Taal en Tongval. Jaargang 19
(1967)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||
Met de handen in de zakWie het wel eens is opgevallen dat sommige leden van de Nederlandse taalgemeenschap nu en dan met hun handen in hun zak lopen, terwijl andere in zo'n geval de handen in de zak hebben, bemerkt al gauw dat het hier gaat om een oost-west-tegenstelling. Heeft men dit niet uit eigen ervaring vastgesteld, dan zou men het vernomen kunnen hebben uit de inaugurele rede van WeijnenGa naar voetnoot1. Op p. 15 daarvan wordt medegedeeld, dat de auteur in Winkler's Dialecticon dit verschijnsel heeft nagegaan in de ‘vertalingen’ van Lucas 15, 11-32, en wel speciaal in de woordgroep ‘en geeft hem een ring aan de hand, en schoenen aan de voeten’. Het resultaat was: ‘Ik vond hier... binnen ons taalgebied het lidwoord in beide of althans in een van beide constructies in een aantal Nederlands-Limburgse, oostelijk - Noordbrabantse, Gelderse, oostelijk - Utrechtse, Overijselse, Drentse, Groningse en Friese plaatsen [waaraan in noot 31 wordt toegevoegd: ‘Benevens geheel geïsoleerd te Eichem in Oost-Vlaanderen’], elders echter niet’Ga naar voetnoot2. Verder is er in de literatuur niet veel te vinden over dit verschijnsel. Weijnen noemt in zijn Nederlandse DialectkundeGa naar voetnoot2 een paar artikelen uit de Driemaandelijkse Bladen, twee van H. Arink, en een korte reactie van J. van der VeenGa naar voetnoot3. In de Nederlandse spraakkunsten vond ik alleen enkele opmerkingen in de Stilistische GrammaticaGa naar voetnoot4. In deze bronnen wordt het gebruik van het lidwoord oostelijk genoemd, waarmee ‘Saksisch’ bedoeld is. Eveneens ‘Saksisch’ zijn de plaatsen Ruinen G 48 en Borne G 201, waarvoor het gebruik van het lidwoord wordt vermeld door resp. SassenGa naar voetnoot5 en NuijtensGa naar voetnoot6. In andere dialectmonografieën trof ik geen gegevens aan. Het leek me interessant de dialectgeografische verdeling van de constructies met lidwoord en met possessief wat meer gedetailleerd na te | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
gaan. De vragenlijsten van het Dialectenbureau in Amsterdam bevatten verscheidene zinnen die voor dit onderzoek in aanmerking kwamen; hetzelfde geldt voor de Reeks Nederlandse Dialektatlassen (RND). De bij dit artikel afgedrukte kaart is gebaseerd op zin 23 van Vragenlijst nr. 16 (1948): ‘Hij loopt altijd met zijn handen in zijn zak’. Deze zin had het voordeel erg ‘gewoon’ te klinken, en twee woorden te bevatten waarvoor het verschijnsel in kwestie optreedt, welke woorden een lichaamsdeel en een deel van een kledingstuk aanduiden. Juist deze twee categorieën noemt Weijnen als voorbeelden van ‘zgn. znw. van inherent bezit’, die in het oosten een lidwoord en in het westen een possessief pronomen krijgen, al behoort natuurlijk ook bv. een woord als fiets tot deze substantiva. Voor het goede overzicht is in de kaarttekens slechts onderscheid gemaakt tussen ‘possessief’, ‘lidwoord’ en ‘zonder bepalend woord’. In het laatste geval kwam na de prepositie direct het substantief. Als possessief werd steeds zijn opgegeven, of een (dialect)variant daarvan (zien, zain, z'n, zə enz.). De categorie ‘lidwoord’ omvat, behalve de, de volgende varianten: -t: in de plaatsen Westerlee C 157*, Winschoten C 161, Blijham C 164, Gieten C 185 en Mussel G 15*. Als substantief werd hier het woord buus of buutse gebruikt, dat