Taal en Tongval. Jaargang 20
(1968)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. IV]
| |
Dr. Hendrik Vangassen
1896-1968 | |
[pagina 1]
| |
Hendrik Vangassen
| |
[pagina 2]
| |
raat af, steeds voor de Centrale Examencommissie. Voor het academiejaar 1926-1927 vroeg en verkreeg hij een verlof van acht maanden zonder wedde om toch enkele maanden college te lopen aan een universiteit, o.m. bij professor G. Duflou. Hij promoveerde op 23 juli 1927 aan de Vrije Universiteit te Brussel tot doctor in de Letteren en Wijsbegeerte op een proefschrift getiteld: ‘De Dialecten van Ninove en Omstreken, met 83 kaarten’. Daarna hervatte hij zijn functie als onderwijzer te Ninove. Twee jaar later werd hij aangesteld tot leraar M.O. aan het Koninklijk Atheneum te Vorst (Brussel) en is daar als leraar gebleven tot aan zijn pensioen op 1.1.1957. Maar Ninove heeft hij niet verlaten. Uit deze korte en uiteraard onvolledige biografie blijkt toch duidelijk dat Vangassen tot dat slag van mensen behoorde dat naar wetenschap dorst en over de nodige verstandelijke middelen en het vereiste doorzettingsvermogen beschikt om het vooropgezette doel te bereiken. Er zijn meer onderwijzers en regenten die ik examens heb weten afleggen voor de Centrale Examencommissie; voor velen onder hen was het slechts een middel om tot een hoger ambt en de daaraan verbonden bezoldiging te geraken. Voor Vangassen was het in de eerste plaats de weg om zijn verlangen naar wetenschap en wetenschappelijk onderzoek te voldoen. Een zware leraarstaak en het heen en weer reizen van Ninove naar Vorst gedurende zevenentwintig jaar hebben hem niet belet zich zonder verpozen te wijden aan een taalkundig onderzoek, waarvan hij zeker niet de gemakkelijkste kant had gekozen. Reeds zijn dialektologisch doctoraal proefschrift bewijst dat niets hem te zwaar was, want het zal hem zeker heel wat inspanning hebben gekost om dat lijvig werk (onuitgegeven, 238 blzz.) tot een goed einde te brengen. En toch gaat hij onmiddellijk in dezelfde richting voort. Toen E. Blancquaert zijn eerste dialektatlas, nl. die van Klein-Brabant, zijn geboortestreek, had uitgegeven, wou hij zonder verwijl zijn onderzoek - dat later het gehele Nederlandse taalgebied zou beslaan - over geheel Vlaams-België uitbreiden, maar hij zag ook in dat hij dat alleen niet afkon en dat hij een beroep moest doen op medewerkers. En het fortuin lachte hem toe. Gedurende mijn studententijd had ik Blancquaert in kennis gebracht met mijn studiekameraad en vriend Paul Lievens, die in 1925 te Gent promoveerde op een taalkundig proefschrift: ‘Volkstaal en Geleerdentaal in de 16de Eeuw’. Het is door bemiddeling van Paul Lievens dat Blancquaert de pas gepromoveerde Hendrik Vangassen leerde kennen | |
[pagina 3]
| |
en met wie hij, zonder verwijl, aan het werk kon gaan, omdat Vangassen, door het inzamelen van het materiaal voor zijn proefschrift, reeds ervaring in taalonderzoek ter plaatse had opgedaan. Hoe echter Paul Lievens Vangassen heeft leren kennen kan ik mij niet herinneren. Wel weet ik dat de eerste van 1931 tot 1939 leraar is geweest aan het Koninklijk Atheneum te Vorst, maar op het ogenblik van het totstandkomen van de samenwerking was hij werkzaam aan het K.A. te Aat. In 1930 verscheen dan de ‘Dialect-atlas van Zuid-Oost-Vlaanderen’. Vijf jaar na de eerste. Van nu af aan zouden de wegen van beide dialektologen uiteengaan. Elk van hen zou het gebied bewerken dat het dichtst bij zijn woon- en werkplaats