lastig vallen. Ik voegde eraan toe dat ik het erg jammer vond dat al die opzoekingen door zijn vader gedaan zouden verloren gaan en dat ik graag zou uitzien naar een filoloog die ze zou verwerken. Een paar maanden later - in februari - vond ik hem in zijn keuken bij de Leuvense kachel zwaar verkouden. ‘Alles ligt klaar op de zolder’, zei hij. ‘Kom mee’. Hij trok een overjas aan en samen gingen we een verdieping hoger, waar op een stoel een kist stond. Hij wees ze me aan en ging onmiddellijk weg. In die kist staken niets anders dan boeken.
Ik haalde ze eruit, de een na de andere: alle Reinaertuitgaven of studies over de Reinaert (Nederlandse, Franse, Duitse, Engelse en zelfs een Russische vertaling van de Reinaert), maar niet de minste aantekening, behalve die welke in de werken staken. Ik legde alles terug in de kist en ging naar beneden. Hij zat bij de kachel te praten met de vriend die mij tot bij hem had gebracht. Ik gaf hem verslag van mijn onderzoek en zei hem dat hij een waardevolle verzameling van de Reinaert-literatuur bezat. Dat scheen hem niet biezonder te interesseren. ‘Ga zitten’, zei hij, ‘en drink een glas geuze, want je zal het wel koud gehad hebben daarboven’. We dronken samen een glas en toen vroeg hij plotseling: ‘Wanneer kom je die kist halen? Of neem je ze dadelijk mee? Adhi kan ze in zijn koffer bergen’. Toen ik nogmaals zijn aandacht op de waarde van die verzameling vestigde, herhaalde hij: ‘Wil je ze of wil je ze niet? De Academie had er geen belangstelling voor. En jij?’ Ik heb met Adhi de kist van de zolderkamer weggehaald en we hebben ze meegenomen. Dat die boeken Herman Teirlinck daar in de weg stonden, zoals hij het mij wou laten schijnen, was in genen dele waar, want in de vele boekenrekken die de wanden van die zolderkamer bekleedden en waar honderden boeken zonder de minste orde naast elkaar geplaatst waren, zou dat honderdtal Reinaertboeken - zoals ik later bij zijn dood ontdekte - nog gemakkelijk plaats hebben gevonden.
Ik had toen en heb nog steeds de indruk dat hij mij voor de inspanning die ik deed voor zijn Verzameld Werk wilde ‘belonen’. Telkens als ik hem later over die verzameling sprak, bracht hij onmiddellijk het gesprek op een ander thema. Maar van de zo dikwijls aangehaalde Flora Mystica heb ik ook na zijn dood nergens de minste notitie gevonden. Ik veronderstel dat die aantekeningen bij de verkoop van de bibliotheek van zijn vader op de sukkel zijn geraakt. Zouden die ooit nog te voorschijn komen?
Willem Pée.