in de samenstelling festjebuus door Ter Laan als ‘steeds onzijdig ‘wordt opgegevenGa naar voetnoot1. In deze plaatsen is blijkbaar ook het simplex onzijdig; 'e/ə: In het Fries algemeen gebruikelijk als bepaald lidwoord na voorzetselsGa naar voetnoot2. Deze vormen kwamen voor in Friesland en aangrenzende gebieden, en geïsoleerd in Roswinkel G 39 (Oost-Drente); ne: In Lies A 1* (Terschelling) is ne (na in) waarschijnlijk een andere spelling voor 'e. In Midden-Limburg (de plaatsen L 292, 322, 325, 327, 330, 373, 375, 377, 381, 381 b, 386 en 434) zullen we wel met een verbogen en geassimileerde vorm van het bepaald lidwoord te maken hebben. Deze vormen verschijnen alleen na in. - Opvallend is dat ne ook wordt opgegeven voor Delden G 203, naast d'n (ook na in); 'n: In Twente wordt in zijn zak meestal weergegeven met in 'n tuk | |||||||||
[pagina t.o. 24]
| |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
(soms: in 'n naosek). Dat we 'n hier als een geassimileerd den moeten opvatten, blijkt wel uit overgangsgevallen als d'n (Delden G 203) en nen (Oldenzaal G 207). Het woordenboek van Wanink geeft in d'n tukGa naar voetnoot1. Met de spellingen in' tuk (Vriezenveen G 171) en in naosek (Heino F 107) wordt ongetwijfeld hetzelfde bedoeld. Een moeilijkheid bieden de niet-Groningse opgaven in + substantief, waar uit de spelling niet uitdrukkelijk blijkt dat het lidwoord d'n in het voorzetsel in is opgegaan, al is dit het meest waarschijnlijk. Het leek me onjuist deze opgaven op de kaart aan te geven met het teken voor ‘zonder bepalend woord’, zoals in Groningen, omdat hiermee een niet-bestaande overeenkomst wordt gesuggereerd. In Groningen is immers ‘weglating’ van het lidwoord de algemeen in het grootste deel van de provincieGa naar voetnoot2. Opgaven zonder lidwoord komen daar dan ook eveneens voor na met, wat buiten Groningen en Noord-Drente nergens het geval is. Het gaat hier om de plaatsen: Staphorst F 87 (in nozek), Hengelo F 206 (in tesse), Den Ham G 139 (in noazuk), Weerselo G 178 (in tuk), Braamt L 39 (in tes), Winsen L 64 a (ien tes), Beugen L 162 (in tes), Boksmeer L 187 (ien tes), Vierlingsbeek L 190 (in tes; naast: in de zak), Sinderen M 41 (in tesə), Ulft M 42 (in tes; naast: in zien tes). Op de kaart hebben deze plaatsen het lidwoord-teken gekregen, hoewel het mogelijk blijft dat er hier sprake is van ‘weglating’ van het lidwoord, zoals ook in het ABN kan voorkomen in gevallen als in huis, op straat e.d. De Noorddrentse plaatsen waarvoor prepositie + substantief werd opgegeven zijn op dezelfde manier behandeld als de Groningse. Aansluiting bij het Gronings is hier het meest aannemelijk, getuige het feit dat er ook opgaven van met + substantief voorkomen. Voor het Noordhollandse Oosterleek E 61 werd mit hande in dizuk opgegeven. Omdat de invulster van deze lijst in het algemeen geen volledige zinnen ‘vertaalde’, maar meest losse woorden vermeldde, lijkt deze opgave me onbetrouwbaar en heb ik ze niet op de kaart ingetekend. gen: In Zuid-Limburg wordt voor een aantal plaatsen gen opgegevenGa naar voetnoot3 (steeds na in). In Vaals Q 222 in de vorm jən. | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
