Taal en Tongval. Jaargang 22
(1970)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. IV]
| |
[pagina 1]
| |
Professor Dr. Hermann Teuchert negentig jaarVóór enkele maanden nam ik toevallig het 83e ‘Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung’ (1960) ter hand. Het was toen opgedragen aan ‘Prof. dr. Hermann Teuchert, Rostock’ ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag ‘in dankbarer Anerkennung seiner groszen Verdienste um die niederdeutsche Philologie, der er in unablässiger Arbeit neue wesentliche Erkenntnisse erschlossen hat.’ Onmiddellijk gingen mijn gedachten naar het lijvige standaardwerk van zijn hand, dat op het einde van de tweede wereldoorlog het licht zag en waarschijnlijk daardoor ten onzent minder bekend is dan het werkelijk verdient. Ik bedoel: Die Sprachreste der niederländischen Siedlungen des 12. JahrhundertsGa naar voetnoot1. Het woord vooraf is gedagtekend december 1941, maar het boek verscheen pas in 1944. Toen ik een paar dagen later naar Gent ging om er college te geven, nam ik het exemplaar van het Seminarie mee om nu en dan een hoofdstuk te herlezen en mijn geheugen op te frissen. Ik had toen niet het minste vermoeden dat ik zo kort daarop de auteur zou terugzien. Ik werd nl. ter gelegenheid van de XXe verjaardag van de D.D.R. uitgenodigd om in oktober jl. de feestelijkheden te Berlijn bij te wonen, en te dier gelegenheid eventuele wensen te kennen te geven. Mijn besluit was vlug genomen: een bezoek aan professor Teuchert. Ik had professor Teuchert vroeger wel een paar maal ontmoet, de laatste keer in Rostock zelf, waar in 1958 het ‘Verein für niederdeutsche Sprachforschung’ zeer uitzonderlijk zijn jaarlijkse vergadering hield. Ik had echter nooit de gelegenheid gehad nader kennis met hem te maken en wat over ons vak te praten. Het was steeds bij een vluchtig, oppervlakkig beleefdheidsgesprek gebleven. Nu wilde ik in geen geval deze unieke kans laten slippen. Daarbij kwam dan nog dat ik, als trouw lezer en bewonderaar van Fritz Reuter, ook deze gelegenheid te baat wilde nemen om diens geboortehuis te bezoeken, met het mij onbekende Fritz Reuter-museum in zijn geboortestad Stavenhagen kennis te maken en een groot deel van zijn geboortestreek, die hem zo lief was, nog eens te doorkruisen. | |
[pagina 2]
| |
Zodra de feestelijkheden voorbij waren, vertrok ik vroeg in de morgen, per auto, over Neu-Strelitz, Neu-Brandenburg en Stavenhagen naar Rostock. Wat was die stad in die elf jaren veranderd! Geen spoor meer van vervallenheid en krijgsgeweld, overal mooie, nieuwe, moderne complexen, zowel in de stad zelf als eromheen. Juist buiten het oude stadsgedeelte rijzen een aantal nieuwe gebouwen op, voor het grootste gedeelte nieuwe instituten van de oude universiteit, de oudste van Noord-Duitsland, die dit academiejaar haar vijfhonderdvijftigste verjaring viert. Ik bezocht de stad, een nieuw gebouwencomplex tussen Rostock en Warnemünde, Warnemünde zelf, onder leiding van professor H.J. Gernentz, met wie ik ook een prettige avond doorbracht en belde de volgende morgen, stipt te 10 uur, met mijn reisgenoot W. Warnecke, secretaris van het Duits-Belgisch Genootschap in de D.D.R., bij professor Teuchert aan. Ik had mij onderweg afgevraagd hoe hij er na die elf jaren zou uitzien? Ik stond verstomd over het jeugdig voorkomen van die haast negentiger en vooral over die levendige, tintelende ogen. Wat dan gezegd van zijn vrouw? Een grijze, frisse, opgewekte dame, met een nog jeugdiger voorkomen en een lieve, innemende glimlach. We zaten weldra met z'n vieren in zijn studeerkamer voor een glaasje wijn in een druk gesprek, waaraan ook mevrouw Teuchert, haar Rijnlandse oorsprong eer aandoend, levendig deelnam. Van hem vernam ik dat weldra van het Mecklenburgse woordenboek, waarvan totnogtoe vier delen zijn verschenen, weldra een vijfde deel het licht zal zien, en dat de voltooiing ervan voor ± 1980-1981 kan worden verwacht. Die zal ik wel niet meer beleven, zei de oude lexicoloog al monkelend. Ik twijfel er echter aan of hij dat wel meende; laten we hopen dat de toekomst hem ongelijk geeft.