lag. Voor Blancquaert was dat Noord-Oost-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen, voor Vangassen Vlaams-Brabant. Het inzamelen van het materiaal en het persklaar maken van de atlas hebben de auteur acht jaar zware inspanningen gekost. Alleen wie zelf dergelijke navorsingen heeft gedaan, weet met welke moeilijkheden de onderzoeker te kampen heeft en over hoeveel wilskracht hij moet beschikken om niet op een bepaald ogenblik, overmand door moedeloosheid er het bijltje bij neer te leggen., Met de atlas van Vlaams-Brabant was het aandeel van Vangassen aan de ‘Reeks Nederlandse Dialektatlassen’ af en kon hij zich vrijelijk aan een ander taalkundig aspekt wijden, wat hij dan ook deed. In zijn rede, uitgesproken bij de huldiging van Dr. H. Vangassen op 14 februari 1960 te Ninove, ter gelegenheid van het verschijnen van het tweede deel van zijn ‘Geschiedenis van Ninove’, zei professor dr. Fr. van Coetsem: ‘Het kenmerkende van deze eerste twee omvangrijke publikaties en van het onuitgegeven proefschrift is in het geheel van Dr. Vangassens wetenschappelijke productie, niet zozeer dat ze taalgeografisch van aard zijn, maar dat ze modern materiaal verzamelen en beschrijven en minder verklarend zijn. Die eerste periode in zijn taalkundig werk, die helemaal vóór de oorlog ligt en klaarblijkelijk met de Dialect-atlas van Vlaamsch-Brabant wordt afgesloten, draagt dan ook meer het karakter van een voorstadium tot zijn naoorlogse wetenschappelijke bedrijvigheid.’Ga naar voetnoot1 En over die naoorlogse bedrijvigheid zegt Vangassen zelf in de Inleiding van zijn Bouwstoffen tot de historische taalgeografie van het Nederlands, Hertogdom BrabantGa naar voetnoot2: ‘Het doel van dit | |
[pagina 4]
| |
werk is een eerste bijdrage te leveren tot een breed opgevatte verzameling excerpten uit al de steden van het Nederlands taalgebied. Het beschikken over een dergelijk algemeen en aanzienlijk materiaal zou ons in de mogelijkheid stellen in het licht van de reeds bestaande dialectatlassen, van de regionale en locale historische en dialectologische werken en grammatica's, de reeds getrokken besluiten te toetsen en een verdere stap te zetten tot een nauwkeuriger historisch-geografisch beeld van de Nederlandse dialecten van aan de taalgrens in het zuiden tot in het oosten, het Duits taalgebied.’ De kennismaking met professor Blancquaert is ongetwijfeld voor de stille, maar enthousiaste werker die H. Vangassen was, gunstig en vruchtdragend geweest: Blancquaert was niet enkel een wetenschapsman, hij was ook een bezieler, die zijn oud-studenten tot verder werken kon aansporen; hij was tevens een goed organisator. Hij was o.m. de stichter van het Belgisch Inter-Universitair Centrum voor Neerlandistiek, dat ook Vangassens Bouwstoffen: Hertogdom Brabant (1954) en Noordhollandse Charters (1964; xiv + 273 blz.) uitgaf. Bij Koninklijk Besluit van 18 april 1938 werd H. Vangassen briefwisselend en bij K.B. van 29 juli 1955 werkend lid van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Hij was een geregeld medewerker aan de Handelingen, waarin hij o.a. zijn reeks bijdragen: Aan de grens van Vlaanderen en Brabant publiceerde: I (1955): Nl. ei en î; II (1958): Nl. ui; III (1960): Nl. oe en û vóór r; IV (1961): umlaut en ontronding van Nl. ŭ in gesloten lettergreep; V (1962): zullen; VI (1963): Nl. ŏ en ǔ in de dialekten u; VII (1964): Nl. ŏ vóór r en VIII (1964): Nl. eu. De geboren Westvlaming Vangassen, maar Ninovenaar