De andere varianten van het lidwoord zijn heel eenvoudig (bv. mette = met de) en behoeden geen bespreking. Als we de kaart wat nader bekijken, kunnen we vaststellen dat er twee gebieden te onderscheiden zijn: een westelijk, vrijwel homogeen possessief-gebied, en een oostelijk, niet homogeen lidwoord-gebied. De Groningse constructies zonder lidwoord zijn dan als nul-varianten van de verbindingen met lidwoord beschouwd. Dezelfde geografische verdeling blijkt uit kaarten die ik ter vergelijking tekende op basis van zin 18 b van de Amsterdamse vragenlijst no. 39 (1965): ‘(Is je fiets stuk?) Nee, ik loop naast mijn fiets omdat het zo glad is’, en vier zinnen uit de Reeks Nederlandse Dialektatlassen (RND), t.w.:
Van de RND gebruikte ik alle tot nu toe verschenen delen, behalve dat van Friesland. Hierdoor werd een overzicht verkregen over een aaneengesloten gebied, dat de vakken a, b, H, I, K, L, N, O, P en Q van de dialectkaart omvat. Belangrijk was dat hierdoor ook Nederlandssprekend België in het onderzoek werd betrokken. Dit bleek - afgezien van het Land van Overmaas, dat eenzelfde beeld vertoonde als Nederlands Zuid-Oost-Limburg - een vrijwel homogeen possessief-gebied te zijn, met als enige uitzonderingen lidwoord-opgaven in zin 72 voor de plaatsen: Neerpelt L 312, Meeuwen L 364, Beverst Q 72, Viersel K 263, Duffel K 293, Ledeberg I 247, terwijl voor Etterbeek P 66 a en Wezembeek-Oppem P 69 in deze zin wel een possessief werd opgegeven, maar daaraan werd toegevoegd: pijn in de buik, resp. pijn in de tanden. Het is dus geen groot bezwaar dat er bij dit artikel een kaart wordt gepubliceerd die alleen Nederland en niet tevens Noord-België omvat. Zoals gezegd vertoonden de beide zojuist genoemde, niet gepubliceerde kaarten hetzelfde geografische beeld als de hierbij afgedrukte. Dit geldt vooral voor de kaart naar Vragenlijst no. 39. Er komen wel veel minder lidwoord-opgaven voor dan op de kaart bij dit artikel (waarover aanstonds), maar de spreiding is overeenkomstig. Ook hier | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
zijn de Veluwe en Oost-Noord-Brabant onduidelijke gebieden. T.a.v. het laatste gebied geldt hetzelfde voor de RND-kaart. Verder is er op deze kaart een hiaat in de lidwoord-opgaven in Midden-Limburg. In Nederlands Zuid-Limburg en het Land van Overmaas komen in de zinnen 7 en 52 veel opgaven voor van het type likte zich de lippen af en heeft zich het haar laten knippen, die door het gebruik van zich eigenlijk een middenpositie innemen tussen de ‘onpersoonlijke’ lidwoord- en de ‘persoonlijke’ possessief-constructies. Het meest opvallend op de RND-kaart is echter het zeer grote aantal lidwoord-opgaven (in alle zinnen) in de Betuwe. De enquêtrice, wijlen Mw. dr. A.R. Hol, die zelf uit deze streek afkomstig was, heeft misschien bewust naar deze lidwoord-constructies gezocht, waarschijnlijk ook de zinnen in dialect voorgesproken. Het is dan echter zeer opmerkelijk dat het Land van Maas en Waal vrijwel geen lidwoord-opgaven vertoont. In de westelijke punt van de Betuwe, behorend tot vak K (atlas Noord-Brabant, bewerkt door Weijnen), komen ook enkele van deze opgaven voor. Hier echter evenmin ten zuiden van de Waal. Uit deze vergelijking en ook uit de afgedrukte kaart zelf blijkt al, dat de zaak niet zo eenvoudig en overzichtelijk is als een dialectonderzoeker wel zou wensen. De kaart toont wel een oost-west-tegenstelling, maar die is verre van absoluut. Overal in het oosten komen possessiva voor, in een te groot aantal en een te gelijkmatige verspreiding om verwaarloosd te kunnen worden. Het komt me voor dat er drie factoren zijn die hier ter verklaring kunnen dienen: | |||||||||
