Taal en Tongval. Jaargang 20
(1968)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ‘ontrondingsgebied’ aan de grens tussen Oost- en WestvlaamsDoor de bewoners van het Meetjesland en van de streek ten oosten van Brugge worden de dialecten van Maldegem (I 154) en Kleit (I 154a) als ‘zeer speciaal’ gekarakteriseerd. Tot ver buiten hun dorp herkent men de Kleitenaren en de Maldegemnaren onmiddellijk aan hun uitspraak en zeer talrijk zijn de spotrijmpjes waarin hun uitspraakeigenaardigheden op de korrel worden genomen: bv. ɑ.jt, zɑ.jt, bø⫞ϵ▴tərɛ͂▴smɑ▴jt (= hout, zout, boter en smout), of: ʹkmu͂ntplã▴ŋʹki.r ɛ͂˔n dəʹmi.r nʊ.Χ ʹsΧi▴rn (= 'k moet het plankier [= voetpad] en de muur nog schuren), of nog: tsɛ˔təʹmɛ˔sɛ˔p̮dəʹvɛ˔st (= er zit een mus op de vorst [= nok v.h. dak]). Nadat ik reeds vanaf mijn jeugd de eigen aard van het Kleits en het Maldegems ondermeer via dergelijke spotrijmpjes ervaren had, heb ik thans door middel van een fonetisch-fonologische studie van de dialecten van die streek trachten na te gaan, in welke zin en waarom het Kleits en het Maldegems eventueel ook wetenschappelijk als ‘iets speciaals’ kunnen worden gedefinieerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er in dit gebied heel wat isofonen lopen die een tegenstelling Oostvlaams - Westvlaams reveleren. De meest oostelijke die wij gevonden hebben, stelt Wvla. ˀ tegenover Ovla. k̮ tussen twee vocalen (bv. in zeker); de meest westelijke duidt het Ovla. e.-gebied aan tegenover Wvla. ɛ in geweest. Kleit en Maldegem liggen in het gebied tussen deze beide isofonen en vertonen bijgevolg zowel Oostvlaamse als Westvlaamse karakteristieken. Zoals de overzichtskaart aantoont, is het overgangskarakter van de dialecten van deze plaatsen zeer sterk. In die zin onderscheiden het Maldegems en het Kleits zich alvast van de dialecten die ten oosten en ten zuiden van die dorpen gesproken worden: Adegem-centrum (I 155), Knesselare (I 185) en Ursel (I 186) hebben een homogeen Oostvlaams dialect, terwijl in de dialecten van Sint-Laureins (I 156) en Adegem-Helle (op de kaart aangeduid met de letter H) de reeds besproken ˀ juist het enige Wvla. verschijnsel is. Evenmin hebben het Maldegems en het Kleits hun specifiek overgangskarakter gemeen met de dialecten die in de dorpen van aangrenzend West-Vlaanderen gesproken worden: Moerkerke (I 152), Oedelem (I 153) en Sijsele (H 41) hebben alle een bijna homogeen Westvlaams dialect. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch mogen we in die streek het attribuut ‘overgangsdialect’ niet uitsluitend aan het Kleits en het Maldegems toekennen: de overzichtskaart illustreert duidelijk dat ook de dialecten van Middelburg (I 126), Donk (I 154b), Oedelem-Oostveld (I 183a) en Sint-Joris-ten-Distel (I 184) een - eigen - overgangskarakter hebben. Hoe opvallend het overgangskarakter van het Maldegems en het Kleits ook is, toch menen wij dat de reden waarom men deze dialecten algemeen als ‘iets speciaals’ beschouwt, niet in die richting mag worden gezocht. Wanneer we trouwens de spotrijmpjes die bij de aanvang van deze studie geciteerd werden, nogmaals onder ogen nemen, dan valt op dat de meeste woorden daarin eigenlijk geen tegenstelling Oostvlaams - Westvlaams reveleren. Zij wijzen op een ander, belangrijk verschijnsel dat, blijkens ons onderzoek, in de streek tussen Eeklo en Brugge exclusief Maldegems-Kleits is: ontronding van de meeste palatale vocalen die in het A.B. en in de Nederlandse dialecten normaal gerond zijn (cf. mi▴r = muur; sΧi▴rn = schuren; mɛ˔sə = mus; ɛ˔p = op, dial. up; ve˔st = vorst, dial. vost, vust). Doorgaans blijft in de zuidwestelijke dialectgroepGa naar voetnoot1 het verschijnsel ontronding beperkt