Taal en Tongval. Jaargang 21
(1969)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
Een hoofd-stukjeVan het woord hoofd bestaan in de Nederlandse streektalen tal van varianten, van vokalische zowel als konsonantische aard. Tot die laatste groep behoren, naast hoofd zelf, nog vormen als hoof en hood, afgezien dan nog van de bij deze drie voorkomende afwijkingen zonder h. Ik wil dit artikel wijden aan de variant (h)ood, niet zozeer omdat ‘oot “hoofd” passim in Brabant’ voorkomt, zoals Weijnen wat te zuinig in zijn Nederlandse Dialectkunde opmerktGa naar voetnoot1, maar vanwege het feit dat deze uitspraak van het woord hoofd al sedert de 17e eeuw, o.a. door de kluchtschrijvers, als een van de typische kenmerken van de Brabantse taal werd beschouwd. En aangezien we het Brabantse hood, bij toepassing van de uitspraak van Johan de BruneGa naar voetnoot2 op dit bepaalde geval, mogen beschouwen als een van de akoestische voorwaarden waaraan een ‘schoone vrouw’ heeft te voldoen, zal, naar ik hoop, deze bijdrage niet te zeer een wanklank vormen in dit feestnummer, dat is opgedragen aan een onderzoeker van de Brabantse tongvallen. De lezer vindt op de bijgevoegde kaart alleen de plaatsen aangegeven waar het woord, als simplex of kompositum, zijn f mist; vokalische verschillen blijven hier buiten beschouwing. Voor Noord-Nederland kon ik beschikken over de antwoorden op een viertal vragen van het Amsterdamse dialectbureau; allereerst die op de eerste en tweede vraag van lijst 1 (1931), resp. hoofd en voorhoofd; vervolgens heb ik gebruik gemaakt van de antwoorden op lijst 27, vraag 25b: Ik heb hoofdpijn, en tenslotte is er nog vraag 19 van lijst 30, waarin gevraagd werd naar de benaming voor gekookte en geperste varkenskop en waarop in het oosten een aantal malen met hoodkaas e.d. is geantwoord. Voor België heb ik gebruik kunnen maken van de antwoorden op de vraag naar de namen voor de wendakker. Die vraag is daar gesteld door de Dialectcentrales te Leuven, Luik en Nijmegen. Alle namen waarin een vorm van hoofd zonder f voorkwam, zijn d.m.v. een vierkantje voorgesteld. Wendakker-gegevens voor Nederland, ook die afkomstig van het Amsterdamse bureau, zijn ten dele ook op de kaart terug te vinden, zo bijv. het opvallende Friese gebied en enkele plaatsen in Noord-Brabant. Ik heb ze terzijde gelaten in gebieden waar ik dankzij andere vragen al over voldoende materiaal beschikte, bijv. voor de | |
[pagina *15]
| |
[pagina 229]
| |
Zeeuwse eilanden. De wendakker-gegevens in België geven maar een onvolledig antwoord op de vraag hoever de vormen van hoofd zonder f verbreid zijn. Er is zekerheid met betrekking tot West-Vlaanderen, want daar komen nog volop samenstellingen met hoofd voor, steeds in de vorm mét f. We kunnen de Schelde in de provincie Oost-Vlaanderen tot aan de stad Gent ongeveer als de westgrens van de hood-vormen beschouwen. De oostgrens van de samenstellingen met hoofd (dat zijn hier vormen mét f) loopt ongeveer midden door vak O naar het zuiden, zodat op de wendakkerkaart niet te zien is waar verder naar het oosten weer vormen van hoofd zonder f beginnen voor te komen. Voor de oostelijke helft van vak P verschaft de wendakkerkaart weer wel gegevens, maar voor het tussenliggende gebied ontbreekt informatie uit vragenlijsten. Om die lakune wat op te vullen heb ik de Belgische dialektwoordenboeken geraadpleegd, waardoor is komen vast te staan dat Zuid-Oost-Vlaanderen def f wél heeftGa naar voetnoot1, Zuid-West-Brabant daarentegen weer niet, als tenminste de toestand die daar in de 14e eeuw bestondGa naar voetnoot2, zich net zo min als dat in de naaste omgeving gebeurd is, heeft gewijzigd. Voor Leuven, Aarschot, het Hagelands, Klein Brabant en het Haspengouws wordt eveneens de f-loze vorm opgegevenGa naar voetnoot3, zodat deze gebieden zich