1. De invloed van het voorbeeld.De ABN-zinnen van de vragenlijsten en van de RND bevatten zonder uitzondering een possessief. Het ligt voor de hand dat dit feit invloed heeft op de ‘vertaling’ in dialect. Daar komt bij dat de woordjes die hier onze aandacht hebben geen belangrijke plaats innemen in het geheel van de taaluiting. Ze vallen niet op en ontsnappen daardoor licht aan de aandacht van invullers en geënquêteerden. Men denkt er eerder aan de dialectvorm van handen te geven en het woord zak te veranderen in buus, tuk, tes enz., dan zijn door de te vervangen. Bovendien ‘vertalen’ veel medewerkers eerder woorden dan zinnen. Het woord zak wordt daardoor buus enz., omdat dàt het dialectwoord is, maar zijn krijgt alleen z'n dialectvorm zien, omdat dit possessief in het dialect ook vóórkomt. Dat men in een zin als Hij loopt altijd met zijn handen in zijn zak niet zien maar de gebruikt, wordt gemakkelijk over het hoofd gezien. Dat dit alles niet louter theorie is moge blijken uit het volgende. | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
De enquête die in 1879 gehouden is door het Aardrijkskundig Genootschap, bevatte drie zinnen waarin het hier onderzochte verschijnsel aan de orde is, maar waarin een lidwoord wordt gebruikt, nl.:
Het aantal plaatsen waarvoor opgaven aanwezig zijn, is veel geringer dan dat van de hier afgedrukte kaart, maar het geografische beeld is zeer interessant: de possessief-opgaven in het oosten zijn uiterst zeldzaam, terwijl in het westen ongeveer evenveel opgaven met een lidwoord als met een possessief voorkomen! Het lijkt me wel zeer onwaarschijnlijk dat deze westelijke lidwoord-constructies in 1879 autochtoon waren en in 1948 vrijwel spoorloos verdwenen. De oorzaak moet hier wel de invloed van het voorbeeld zijn, overigens gepaard gaande met | |||||||||
2. De invloed van het ABN.Dat de voorbeeldzinnen van 1879 een lidwoord bevatten en die van de moderne vragenlijsten een possessief is niet toevallig. In het tweede van de bovengenoemde artikelen van H. Arink (zie noot 3), citeert de auteur J.H. Kern, die in zijn voordracht Idealen en grenzen (Groningen, 1929) meedeelt: ‘In mijn jeugd werd ons op school verboden de manier te volgen die men kortheidshalve de Engelse kan noemen [nl. met possessief]...: wie zichzelf respekteerde schreef op zijn Duits of Frans: de hand, den mond, de knieën, bind hem een zakdoek om den arm. Waarom? Omdat de Engelse manier, gelijk men het uitdrukte, “dubbel” was’ (t.a.p., p. 87). Deze ‘grammaire raisonnée’ zal wel op meer 19e-eeuwse scholen onderwezen zijn, zodat we veilig kunnen aannemen dat de constructie met lidwoord in ieder geval tot het geschreven ABN behoorde, en als meer ‘beschaafd’ werd beschouwd. De westelijke invullers van de vragenlijst van 1879 werden dus niet alleen door de voorbeeldzinnen in de richting van het lidwoord gedreven, maar ook door een algemene tendentie in de cultuurtaal. De moderne ABN-invloed werkt juist omgekeerd. Afgezien van de vraag of het gebruik van het lidwoord als niet-ABN beschouwd moet worden, valt het westelijke taalgebruikers in ieder geval op als afwijkend van het normale. In wat Kern op school leerde gelooft niemand meer en er zullen zeker onderwijzers en leraren Nederlands zijn die hun oostelijke leerlingen corrigeren als ze met de handen in de zak lopen. In het algemeen wordt het westelijk ABN nu eenmaal als superieur beschouwd. Het zal juist op dit punt des te sterker invloed uitoefenen, gezien | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