door adoptie, heeft het grootste gedeelte van zijn wetenschappelijk onderzoek gewijd aan de studie van de taal ten westen en ten oosten van de stad waar hij zich als jong onderwijzer had gevestigd en waar hij was getrouwd. Hij schreef er de geschiedenis van en publiceerde bijdragen over de Ninoofse persoonsnamen, plaatsnamen, water-, land- en bosnamen. Ik verwijs hiervoor naar het reeds aangehaalde, zeer lovend artikel van professor F. van Coetsem, waar men ook de bibliografie tot 1960 kan vinden. Op zijn doodsbericht lees ik dat hij ‘ereburger’ was van de stad Ninove. Hij had het ruimschoots verdiend. Toen in 1949 het eerste nummer van het Land van Aalst, tijdschrift van de heemkundige vereniging ‘Het Land van Aalst’ verscheen, behoorde H. Vangassen tot de redactie en van mei 1954 tot mei 1963 | |
[pagina 5]
| |
was hij er de voorzitter van. Aan een brief van de huidige voorzitter, M. Fritz Courteaux, aan Mw. Vangassen ontleen ik het volgende: ‘Toen de Geschiedenis van Ninove beëindigd was, verloor hij meteen zijn belangstelling voor het historische en ging zijn volle werkkracht naar de studie van het oud Nederlands. Graag hadden wij hem behouden als voorzitter, maar daarvoor was hij te eerlijk: aangezien hij de heemkunde vaarwel had gezegd, vond hij het niet passend dat hij deze funktie bleef vervullen, aan een voorzitterschap als eretitel voelde zijn nederige aard geen behoefte. En toen werd hij ziek... Wij zullen nooit vergeten met hoeveel weemoed hij ons de stapel nota's van zijn taalkundige opsporingen toonde, overtuigd dat hij dit werk niet meer zou kunnen voltooien...’. Laten wij hopen dat een van de jongeren het benediktijnenwerk dat Vangassen was begonnen, zal voortzetten en beëindigen. Een dergelijke belangrijke onderneming moet opnieuw worden opgenomen en voltooid. H. Vangassen heeft slechts vier maal en met zeer korte bijdragen aan ons tijdschrift meegewerkt. Het gebeurde telkens ter gelegenheid van een speciaal nummer, als ik er hem om verzocht. Maar dan aarzelde hij ook geen ogenblik. Zo verscheen De Mechelse aː in het Blancquaertnummer bij zijn zestigste verjaardag (VI-1954, blz. 164-167), Lexicografische Sprokkelingen in het Vercoullienummer bij de honderdste verjaring van zijn geboorte (IX-1957, blz. 66-74), Uit Hasseltse bronnen, in het Leenennummer bij zijn zeventigste verjaardag (XIII-1961, blz. 144-149) en Wig in het postuum verschenen Blancquaertnummer bij zijn zeventigste verjaardag (XVI-1964, blz. 173-174). Dat zijn taalkundig werk waardering vond bij de vakmensen zal die stille werker toch wel genoegen hebben gedaan. Zoals reeds vroeger vermeld, werd hij op 18 april 1938 briefwisselend lid van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie. Op 14 februari 1960 bekwam hij de erepenning van de stad Ninove voor zijn verdienstelijk werk als schrijver van de ‘Geschiedenis van Ninove’ en werd hij tevens benoemd tot ereburger van de stad. Op 20 maart van hetzelfde jaar kende de Klasse der Letteren van de Koninklijke Vlaamse Academie van België hem de prijs Anton Bergmann toe en op 16 september 1964 overhandigde de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde hem de Leonard Willemsprijs voor zijn gezamenlijk werk over Middelnederlandse Filologie. Met de dood van Dr. Hendrik Vangassen is een bescheiden en onvermoeibaar taalkundige, een stil en zachtaardig man heengegaan, die door zijn wetenschappelijk werk ons aller eerbied heeft afgedwongen.
Willem Pée. |
|