ruimte gedragen galmde het levende vlaamsche woord. Op dien dag kende ik Gezelle nog niet. De veropenbaring kwam mij langs Streuvels alleen en zij kon niet vollediger en ruimer en definitiever zijn dan zij door Streuvels is geweest.
Deze nieuwe taal, de taal van eene nieuwe beelding, sloeg bij mij des te dieper en onmiddellijker in, dat ik haar voelde groeien uit een dialekt dat bij benadering het Zuid-Oostvlaamsche was, 't zoete geruisch van mijn kinderjaren. Ik heb haar dan ook in mijne eerste proeven van een ‘zelfstandig’ proza als uitgangspunt aanvaard en technisch aangepast.’
Ik heb in mijn Herinneringen aan H.T. ook reeds geschreven dat Teirlincks houding in de Spellingskommissie in den beginne eerder konservatief was en dat dit mij veeleer verwonderde omdat in zijn eerste novellen en romans zijn spelling van de bastaardwoorden nogal revolutionair was.
Die progressistische, vereenvoudigde spelling van de bastaardwoorden heeft mij vooral getroffen bij de uitgave van zijn Verzameld Werk, waarbij ik wel genoodzaakt was de verschillende uitgaven met elkaar te vergelijken. Toen ik Teirlinck daarop wees, was hij er zeer verbaasd over en om hem ervan te overtuigen was ik verplicht hem een aantal voorbeelden aan te halen zoals ‘sjaleesken, leeljen, medaljon, jezemienen naast joozemijnen, kappelientje, kongregatie, partikulier, mirakuleus, koadjuterke, eerste-kommunikant, koeragie, sakrament enz...
Hij had die vereenvoudiging instinktmatig, zonder vooropgezet doel of sisteem toegepast.
Ik herinner me nog zeer levendig hoe weinig hij voelde voor de vereenvoudiging van dubbele oo en ee tot enkele o en e in open syllabe en hoe hij vooral tegen de vrijheid van het al of niet schrijven van de zgn. mannelijke buigings-n was gekant. Maar hij was iemand die kon luisteren en vatbaar was voor redenering. Toen de beslissing in 1946 gevallen was, wat in grote lijnen overeenkwam met het herstellen van de eenheid met het Noorden op de basis van de spelling Marchant, vroeg hij mij een uitvoerige bijdrage te schrijven over ‘Spellingvereenvoudiging’ in het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift, wat dan ook gebeurde (N.V.T. Jg. I (1946) blz. 438-451), zonder dat echter iemand bekeerd werd, zoals ik trouwens wel vermoedde.
In den beginne deed die enkele e en o hem wel vreemd aan, maar hij werd er vlug aan gewoon en toen wij eens in Beersel samen in een café zaten, maakte hij mij opmerkzaam op de spelling boomen van een