aansluiten bij het hood-gebied in vak P van de wendakkerkaart. Al zijn er nog wel enkele leemten, toch lijkt het me waarschijnlijk dat het hele Nederlandstalige deel van de Belgische provincie Brabant de vorm zonder f bezigt. Datzelfde veronderstel ik ook voor het opengebleven deel van Belgisch Limburg; voor wendakker gebruikt men daar namen waarin het woord hoofd ontbreekt. De kaart, die het resultaat van deze materiaalverzameling is, vertoont een opvallend beeld, omdat de Zeeuwse eilanden samen met Brabant een vorm ood (of klinkervariant) blijken te kennen, die in Zeeuws- en Belgisch Vlaanderen totaal ontbreekt. In Vlaanderen heerst daarmee ogenschijnlijk een andere situatie dan bij het in verschillende opzichten vergelijkbare heeft, waarvoor het Vlaams immers ei(t) gebruikt. Kloeke wijst er echter in navolging van De Bo op dat dat een konjugatievorm van het door Oost- en West-Vlamingen gebruikte ww. ein | |
[pagina 230]
| |
isGa naar voetnoot1. Dit gevoegd bij zijn mededeling dat er géén oude Vlaamse f(v)-loze vormen van heeft bekend zijn, evenmin als van hoofd, doet me konkluderen dat in dat gebied de synkope of, beter misschien, de assimilatie van v in hoved niet heeft plaats gevonden. Vast staat dat het zuidelijke Nederlands, behalve het Vlaams dan, wel vanouds de hoofd-vorm zonder f/v gekend heeft. Uit de overstelpende hoeveelheid citaten van het MWB doe ik een greep: hood (Lutg. 13e eeuw), thoot (Lsp, 2 maal ao 1330), hoot (Doct. ao 1345), hoot (Ruusbr. 14e eeuw), hoot (Jan van Boendale), hoot (Vergi, begin 14e eeuw)Ga naar voetnoot2; verder nog uit andere bron: hoet en van den hode (Zuid-West-Brabant ao 1389)Ga naar voetnoot3. Na deze Brabantse voorbeelden wil ik voor Limburg volstaan met er op te wijzen dat in de oorkondentaal van Belgisch Limburg alleen vormen zonder f/v voorkomenGa naar voetnoot4. Onder al de door Verdam geciteerde vormen hoot e.d. is er niet één uit Zeeland, terwijl de Hollandse vormen zeer twijfelachtig zijn. Ik ben in enkele bronnenpublikaties eens nagegaan hoe vroeg in Zeeland de eerste vormen zonder f/v optreden en dat bleek vrij laat te zijn: de oudste met zekerheid te dateren vorm is van 1499, komt uit Zoutelande en luidt: hootmisseGa naar voetnoot5. In latere jaren wordt deze gevolgd door: overhoot Middelburg 1515; oexhoet, oexoet Domburg 1520; hootluyden Middelburg 1521, hootsman id. 1535 en hoetmannen id. 1547Ga naar voetnoot6. Het aantal gevallen mét f is in deze tijd echter nog ver in de meerderheid, dit geheel in tegenstelling met de toestand in het oude Brabant, waar al sinds het begin van de 14e eeuw de vormen zónder de andere volledig overschaduwen, behalve in de 16e eeuw, want dan schijnt er een opleving van f-vormen plaats te vinden. Ik citeer nu alleen de door Vangassen uit de 14e eeuw bijeengebrachte vormen: int gulden hoet Brussel 1304; te voerhoede 1350, te hoedoeken id. 1390, te voerhoede id. 1393; thoet, hoetvonisse Antwerpen 1398; Symon dulhoet Mechelen 1340; ane de hoode | |
[pagina 231]
| |
id. 1390; tgolhoet Tienen 1340, tvoerhoet id. 1381; kalfshoede Diest 14e eeuw, mattijs potshoets id. 1379; hoetvonnissen, onthoedt wart Leuven 1381; dulhoede Mechelen 1319, gielen dulhood id. 1361, ian dulhoods id. 1368, hoodcabelen, id. 1379, ane de hooden id. 1386; zelfs in Den Bosch blijkt in dezelfde eeuw al hoetvonnis (ao 1385) voor te komenGa naar voetnoot1. In Brabant hebben de f/v-loze vormen zich dus al vroeg een vaste plaats in de schrijftaal weten te veroveren, terwijl dat in Zeeland pas vrij laat begint en eigenlijk nooit is geluktGa naar voetnoot2. Dat hoeft nog bepaald niet te betekenen dat daarom de f-loze vorm daar ook jonger zal zijn, want de schrijftaal is nu eenmaal konservatiever van aard en die in Zeeland stond daarenboven nog sterk onder Hollandse invloed, die alleen maar