Taal en Tongval. Jaargang 21
(1969)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
De ovenpaal in de ‘fläming’ of een pleidooi voor gezond verstand en methodeMotto: 't Was op een Nieuwjaer-aven
Den bakker sloeg zyn wuf,
Al met de heete pale
Zoodanig op heur lyf.Ga naar voetnoot1
......
Oud Vlaams lied.
In de vijfde jaargang van dit tijdschrift verscheen in 1953, van de hand van André Stevens, de Limburgse dialektoloog, een uitgebreide en goed gedocumenteerde dialektgeografische en etymologische studie over Zwaalde, een zuidoostnederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaalGa naar voetnoot2. Alle Nederlandse dialektologen hebben toen ongetwijfeld met welgevallen kennis genomen van die degelijke, wetenschappelijk verantwoorde en zeer voorzichtig geformuleerde studie, een model in haar genre. Op het begeleidend kaartje, dat niet alleen de veelvuldigheid van de zwaalde-vormen aanwijst, worden ook de verschillende andere benamingen aangegeven die dat gebied begrenzen. Ten westen is dat de ovenpaal. Tien jaar later publiceerde Otto Kieser (Halle an der Saaie) in het Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 86 (1963)Ga naar voetnoot3 een bijdrage, getiteld Brotschieber auf dem Fläming und in weiterem Umkreis. Uit mijn oude BrockhausGa naar voetnoot4 leer ik dat de Fläming een ‘Höhenrücken’ [ist] an der Grenze der preusz[ischen] Provinzen Brandenburg und Sachsen, etwa zwischen Wittenberg, Zerbst, Belzig, Luckenwalde und Dahme. Man unterscheidet einen westl. Hohen und einen östl. Niedern F[läming]... Er hat seinen Namen von den vläm[ischen] Kolonisten, welche Albrecht der Bär hier ansiedelte.’ | |
[pagina 220]
| |
Van die Albert de Beer (Ballenstädt ± 1100 - 18-11-1170), markgraaf van Brandenburg, vertelt mijn Brockhaus o.m. dat hij meermalen de Wenden bevocht, dat hij ze ten slotte in 1157 onderwierp en dat hij in de verlaten streken Rijnlandse, Hollandse en Vlaamse kolonisten wist aan te trekken, die zich aan de Elbe, Havel en Spree nederzetten en er steden (Berlijn, Cölln a/d Spree, Aken a/d Elbe enz.) stichtten. Aan deze historische feiten zal in de laatste vijfenzeventig jaar wel niet veel zijn gewijzigd, behalve dat dit gebied nu deel uitmaakt van de D.D.R. Voor ons hebben ze trouwens ook minder belang. Otto Kieser, die Hermann TeuchertsGa naar voetnoot1 sporen schijnt te willen drukken, heeft in de mark Brandenburg ook een woord van Nederlandse oorsprong ontdekt, nl. Back(en)poale, ons ovenpaal. Dat woord komt, volgens het kaartje op blz. 113, voor in 28 plaatsen van de hierboven genoemde Fläming. Op blz. 114 zegt de auteur m.i. terecht: ‘Wir finden es im Niederländischen und zwar im S des Landes, als ovenpaal wieder und drfen es deshalb mit Recht als niederländisches Siedlerwort des 12. Jahrhunderts ansprechen’. En hij beroept zich hier op inlichtingen, hem door prof. dr. W. Foerste (Münster), prof. dr. K. Heeroma (Groningen) en dr. J. van Bakel (Nijmegen) verschaft. Nu is het jammer dat Otto Kieser het niet hierbij heeft gelaten. Indien zijn bewijsvoering totnogtoe voortreffelijk was, blijkt uit het daarop volgende duidelijk dat hij van het dialektonderzoek in Vlaanderen weinig of niets afweet. Wel schijnt hem de naam Blancquaert niet onbekend te zijn, want hij schrijft: ‘Bis jetzt ist es nur in den Fragebeogen von E. Blancquaert verzeichnet; die Ergebnisse dieser Umfrage sind aber noch nicht veröffentlicht.’ O. Kieser heeft dus wel een klok horen luiden, maar hij weet niet waar de klepel hangt. In 1963 waren tien van de zestien Nederlandse dialektatlassen verschenen en kon ieder belangstellende de kaart van Stevens in westelijke en noordwestelijke richting - de Zeeuwse eilanden inbegrepen - bijwerken. O. Kieser hoorde op het W.N.T. helemaal geen beroep te doen en hoefde voor Walcheren niet het woord schotel te citeren dat in de Atlas van de Zeeuwse eilanden noch in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten van dr. Ha. C.M. Ghijsen met die betekenis voorkomt. Aangenomen dat de heer Kieser te Halle de Reeks Nederlandse Dialektatlassen niet te zijner beschikking heeft, acht ik het toch vanzelfsprekend | |