3. De toestand in de oostelijke dialecten zelf.Als alleen de onder 1 en 2 genoemde factoren van invloed waren, zouden we alle possessief-opgaven in het oosten als slecht dialect moeten beschouwen. Veel sterker nog dan voor Vragenlijst nr. 16 zin 23, waarop de hier gepubliceerde kaart gebaseerd is, geldt dit voor de reeds genoemde Vragenlijst nr. 39 zin 18 b (‘Nee, ik loop naast mijn fiets omdat het zo glad is’) en Vragenlijst nr. 35 zin 8 (‘Hij hield z'n broek op met een leren riem’), waarvan ik ook de gegevens vergeleken heb. In de eerste lijst waren de omgaven als volgt verdeeld: lidwoord (inclusief ‘zonder bepalend woord’) 1019, possessief 1124; in de tweede: lidwoord 162, possessief 577; in de derde: lidwoord 84, possessief 802. Op het verschil tussen de lijsten onderling kom ik nog terug. Voorlopig volstaat de constatering dat de possessief-opgaven in het oosten niet alleen vóórkomen, maar zelfs aanzienlijk frequenter kunnen zijn dan die met het lidwoord. Is hiermee aangetoond dat de schriftelijke vragenlijst als methode van dialectonderzoek althans in dit geval waardeloos is, omdat er zoveel niet-autochtone vormen worden opgegeven? Ik zou het niet durven beweren. Dat de mondelinge enquête het er niet beter afbrengt, is bv. aan te tonen met het vrijwel ontbreken van lidwoordopgaven in het midden van Nederlands Limburg in de RND, terwijl dit gebied op onze kaart juist veel van dergelijke opgaven vertoont. Er zijn echter aanwijzingen genoeg dat de constructies met possessief ook in het oosten inheems zijn. Geen enkele van de bovengenoemde bronnen die het gebruik van het lidwoord in oostelijke dialecten vermelden, spreekt in absolute termen. Sassen zegt over het Ruinders alleen: ‘In de volgende gevallen... gebruikt men niet het possessivum maar het bep. lidw.’ (t.a.p., p. 98), in het midden latend of er ook andere gevallen (mèt possessief) in zijn materiaal voorkwamen. Nuijtens gaat in zijn conclusie niet verder dan: ‘In ieder geval heeft de Twent een uitgesproken voorkeur voor het bepalend lidwoord, zowel in het dialect als in de cultuurtaal’ (t.a.p., p.277). In het eerste van de artikelen in de Driemaandelijkse Bladen stelt H. Arink: ‘Het is hier in het oosten toch overal: meneer ik heb de pen kapot en niet: mijn pen is kapot’ (t.a.p., p. 17), maar J. van der Veen reageert met: ‘Nu, ik hoor hier [in Emmen] in zulke gevallen ook wel eens mien penne enz., dus of dat verschijnsel nu wel voor ‘het oosten’ geldt zoals de hr. Arink zegt?’ (t.a.p., p. 86). Er schijnt in oostelijke, althans ‘Saksische’ dialecten één geval te zijn, waarin het gebruik van het possessief zelfs verplicht is. De Stilistische Grammatica vermeldt op p. 387: ‘In Drente zal men zeggen: | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Hij trapt mij op de teenen. Maar: - op mijn zeere teen’. Nuijtens legt dit verder uit: ‘Zo kan ik in de Twentse cultuurtaal iemand wel tegen de benen trappen, maar niet tegen de blote benen, tenzij zijn benen altijd bloot zouden zijn. Een scheur in de nieuwe broek is geen variant van een scheur in zijn nieuwe broek. De eerste wending betekent: “een scheur in zijn nieuwe broek en niet in zijn oude, in de broek die al