tot enkele zgn. ingweonismenGa naar voetnoot2 en enkele woorden met Wgm. iu (Ndl. ui of uu) waarin de ontronding echter bijna ‘algemeen Zuidnederlands’ mag worden genoemdGa naar voetnoot3. In de dialecten van Donk (I 154b), Oedelem-Oostveld (I 183a), Knesselare (I 185) en Ursel (I 186) komt bovendien wel een volwaardige ontrondingscategorie voorGa naar voetnoot4, maar systematische ontronding van de meeste in het Ndl. geronde voorklinkers treedt enkel in het Maldegems en het Kleits op. Beide dialecten blijken de volgende ontrondingscategorieën te bezitten: 1) (Hypothetische) y▴ → i▴ in alle woorden die in de Ovla. dialecten van de streek y▴ hebben (bv. Juul, Lucifer, minuut, muur, schuur, uur, zuur), behalve in enkele recente leenwoorden (bv. autobus, bureau, truc). Te Maldegem is deze ontronding bij de burgerij en bij de jonge | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
generatie al flink op de terugweg; te Kleit is dit alleen bij de jeugd het geval. 2) (Hypothetische) œ → ɛ˔▴ in alle woorden met Ndl. ʌ (bv. brug, durven, kussen, mus, vluchten, zuster); œ˔▴ komt te Maldegem en te Kleit enkel voor in de vrij recente woorden punt en spurt. Ontronding tot ɛ˔▴ treedt ook op in enkele woorden met Ndl. ɔ of ʊ uit Wgm. ŭ:
Tenslotte treedt ook in twee Romaanse leenwoorden met Ndl. ɔ ontronding tot ɛ˔▴ op: pɛ˔▴pə voor pop en trɛ˔▴s voor tros. Hieruit blijkt meteen dat, althans voor deze categorie, de ontronding het gebied van de i-umlaut te Kleit en te Maldegem ver overschrijdt. Voor sommige ontrondingscategorieën in andere, vooral niet-Nederlandse dialecten, heeft men reeds verscheidene malen op vrij overtuigende wijze aangetoond, dat ontronding vaak als de uiterste consequentie van de i-umlaut mag worden beschouwdGa naar voetnoot2. Ook voor de reeds vermelde Ingweoonse ontrondingen ten onzent lijkt deze veronderstelling mij vrij acceptabelGa naar voetnoot3. Daarnaast zullen echter, vooral in de zgn. ontrondingsgebieden, ook wel andere factoren een belangrijke rol hebben gespeeld. 3) (Hypothetische) œy → ɛ˔j in woorden met Wgm. û in auslaut- en (dial.) hiaatpositie (bv. nu, buien, luien < luiden). Terwijl bij nu zowel te Maldegem als te Kleit de ontronding tot ɛ˔j nog algemeen is, wordt door de jongere generaties, vooral te Maldegem, bij buien en luien steeds meer de vocaal øϵ▴Ga naar voetnoot4 gebruikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit overzicht mogen we besluiten dat vooral een sterke tendens tot ontronding van de (Ndl.) geronde palatale vocalen het ‘speciaal’ karakter van het Maldegems en het Kleits in de hand gewerkt heeft. In geen enkel Ndl. dialect van de streek is deze tendens zo sterk aanwezig. Het is wel eigenaardig dat tot nog toe in geen enkele dialectstudie hierop de aandacht gevestigd is. Alleen Weijnen, in zijn reeds geciteerde studie over de ontronding, wijst er terloops op dat, blijkens het materiaal Willems en de opnamen voor de RND, te Maldegem sommige geronde voorvocalen ontrond wordenGa naar voetnoot1. Of men nu voor Maldegem en Kleit de term ‘ontrondingsgebied’ mag gebruiken, hangt gewoon af van de definitie van deze term. Beschouwt men elk dialect of elke dialectgroep met een sterke tendens tot ontronding als een ‘ontrondingsgebied’, dan geldt dat ook voor Maldegem en Kleit, temeer daar nergens anders in de zuidwestelijke dialectgroep zoveel ontrondingscategorieën voorkomen. Gebruikt men de term echter alleen voor gebieden waar ‘geen groep van geronde voorvocalen bestaat’Ga naar voetnoot2, dan zijn Maldegem en Kleit geen ontrondingsgebied, daar deze dialecten één gerond palataal foneem hebben, nl. /ø/. Een overzicht van de vocaalfonemen in deze beide dialecten illustreert duidelijk