[pagina 221]
| |
dat hij moet weten dat er te Leipzig - op een boogscheut van Halle - aan de Universiteit een Niederländisches Seminar bestaat, waarvan in 1963 professor Dr. Th. Frings nog de leiding had. Had hij daar navraag gedaan, dan had Frings of een van zijn medewerkers hem ongetwijfeld op de Reeks Atlassen en Taal en Tongval gewezen en hem op de goede baan geholpen. Hij had daar ongetwijfeld vernomen dat er zoiets bestaat als een Leuvense Dialektcentrale en een Seminarie voor Vlaamse Dialektologie (Gent). Hij had dan vast ook niet geschreven: ‘Es ergeht daher an die Niederländische Mundartforschung die Bitte, die Untersuchung von -paal weiterzuführen. Vielleicht läszt sich eindeutig ein Landstrich im W festlegen, aus dem die Vorfahren der heutigen -poale-Sprecher im Fläming hergekommen sind’. Dat verzoek, hoe vriendelijk ook geformuleerd, was beter ongedaan gebleven! Toen ik in 1964 van dat artikel kennis nam, liet ik onmiddellijk door twee studenten de gegevens van de dialektatlassen op kaart brengen en door Ernest EylenboschGa naar voetnoot1 voor het gehele gebied bezuiden de grote rivieren een overzichtskaart ontwerpen, om daarmee de heer Kieser behulpzaam te zijn. Ik kwam helaas ermee te laat, want op hetzelfde ogenblik verscheen het Jahrbuch 87 (1964), waarin een ‘Nachtrag’Ga naar voetnoot2 was opgenomen. Hierbij publiceerde O. Kieser een kaartje, steunend op de gegevens die hij verkregen had van Dr. J. Weyns, wiens werk Bakhuis en Broodbakken in VlaanderenGa naar voetnoot3 hij door professor dr. G. de Smet (Nijmegen) had leren kennen. Dat boek, dat gedrukt werd ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de Kempische folklorist, is dan ook in de eerste plaats een volkskundige bijdrage, waarin tevens een aantal dialektologische gegevens verwerkt zijn. Dr. Weyns heeft terecht een aantal Vlaamse Idiotica geraadpleegd. Hij beschikt over door hemzelf verzameld materiaal en kent ook het artikel van André StevensGa naar voetnoot4. Dat hij in zijn studie de Reeks Nederlandse Dialektatlassen niet vermeldt, is een verzuim dat men een volkskundige niet euvel mag duiden. Mij doet het echter vrij vreemd aan dat professor G. de Smet, een oud-student van de Gentse Rijksuniversiteit en van professor Blancquaert, de heer O. Kieser onmid- | |
[pagina 222]
| |
[pagina 223]
| |
dellijk wel - en terecht - op het pas verschenen werk van Dr. J. Weyns attent maakte en hem zelfs behulpzaam was bij het aanschaffen ervanGa naar voetnoot1, maar dat hij hem niet verwijst naar de ‘Leuvense Dialektcentrale’ en naar het ‘Seminarie voor Vlaamse Dialektologie’ van de universiteit waar hij gestudeerd heeft. Had hij O. Kieser werkelijk een goede dienst willen bewijzen, dan had hij hem moeten wijzen op zijn verkeerde opvattingen ten aanzien van Blancquaerts onderneming; aldus had hij hem misschien belet met een zekere zelfgenoegzaamheid een onjuist en nutteloos kaartje te publiceren. Door de beperkte plaatsruimte waarover ik beschik, is het mij nu niet mogelijk hier verder op in te gaan. Om dan toch nog iets positiefs te brengen, voeg ik aan deze methodologische beschouwingen een kaartje toe met de -paalbenamingen van de ‘broodschieter’: ovenpaal, broodpaal, schietpaal en paal beneden de grote rivieren. De volledige Nederlandse ovenpaalkaart met commentaar hoop ik bij een volgende gelegenheid te publiceren.
Willem Pée. |
|