geruime tijd in zijn bezit was”, de tweede: “een scheur in zijn broek die pas nieuw is”. Slechts als het adjectief min of meer opgaat in het substantief, semantisch een geheel vormt met het substantief, kan het lidwoord een bezitsrelatie aanduiden. Noemt het adjectief een toevallige, momentane eigenschap, dan wordt het monosemantisch karakter in het substantief verstoord, is het bepalend lidwoord niet meer mogelijk en een possessivum nodig’ (t.a.p., p. 225). Een zin waarin het ‘znw. van inherent bezit’ voorafgegaan wordt door een adjectief trof ik in de vragenlijsten niet aan, zodat ik het bovenstaande niet verder kan controleren. Wel is me iets anders opgevallen, dat hier genoemd moet worden. Bij een nauwkeurige beschouwing van de kaart blijkt, dat in het oosten dikwijls een possessief en een lidwoord in dezelfde zin gebruikt worden. Opmerkelijk is dat dan bijna altijd wordt opgegeven: ‘hij loopt altijd met zijn handen in de zak’ en slechts zeer zelden ‘met de handen in zijn zak’. Dit moge blijken uit de totale aantallen van de gehele lijst, nl.: met (de) handen 445, met zijn handen 623; in (de) zak 574, in zijn zak 501Ga naar voetnoot1. Een Twentenaar die ik toevallig kon raadplegen, ‘vertaalde’ geheel spontaan eveneens ‘met zien handen in 'n tuk’. Ook in een dialectopname uit Meersen Q 99 (een in dialect verteld verhaal, uitgezonden door de Regionale Omroep Zuid, aanwezig op het Dialectenbureau in Amsterdam) trof ik voorbeelden van dit verschijnsel aan, nl. in: ‘Lewie vertrok de kraag euver zen oare en z'n hand deep in de tessje’, en: ‘zien hand in de broeketesj’. Dacht ik aanvankelijk aan een voorkeur voor het lidwoord bij kledingstukken, bij het verzamelen van de gegevens uit Vragenlijst nr. 35 (1963) zin 8 (‘Hij hield z'n broek op met een leren riem’) bleek hiervan niets. Er waren hier maar 84 lidwoordopgaven (inclusief ‘zonder bepalend woord’) tegenover 802 gevallen met possessief. In de dialectopname uit Meersen vond ik trouwens ook de voorbeelden: ‘...maaGde de bode beuvenste knoup van ziene jekker loos’, en: ‘Lewie knuide zene ganze jekker los’. Maar de zinnen uit Meersen tonen ook aan dat de woordvolgorde evenmin door- | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
slaggevend is; het is blijkbaar niet zo, dat er eerst een possessief en dan een lidwoord gebruikt wordt, ongeacht de betekenis van de substantiva. Als het hier geconstateerde verschijnsel in een algemene regel te vangen is, zou ik daarom voorlopig willen concluderen tot een voorkeur voor het possessief bij namen van lichaamsdelen en voor het lidwoord bij woorden die kledingstukken aanduiden als deze substantiva gecombineerd voorkomen. Deze voorkeur blijkt in ieder geval uit te veel opgaven dan dat hier louter toeval in het spel kan zijn. Er zijn dus in de oostelijke dialecten gevallen waarin een voorkeur voor het possessief beptaat. Dat dit het gebruik van het possessief ook in andere gevallen kan bevorderen, behoeft geen betoog. Tezamen met de onder 1 en 2 genoemde factoren heeft dit tot gevolg, dat het possessief in het ‘lidwoord-gebied’ geenszins onbekend is. Dit beeld geeft onze kaart, en het wordt bevestigd door enkele steekproeven die ik nam in de op het Dialectenbureau aanwezige bandopnamen van oostelijke dialecten. Ik vond daar bv. in de opnamen van: Beuningen G 181 a: ‘at ze deur die koorsichheit nen bloar an de lip kreG'n’, naast: ‘dee had een jeneverchlansjӗn op zijn wang’; Schokland F 78/79: ‘aj ier an boord komt sloa 'k oe de arsens in mette dolle’, naast: ‘En d' andere dag liep de buurvrouw met ne grote doek om eur hoofd’; Meersen Q 99: zie boven. (Eerlijkheidshalve moet hierbij gezegd worden dat Mw. dr. J. Daan, hoofd van het Dialectenbureau, mij verklaarde niet voor de volle 100 % te kunnen instaan voor de zuiverheid van het dialect in deze opnamen.) Gegeven deze vermenging van lidwoorden en possessiva in het oosten, blijft toch nog zeer opvallend het grote verschil tussen de door mij gebruikte vragenlijsten inzake de frequentie van de oostelijke lidwoordopgaven. Ik vermeld hier nog eens de totale aantallen van de betrokken lijsten (onder ‘lidwoord’ wordt als steeds ook verstaan ‘zonder bepalend woord’): Vr. 16 zin 23 (‘Hij loopt altijd met zijn handen in zijn zak’): lidwoord 1019 - possessief 1124; Vr. 39 zin 18 b: (‘Nee, ik loop naast mijn fiets omdat het zo glad is’): lidwoord 162 - possessief 577; Vr. 35 zin 8: (‘Hij hield z'n broek op met een leren riem’): lidwoord 84 - possessief 802. (De lijst van heb Aardrijkskundig Genootschap is niet met deze lijsten | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
te vergelijken wegens het voorkomen van de in de voorbeelden; de RND evenmin omdat de opgaven daaruit slechts een gedeelte van het oostelijk dialectgebied betreffen.)
De enige poging tot verklaring die ik zou durven doen is deze: de woordgroep met zijn handen in zijn zak is een zeer vaste verbinding, een automatisme. Dergelijke woordgroepen ‘vormt’ men niet bij het spreken, maar produceert men als één geheel. Men hoeft bij het ‘vertalen’ in dialect dus minder ‘denkwerk’ te verrichten, men ‘vertaalt’ spontaan en automatisch. Het ligt voor de hand dat in zo'n geval de dialectvormen het gemakkelijkst voor de dag komen. De twee andere zinnen moeten bewust ‘vertaald’ worden, waarbij opgemerkt kan worden dat de tweede zin gewoner klinkt dan de derde. De invloed van het ABN-voorbeeld zal daardoor groter zijn. In de derde zin was het woord riem bovendien gecursiveerd en deed zich dus aan de invullers voor als het woord waar het om ging; aan de andere elementen wordt dan allicht minder aandacht besteed.
Tot nog toe is alleen gesproken over de constructies met possessief in het oosten. Er zijn echter ook enkele opgaven met een lidwoord voor westelijke plaatsen, al staat het aantal daarvan in geen enkele verhouding tot dat van de oostelijke possessief-opgaven. Voor de volledigheid noem ik hier alle betrokken plaatsen in het westen:
Vr. 16 zin 23 (‘Hij loopt altijd met zijn handen in zijn zak’): Wijdenes E 60 (met de hande in de zakke), Hendrik Ido Ambacht K 50 (met zijn hande in de zakken), Kaatsheuvel K 164 a (met de haand in de zakken) en Soest E 164 (handen in de zakke, naast twee opgaven met twee possessiva). Deze laatste plaats is misschien als uitloper van het oostelijk gebied te beschouwen. De westelijke plaatsen van de Betuwe hoeven hier niet genoemd te worden: uit de RND blijkt duidelijk dat de lidwoord-constructies in de hele Betuwe inheems zijn;