de geïsoleerde positie van dit foneem: Ga naar voetnoot3 We kunnen ons afvragen of in deze dialecten ook ø ooit ontrond geweest is, ofwel of het geronde palatale foneem /ø/ er altijd bestaan heeft. De eerste mogelijkheid mogen we niet zonder meer verwerpen. Vrijwel algemeen wordt immers aanvaard dat, zowel geografisch als naar frequentieGa naar voetnoot4, het verschijnsel ontronding zich eenmaal verder heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgestrektGa naar voetnoot1. Voor Maldegem en Kleit hebben wij er trouwens zelf reeds op gewezen, dat bij de jongere generaties ontronding tot i en ɛi veel minder frequent is dan bij de oudere leeftijdsgroepen. Te Maldegem is de ontronding tot i zelfs een sociaal kenmerk geworden: bij arbeiders en landbouwers is zij nog vrij algemeen, terwijl de burgerij er meestal reeds y zal gebruiken. Een dergelijke ontwikkeling bij de ø lijkt me niet onmogelijk, alleen zou het proces van de ‘herronding’ zich daar dan vlugger hebben voltrokken en thans reeds af zijn. De gegevens die deze hypothese steunen, zijn vrij schaars, maar zeer belangrijk; ze hebben echter alleen betrekking op het Kleits: in maart 1873 maakte de romanschrijfster D. Courtmans-Berchmans voor J. Winklers Algemeen Nederduitsch en Friesch DialecticonGa naar voetnoot2 een Kleitse transcriptie van de parabel van de verloren zoon. In deze tekst komt geen enkele eu voor; wel vond ik er viermaal ee in woorden die thans eu hebben: zeens (thans zeuns = zonen) Deze ee-vormen zijn natuurlijk vrij overtuigend op zichzelf, temeer daar de rest van de transcriptie nogal betrouwbaar lijkt te zijn. Heel even heb ik Mevr. Courtmans van ‘hineinhören’ verdacht, daar zij van Oudegem bij Dendermonde afkomstig is, d.i. toevallig ook een ontrondingsgebied, waar eu > ± ee geworden is. Maar in de Maldegemse transcriptie van hetzelfde verhaal, die eveneens door haar in hetzelfde jaar gemaakt werd, vinden we eu in alle woorden die ook thans /ø/ hebbenGa naar voetnoot4. Op grond van deze gegevens zouden we dus mogen besluiten dat omstreeks 1870 eu te Kleit nog ontrond werd, te Maldegem echter niet (meer). Toch stemmen enkele elementen mij nog ietwat sceptisch tegenover deze ‘evidente’ conclusie: 1) voor Kleit beschikken wij over geen enkele andere niet meer recente dialecttekst, zodat ik uiteraard nergens een bevestiging heb kunnen vinden van die vier ee-vormen, die ons tenslotte slechts door één persoon werden verschaft; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2) onlangs heb ik verscheidene bandopnemingen gemaakt bij de oudste inwoners van Kleit, dus bij personen die ca. 1875-1880 geboren werden, maar nergens komen in dat materiaal relicten van een eventuele eu-ontronding voor, wat m.i. onmogelijk was geweest, indien Kleit tot ca. 1875 deze ontronding gekend had; 3) de type-realisatie van de huidige Kleitse /ø/ is, blijkens deze bandopnemingen, ø⫞ɛ▴: dus halflang, gedeeltelijk gedelabialiseerd en lichtjes gemedialiseerd, maar toch met een duidelijk eu-timbre. Te Maldegem wordt ditzelfde foneem iets minder gedelabialiseerd en gemedialiseerd. In de transcripties van 1873, die uiteraard niet fonetisch zijn, was het vanzelfsprekend onmogelijk dergelijke finesses weer te geven, zodat dit verschil in delabialisatie, althans indien het ook toen bestond, Mevrouw Courtmans eventueel tot deze vier ee-spellingen (tegenover eu) kan hebben ‘verleid’. Dit laatste is natuurlijk zuiver hypothetisch; ik wil trouwens niet te allen prijze trachten te bewijzen dat Mevrouw Courtmans' transcriptie onbetrouwbaar of onjuist is, doch constateer enkel dat deze vier ee-vormen, in hun ‘splendid isolation’, een té eng uitgangspunt zijn om te bewijzen dat te