v. de woordvolgorde een even strenge scheiding onderhouden wordt als dat bij bijv. ze-haar het geval is. In de onderzochte teksten en bandopnamen komen enkel zinnen voor met hem als indirekt objekt, gekombineerd met 't en ze; met een enkele uitzondering (Doet en z' an, B, Veume-Ambacht, II-387), hebben de meer dan 50 genoteerde zinnen alle het LV voor het MV. Zoals boven gesuggereerd is dat zeker gedeeltelijk te wijten aan het feit dat hem als volle vorm geïnterpreteerd wordt en dus ook, in overeenstemming met regel 5, na de doffe objektsvorm geplaatst. Anderzijds zijn er zeker een flink aantal waarbij 'm als een doffe vorm gevoeld en behandeld wordt. De regel voor twee doffe vormen blijkt dus wel voor nagenoeg alle Zuidnederlandse dialekten te zijn: LV voor MV. Voorbeelden:... en doe ze 'm oun (E, St.-Niklaas, I 175, II-309); ... en schiet ze 'm oan (B, Rijsbergen, K 180, I-306-7); ... en doog ze 'm oan (B, Sittard, Q 20, I-277); Mer gin mens gaf ze 'm (B, Zuid-Beveland, II-190). Ook de dialektatlassen geven enkel materiaal voor konstrukties met 'm als MV, en wel uit twee zinnen: vrij veel materiaal biedt zin 54 (Ik heb 't 'm afgeraden...). Over de moeilijkheden bij de interpretatie van de gegevens is al gehandeld. Het atlasmateriaal levert 16 maal een konstruktie op die afwijkt van de AN schikking; 3 voor Frans-Vlaanderen (Houtkerke, N 59; Oud-Berkijn, N 160; Belle, N 162), 1 voor West-Vlaanderen (Emelgem, N 46), 1 voor Zeeuws-Vlaanderen (Ossenisse, I 115), 7 voor de Zeeuwse Eilanden: (Oudendijke, I 31a, Bruinisse, I 53; Wemeldinge, I 72; Sint-Maartensdijk, I 73; Nieuwland, I 84a; Borsel, I 89; Oudelande, I 113), 2 voor het zuiden van Zuid-Holland (Herkingen, I 42; Rotterdam, K 5), en 2 voor Antwerpen (Aartselaar, K 280; Nijlen, K 296). Ook zin 100 wordt wel eens met een kombinatie van LV en MV gerealiseerd: in het oosten van Noord-Brabant en het noorden van Nederlands-Limburg wordt 4 maal geef ze 'm mee terug e.d. opgetekend, en 7 keren geef 't 'm mee terug e.d. Daartegenover staat (in Vlaams-Brabant) eenmaal 'm 't (Langdorp, P 33). Daarbij kunnen ook nog vermeld worden twee zinnen met Laat... terugdragen, eenmaal met 'm 't (Bel, K 312 b), en eenmaal met 't 'm (Zeeland, L 157). In elk geval overweegt overal de schikking LV-MV, die ook in het AN normaal is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
7. De onderlinge volgorde van de pronomina in het 2e zdst.c. Konklusies.De vrij uitvoerige bespreking van het materiaal leidt vanzelf tot twee algemene konklusies: In de eerste plaats hebben wij voor heel wat kombinaties in sommige gebieden twee mogelijkheden genoteerd. Vrijwel altijd kan echter een ‘overheersende’ konstruktie aangeduid worden, die door de dialektspreker ook wel als gewoner ervaren wordt. Typisch is daarbij dat de AN volgorde heel vaak wordt opgegeven in gebieden waar die niet gewoon is, terwijl het omgekeerde heel zelden gebeurt. 2. Afwijkingen van de AN norm komen in alle onderzochte dialekten voor. Weliswaar nemen ze in aantal en frekwentie sterk af naarmate wij van de zuidwestelijke hoek van het taalgebied (West-, Frans- en Oost- Vlaanderen) naar het noorden en oosten gaan. Zo blijken de enige punten waarop de onderzochte Antwerpse dialekten op het stuk van de woordschikking in het 2e zdst. van het AN verschillen, te zijn:
- de plaats van het aanwijzend vnw. als subjekt: evenals dat in minder verzorgd AN of in speciale schrijfstijlGa naar voetnoot1 wel eens gebeurt, kunnen die / dat / deze / dit of hun ekwivalenten achter de doffe objektsvormen van het pers. vnw. en achter er komen te staan.
- er als eerste deel van een vnw. bijw. wordt, alweer in overeenstemming met het gebruik in minder verzorgd AN heel vaak voor de volle objektsvormen van het pers. vnw. geplaatst. Dit dialektsysteem is, uitgaande van het regelsysteem dat wij voor het AN hebben voorgesteld, op eenvoudige wijze te beschrijven: regel 2 moet beperkter geformuleerd worden, zodanig dat het aanw. vnw. er uit losgemaakt wordt. Regels 3b en 4b worden vervangen door een enkele regel die zegt dat er een sterke voorkeur heeft voor de eerste plaats in kombinatie met een aanwijzend vnw. (als subjekt of als objekt gebruikt) of met een volle objektsvorm van het pers. vnw. (Voor de onderlinge volgorde van de twee laatstgenoemde types van woorden heb ik geen materiaal; uitgaande van mijn eigen dialektkennis vermoed ik dat het aanw. vnw. als subjekt voor de volle objektsvormen van het pers. vnw. geplaatst wordt, dus:... dat die ons nog wat moet geven). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het ‘zuid-westelijke’ systeem kan het AN regelsysteem niet als uitgangspunt dienen; daarvoor zijn de afwijkingen te talrijk en, vooral, te belangrijk van aard. In de dialekten van West-Vlaanderen en aangrenzend Oost-Vlaanderen (Meetjesland, Deinze, Zottegem, Oudenaarde, enz.) zijn weliswaar dezelfde funktionele en formele kriteria van belang als in het AN, maar ze komen in een andere volgorde aan bod: konsekwent worden alle ‘doffe’ vormen voor de ‘volle’ geplaatst. Pas in die twee duidelijk gescheiden ‘vormklassen’ gaan dan de funktieverhoudingen spelen, zij het blijkbaar met meer uitzonderingen dan in het AN en in de meer oostelijke dialekten. Zonder naar volledigheid te kunnen streven (ik kan mij uitsluitend op het onvolledige materiaal baseren) zou ik een regelsysteem voorstellen dat er als volgt uit kan zien: De leden van het 2e zdst. volgen in deze orde op elkaar:
Ik heb daarmee, ten minste voor de Nederlandse dialekten in België twee extreme systemen iets nader omschreven. Vooral in het oosten van Oost-Vlaanderen, de streek Klein-Brabant en het westen van Vlaams-Brabant komen allerlei typische overgangssystemen voor die dikwijls moeilijkheden kunnen opleveren bij de beschrijving. Een goed voorbeeld is de plaats van 't als objekt t.o.v. de volle subjektsvormen hij, zij en ik: zoals uit de kaarten 1 en 2 is gebleken neemt 't in het Land van Waas en in de streek tussen Brussel en Leuven gekombineerd met hij of zij(lie) de eerste plaats in, gekombineerd met ik de tweede. Waarschijnlijk kan het systeem in die overgangsgebieden enkel voor elk dialekt afzonderlijk worden opgesteld. G. De Schutter. |
|