Vr. 39 zin 18 b (‘Nee, ik loop naast mijn fiets omdat het zo glad is’): Oostwoud E 31 a, Andijk E 36 (De voorzin Is je fiets stuk? werd hier weergegeven met: Hejje averaai an de fiets?), Goeree I 20, Bergen op Zoom I 79, Nieuwvliet I 104 en Meerkerk K 28; RND zin 72 (‘Ik heb pijn aan mijn hart’): Renesse I 30 (naast een opgave met possessief) en Grijpskerke I 65 a. (De Belgische plaatsen werden hierboven genoemd, blz. 26). | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Vragenlijst nr. 35 (1963) zin 8 (‘Hij hield z'n broek op met een leren riem’) bevatte geen lidwoordopgaven in het westen; de enquête van het Aardrijkskundig Genootschap laat ik hier verder buiten beschouwing. De oogst is niet groot, maar het feit dat deze opgaven voorkomen is op zichzelf al opmerkelijk genoeg. Voorbeeld, ABN en dialect werken hier samen in de richting van het possessief, en toch wordt er enkele malen een lidwoord gebruikt. Op ik loop naast de fiets kan ik ga met de fiets invloed gehad hebben. Deze laatste wending is ook in het westen algemeen gebruikelijk, zoals ik ga met de trein, de tram, de bus. Ook de fiets wordt in zo'n geval alleen als vervoermiddel gezien, niet als persoonlijk bezit. Opvallend is verder dat de enige RND-zin die lidwoord-constructies oplevert Ik heb pijn aan mijn hart is. Dit geldt voor westelijK Nederland, voor heel Nederlandssprekend België, maar ook voor een ‘probleemgebied’ als Oost Noord Brabant. Volgens De Bont behoort Oerle L 224 in ieder geval tot het possessief-gebiedGa naar voetnoot1, maar dicht bij deze plaats vertoont de (niet afgedrukte) RND-kaart enkele lidwoord-opgaven, bv. in Zon L 202 en Aalst L 256 (naast een possessief). Interessant is in dit verband een ‘vertaling’ van De Bont, nl. ‘Ik heb zӗn 'n pent in m'n zij (i.p.v. in de zij)’ (t.a.p., cursivering van mij). Kennelijk beschouwt deze auteur ‘pijn in de zij’ als de ABN-vorm. Schrijver dezes, Amsterdammer van geboorte en ‘overtuigd’ possessief-spreker, moet toegeven dat het lidwoord hem in dit geval helemaal niet ongewoon in de oren klinkt, al is het possessief ook mogelijk. Nog sterker geldt dit voor wendingen als hij heeft het aan het hart, aan de longen. Het lidwoord klinkt hier voor mij beslist ‘beschaafder’ dan het possessief. Mw. Daan wees me nog op het duidelijke stilistische verschil tussen hij ligt in de kist, en hij ligt in z'n kist. Blijkbaar werkt hier nog steeds de tendentie door die we in de 19e-eeuwse opvatting over het ABN aantroffen. Als we hieraan toevoegen het gebruik van het lidwoord in spreekwoorden als Met de hoed in de hand komt men door het ganse land en Beter hard geblazen dan de mond gebrand, die voor mij alleen in deze vorm en niet met je normaal zijn, dan constateren we dat het gebruik van het lidwoord ook in het westelijk Nederlands bepaald niet onbekend is. Het is waarschijnlijk gebonden aan min of meer bijzondere stijl, maar kan daarom nog wel analoog gebruikt worden in andere gevallen, zoals we in het oosten t.a.v. het possessief mochten aannemen. | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
Hoewel ik ervan overtuigd ben in dit artikel niet alle problemen te hebben opgelost, is de conclusie niet oninteressant. Samenvattend kunnen we stellen dat het westen van het Nederlandse taalgebied possessiva gebruikt (zoals het Engels) en het oosten lidwoorden (zoals het Duits). Possessiva in het oosten komen veel voor, lidwoorden in het westen weinig. In beide gevallen is er - paradoxaal genoeg - sprake van ABN-invloed (zij het in het oosten niet uitsluitend): in het westen het ABN van de ‘bijzondere stijl’, in het oosten het normaal gesproken (westelijke) ABN.
Uppsala, februari 1967. J. de Rooy. |
|