Vóór het afscheid nemen, brachten wij nog een bezoek aan hun uitgestrekte, mooie en zeer goed verzorgde tuin, die zij beiden grotendeels zelf onderhouden. Een smaakvol uitgekozen verscheidenheid van herfstbloemen gaven aan de tuin een heerlijk uitzicht. De fruitbomen waren met zorg geselecteerd. Dicht bij het huis stond een reusachtige notelaar, die kwistig zijn vruchten had rondgestrooid. Toen ik zag met hoeveel vlugheid en lenigheid mevrouw en professor Teuchert zich bukten om wat onkruid te wieden, of om een paar okkernoten op te rapen, verwonderde ik mij niet langer over hun fris en jeugdig voorkomen. Node nam ik afscheid van deze beide lieve mensen! Herman Teuchert mag zich niet alleen over een lang, maar ook over een wel gevuld en rijk leven verheugen. Zijn vrouw schonk hem vijf kinderen: één dochter en vier zonen, van wie de oorlog er hun een ontnam. | |
[pagina 3]
| |
Helmut Teuchert sneuvelde in Polen. Aan zijn nagedachtenis droeg zijn vader de Sprachreste der niederländischen Siedlungen op. Hermann Teuchert werd geboren als zoon van een landbouwer te Loppow, een kleine plaats in de onmiddellijke buurt van Landsberg op de Warthe, aan de oostelijke grens van de mark Brandenburg. Hij volgde eerst de lessen van het ‘Joachimthalsche Gymnasium’ te Berlijn, waar hij ook zijn ‘Abitur’ aflegde. Hij studeerde verder klassieke talen, geschiedenis en germanistiek, eerst te Straatsburg en daarna te Berlijn, waar hij in 1907 op een proefschrift, getiteld Laut- und Flexionslehre der neumärkischen Mundart (Halle, Waisenhaus, 1907) promoveerde. Van 1906 tot 1910 was hij werkzaam te Bonn bij het ‘Rheinisches Wörterbuch’ en daarna gymnasiumleraar te Steglitz (Berlijn). In 1920 werd hij aan de universiteit te Rostock benoemd voor de nieuw opgerichte leerstoel voor Nederduits en Nederlands. In 1934 vielen hem bovendien de Duitse taal en oudere Duitse literatuur ten deel. Na de oorlog (1945) werd hij direkteur van het ‘Germanistisches Institut’, wat hij gebleven is tot aan zijn emeritaat in 1954. Hermann Teuchert is in de eerste plaats een dialektoloog - en meer speciaal een dialektgeograaf - en een lexicoloog. Zijn belangrijkste publikaties liggen dan ook op dat gebied. Een volledige lijst van zijn geschriften tot 1959 vindt men in het reeds vermelde ‘Jahrbuch 83’Ga naar voetnoot1. Naast zijn Sprachreste der ndl. Siedlungen, die Dr. Max Bathe ‘ein Hoheslied der Sprachgeographie’ noemtGa naar voetnoot2, schreef H.T. nog twee aanvullingen, getiteld Reste der niederländischen Siedelsprache in der Mark BrandenburgGa naar voetnoot3. Ik zou nog heel wat geschriften van H.T. kunnen aanhalen die, inzonderheid voor de nederlandist belangrijk zijn, maar dat is nu niet de bedoeling. Toch wens ik nog te wijzen op een ander standaardwerk waaraan ook zijn naam is verbonden, nl. het reeds vernoemde Mecklenburgs woordenboekGa naar voetnoot4 en op zijn medewerking aan het Grimmse woordenboekGa naar voetnoot5, | |
[pagina 4]
| |
waarvan Max Bathe zegt: ‘Hermann Teuchert hat dem 15. Bande des “Grimm” seinen Namen gegeben. Nich alle Lieferungen sind von ihm geschaffen, aber die Bearbeiter wirkten in seinem Geist. Wo jedoch eine Lieferung von ihm selbst gestaltet wurde, begegnet der reine Teuchert (sic). Es ist ein Genusz, ihn auf sich wirken zu lassen’Ga naar voetnoot1. H. Teuchert was van 1913 tot 1924 uitgever of mede-uitgever van het Zeitschrift für deutsche Mundarten en van 1924 tot 1934 uitgever van TeuthonistaGa naar voetnoot2. Hij werkte ook mee aan de uitgave van John BrinckmansGa naar voetnoot3 Plattdeutsche Werke, waarin hij voor Vagel Grip (Dl. 1, 1924) een inleiding schreef. Hij wijdde trouwens een aantal bijdragen aan deze tijd- en lijdensgenoot van Fritz Reuter. Men heeft in Duitsland en in de Lage Landen de verdiensten van Hermann Teuchert gewaardeerd en hem daarvan een blijk gegeven door het toekennen van de Brüder Grimm-prijs van de universiteit Marburg in 1954 en van de Joost van den Vondel-prijs van de universiteit Münster in 1964. In 1955 werd hij benoemd tot corresponderend lid van de ‘Deutsche Akademie der Wissenschaften’ te Berlijn en tot erelid van het ‘Verein für niederdeutsche Sprachforschung’. In 1961 werd hem de ‘Nationalpreis I. Klasse’ der D.D.R. toegekend. Uit de hulde die Dr. Max Bathe aan zijn oude leermeester ter gelegenheid van zijn tachtig jaar brengt, blijkt uit elke bladzijde de vriendschap en de waardering die de meester bij zijn studenten heeft weten te wekken. Het artikel begint als volgt! ‘Nicht jeder Lehrer ist ein Forscher, aber auch nicht jeder Forscher ist ein Lehrer: Hermann Teuchert ist beides.’ Kan men een professor grotere lof toezwaaien? Ik heb gedacht dat in een Nederlands tijdschrift, aan de studie der streektalen gewijd, de negentigste verjaardag van de auteur van Die Sprachreste der niederländischen Siedlungen des 12. Jahrhunderts, tevens de nestor der dialektgeografie, ook ten onzent niet stilzwijgend mocht worden voorbijgegaan. Weinigen hebben het geluk een zo hoge leeftijd te bereiken en welvarend en helder van geest zich vol arbeidslust verder met wetenschappelijk werk onledig te houden. Zou Hermann Teuchert het geheim van Baumbachs ‘Water van de jeugd’ hebben ontdekt of is de lexicografie zijn levenselixer? Wat er ook van zij, wij wensen hem en zijn lieve gade nog vele heerlijke lentes in hun mooie bloemenparadijs te Rostock!
Willem Pée. |
|