Maldegem en te Kleit ook de eu vroeger ontrond werd. Zolang we er geen enkel ander historisch gegeven naast of tegenover kunnen plaatsen, acht ik het veiliger ons onderzoek naar de historische ontwikkeling van /ø/ te beperken tot de huidige dialectsituatie. Ook op dat terrein echter zijn de elementen die relevant kunnen zijn, vrij schaars: 1) Elk (Kleits -(- Maldegems) palataal niet-gerond foneem waarvan de bezetting nochtans door de reeds besproken ontrondingscategorieën ‘verzwaard’ werd (/i/ - /ɛ/ - /ɛi/), komt in een veel geringer deel van de woordenschat (van die dialecten) voor dan /ø/ en zijn niet-gerond equivalent /e/: /i/: ± 100 woordenGa naar voetnoot1 - waarvan ± 25 door ontronding van *y → i /ɛ/: 150 à 175 woorden - waarvan ± 75 door ontronding van *œ → ɛ /ɛi/: ± 30 woorden - waarvan 4 door ontronding van *œy → ɛi /e/: 175 à 200 woorden /ø/: ± 175 woorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien hebben /e/ en /ø/ een parallelle distributie, zodat bij eventuele ontronding van /ø/ tot /e/: a) het foneem /e/ abnormaal zwaar belast was geweest (ca. 400 woorden); b) er een groot aantal homoniemenGa naar voetnoot1 ontstaan zou zijn, wat meteen de functionaliteit van het systeem hier en daar wel in het gedrang had kunnen brengen:
Zonder daarom onmiddellijk een oorzakelijk verband te leggen tussen deze factor en het ontrondingsverschijnsel, acht ik het evenwel niet onmogelijk dat de zeer sterke bezetting van /ø/ en ook /e/ de tendens tot ontronden - die gedurende een bepaalde periode in de dialecten van Kleit en Maldegem ongetwijfeld aanwezig was - juist bij de /ø/ tegengewerkt heeft. 2) Ook het volledig ontbreken van relictvormen met ee lijkt mij er eerder op te wijzen dat de ontronding van eu tot ee zich nooit tenvolle heeft kunnen doorzetten. Wel kan de gedeeltelijke delabialisatie van het foneem /ø/, die thans vooral eigen is aan het Kleits, even oud zijn als de volwaardige ontrondingscategorieën in het Kleits en het Maldegems. Misschien is ze vroeger zelfs nog sterker geweest dan nu. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zeer schaarse historische gegevens (in Mevrouw Courtmans' transcriptie) wijzen er dus eerder op dat te Kleit ook /ø/, zelfs tot in de tweede helft van de 19de eeuw, ontrond werd, alhoewel deze vier ee-vormen m.i. ook een sterke delabialisatie, die ook thans nog in dit dialect min of meer aanwezig is, kunnen reflecteren. De voorhanden synchronische gegevens daarentegen laten ons nergens toe te veronderstellen dat de oppositie /ø/ - /e/ door het verschijnsel ontronding ooit totaal verdwenen is. Voorlopig moeten we bijgevolg aannemen dat de ontrondingscategorieën die thans in de dialecten van Maldegem en Kleit voorkomen, ook wel vroeger de enige zullen zijn geweest. In de absolute betekenis van de termGa naar voetnoot1 mogen we Kleit en Maldegem synchronisch - en (voorlopig) ook diachronisch - dus geen ‘ontrondingsgebied’ noemen. Voor de bewoners van de streek echter is het voorkomen van een aantal ontrondingscategorieën juist dé factor die hen het Kleits en het Maldegems als ‘iets speciaals’ laat ervaren; volkomen terecht trouwens, daar in geen enkel ander dialect van de streek tussen Brugge en Eeklo zó systematisch ontrond wordt. Hieruit blijkt meteen dat het in bepaalde gevallen nuttig en zelfs noodzakelijk is aan de term ‘ontrondingsgebied’ een relatieve betekenis te geven, nl. voor kleinere of grotere gebieden waar, in tegenstelling met hun omgeving, de meeste geronde (voor)vocalen in ongeronde zijn overgegaan. Men zou de term zelfs nóg ruimer kunnen zien, namelijk zo dat hij ook van toepassing is voor alle dialecten met tenminste één ontrondingscategorie.
J. Taeldeman. |
|