de vorm met f kan hebben gekend. Toch kunnen de wederwaardigheden van hoofd in de Zeeuwse schrijftaal niet geheel los gezien worden van wat zich in het mondelinge taalverkeer moet hebben afgespeeld; de sterke positie van de vorm mét f moet mede tot stand gekomen zijn door het gebruik ervan in de spreektaal. Ik neem daarom aan dat het Zeeuwse (h)ood jonger is dan het Brabantse. Dan zijn er twee oorzaken te bedenken die verantwoordelijk kunnen zijn voor de Zeeuwse vorm, een interne ontwikkeling zonder invloed van buiten af, of een expansie vanuit Brabant. Die laatste oorzaak lijkt mij het minst waarschijnlijk en wel hierom. In de eerste plaats bestaat er geen enkel ander voorbeeld van een klankverschijnsel dat zich vanuit Brabant in Zeeland heeft verbreid en vervolgens zou het vreemd zijn dat nu juist Zeeuws-Vlaanderen, dat vaak wel Brabantse invloed keeft ondergaan, de vorm hood niet heeft overgenomen. Van zo'n interne klankontwikkeling als ik nu bij de Zeeuwse vorm veronderstel, bestaat een parallel in het Friese haed, het oude woord voor hoofd, dat nu vooral nog in samenstellingen als foarhaed is bewaard; het moderne Fries noemt het lichaamsdeel doorgaans holleGa naar voetnoot3. Het noordelijkste punt van het zuidelijke hood-gebied was eens de stad Dordrecht, waar in 1589 gesproken werd van hootgeldGa naar voetnoot1, nú mag de Rijn/Lek beschouwd worden als de grenslijn. Dat kan er op wijzen dat het hood-gebied in de loop der tijd vrijwel onveranderd is gebleven. | |
[pagina 232]
| |
Naar mijn mening is dit Brabants-Limburgse komplex tot stand gekomen door expansie vanuit de belangrijkste kultuurcentra, als Brussel en Antwerpen. Die uitstraling zal nog zijn bevorderd doordat hood al zo vroeg in de schrijftaal d.i. kanselarijtaal werd ingevoerd. ‘De zuidelijke ‘golf’ om met Kloeke te sprekenGa naar voetnoot2, is dan tot staan gekomen bij de rivier Rijn/Lek, maar het is zeer de vraag of dat gebeurd is ómdat er een rivier was, want waarom werd de expansie dan niet gestuit door de zuidelijker gelegen Maas? Ik hou daarom liever rekening met de mogelijkheid dat er andere oorzaken zijn. Daarbij denk ik dan vooral aan het gedrag van de slot-t in het gebied ten noorden van de rivieren. Zoals op enkele kaartjes in de dissertatie van Van Veen te zien is, wordt die t daar geapokopeerd, speciaal ook bij het woord hoofdGa naar voetnoot3. Die apokope is in het Utrechtse al een middeleeuws verschijnsel, de oudste vorm die Van Veen geeft is uit 1262, de meeste voorbeelden zijn uit de 14e eeuwGa naar voetnoot4. Daarmee lijkt dit taalverschijnsel in het rivierengebied ouder dan de synkope van f/v. Dit en het merkelijke samentreffen van de zuidgrens van de apokope en de noordgrens van de synkope, brengen me op de gedachte dat misschien intern-taalkundige verwikkelingen van het soort dat door Weijnen zo uitvoerig en geruchtverwekkend is beschrevenGa naar voetnoot5, bepalend zijn geweest voor de begrenzing van hood, immers waar geapokopeerd was (hoof), viel niets meer te synkoperen.Ga naar voetnoot1 In het oudste hood-gebied verdwijnt de vorm het eerst. Er zijn, behalve de leemten op de kaart, nog een aantal symptomen aan te wijzen, die tonen dat hood op retour is. Dat is dan vooreerst de betekenisverenging waar enkele korrespondenten op wijzen: hood vooral in uitdrukkingen; in de betekenis: slecht geheugen of verstand; ridikuliserend. En verder het feit dat het woord nog alleen in samenstellingen blijft en als simplex vervangen wordt. Maar zelfs een kompositum als hoodpijn behoort in Brabant al tot de zeldzaamheden, niet de kwaal, die nu niet zoals te verwachten zou zijn, hoofdpijn, maar koppijn wordt genoemd. Voor de dialektspreker is de afstand tussen hood en hoofd te groot, groter dan tussen hood en kop; het is maar hoe je het bekijkt.
Jan Stroop. |
|