Taal en Tongval. Jaargang 18
(1966)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Dialectkenmerken van Calais in de 13de eeuwOp sommige dialecteigenaardigheden van Calais in de 13de eeuw werd reeds terloops gewezen in de inleiding bij de uitgave van de schepenverordeningen (1293 en ± 1293) van deze stadGa naar voetnoot1; deze eerste schets steunde op de woorden en zinsneden in de volkstaal, waaraan deze bron bijzonder rijk is, alsmede op de toen reeds verzamelde plaats- en persoonsnamen. Sedertdien werden de eigennamen uit de 13de eeuw volledig geëxcerpeerd en hun etymologie nagegaanGa naar voetnoot2; de stadsrekeningen (1268-1301)Ga naar voetnoot3 en de volkstaalwoorden in een klachtenlijst naar aanleiding van een vrije waarhede (1289) werden gepubliceerdGa naar voetnoot4. Thans is ook een uitgave van de rollen van de 50ste penning van Artois uit het einde van de 13de eeuw (uiterste data: 1296 en 1302), waarin ook de gemeenten Marck, Guemps, Hereweghe (nu Nouvelle-Église) en La Capelle (nu Les Attaques), ten zuidoosten van Calais, begrepen zijn, persklaarGa naar voetnoot5. Een afsluitend overzicht van de taalkenmerken van Calais in de 13de eeuw, dat tevens als basis kan dienen voor het verder onderzoek van het Nederlands in Noord-Frankrijk, is nu wenselijk. | |
I. Vocalisme1. Oorspronkelijk korte aOorspronkelijk korte a blijft in gesloten lettergreep normaal a: 1293 afdraghen, manden, 1298 Alquaet, 1268 Lancvide, 1298 Langhemate, enz. Evenals bij de overige korte vocalen, levert de spelling geen expliciete voorbeelden op van rekking vóór r: 1289 Bartmakere, 1282 Dicbard, 1298 Witbard, ± 1293 Pot market, 1282 Goliard en talrijke andere persoonsnamen op -ard, enz. | |
[pagina 148]
| |
Er is een neiging tot rekking vóór st: 1295 Gaestus, 1296 Gastus; 1295 en 1298 Tapperghaest, 1300 Tappergast; 1296 Maest, Mast. In gaent, ghent ‘gent’ (1282 Johannes de Ghent, 1298 Johannes de Ghaent, Johannes le Ghaent, Stas Ghent; te Guemps eind 13de Clay de Gaent, Mon de Ghaent) is ae en e als rekking resp. palatalisering vóór nt verklaarbaar, doch eveneens als rekking resp. umlaut uit vroeger ganut, ganit. De overige woorden met and vertonen dergelijke evolutie niet: 1269 Nortlant, 1293 manden, zanden, enz. 1292 Goes is ontstaan uit gans. Voor neus komt zowel nase als nose voor: 1289 nase, 1298 Nasekin, 1268 enz. Nose. De groep ald, alt is steeds oud, out geworden: ± 1293 timmerhoud, smout, spouden, de versoutene zoute; 1297 clorhout, eluringhehout; 1286 Houtcoich, 1268 Boudolf, 1276 Oudebolle, 1282 Zoutre; 1278 Houtine, 1282 Houtinghe (waarnaast 1294 Hautinghes in een Franse tekst). Afwijkingen vertonen de persoonsnamen: 1268 enz. Boid (dit is in alle teksten de gewone vorm), 1283 enz. Boit, 1275 enz. Boidin, 1286 enz. Boidekin, 1270 enz. Boud, 1283 Bout, 1296 Boudin, 1295 Bodekin (in Franse teksten ook Baude); 1271 en 1291 Arnoud, eind 13de familienaam Noids (Marck), Noits (La Capelle); 1282 en 1296 Wouter, 1283 Woter, 1295 en 1296 Wouterkin, 1298 Woite, 1296 en 1298 Wouterman (waarnaast in Franse teksten ook Wauterman, 1297 en 1298). Boid, Noid en Woite dienen beschouwd te worden als verkortingen van Boidin, Noidin en Woitin, hypocoristica van Boudin (uit Baldwini), Arnoud (uit Arnwald) en Wouter (uit Waldhari). De klank oi is hierin als een soort umlaut van ou op te vatten. De vocalisering in 1282 Cauquella, 1283 Cauquelle (etymologie: kalk-welle ‘kalkbron’; nu Coquelles) is hoogstwaarschijnlijk aan invloed van volgende w toe te schrijven; cf. 1298 Kalkepitte. De in open lettergreep gerekte a blijft a gespeld: ± 1293 hauene, 1295 vernaghelt, 1282 Hane, enz. Na sluiting van die lettergreep wordt de rekking soms wel (ae, ai, aa), soms niet aangeduid: 1287 Salenier, 1289 Salnier, 1295 en 1297 Saelnier; 1276 en 1298 Waels (genitief van Wale); eind 13de Staes, Stas (Hereweghe). Denkelijk een in open syllabe gerekte a bevatten: 1268 Baech, 1269 Baigh, 1282 Baich, 1283 Bach; 1276 Haap, 1286 Haap, Hap, 1294 Haep; 1269 Vaac, 1270, 1289, 1295 Vaec (Calais), eind 13de Hen de Vaac (Hereweghe). Spelling ai duidt evenwel een diftong aan in: 1293 saine, 1294 Pais es goed en in de persoonsnamen Clai, Claikin, Lai, Wain (uit Iwain). | |
[pagina 149]
| |
2. Oorspronkelijk korte e en iDe spelling levert geen expliciete voorbeelden op van rekking van e vóór r. Wel is er een sterke tendens er > ar, zelfs in open lettergreep: 1293 arndegarndere, arndegherdere, ± 1293 gharntvast, 1293-98 ghernden; 1298 Bare, Bere ‘beer’, 1298 Barekin, 1299 Berekin, 1269 Barnledere ‘bereleider’; 1283 Bertelot, 1289 Barthelot, 1298 Berteloet; 1298 Clarke, Clerke (= Clerques); 1281 Farkenes (= Ferques); 1294 Mon de Ghertere, 1298 Simon le Gartere; 1289 Kerkedijc, 1293 Kercdic, ± 1293 Kerkedic, 1295 Carkedic; 1270 Markene, 1276 Merkenes; 1298 Scarmere ‘schermer’; 1283 Zuartuaghere (Mnl. swertvaghere); 1298 Tartainmakere (Mnl. tierteinmakere); 1296 Vardebouts bauuerc; 1296 Varschcase, 1298 Verscase; 1289 Ware, 1296 Were; denkelijk ook 1282 Mare, 1296 Mere. Geen voorbeelden met a komen voor bij: 1282 Berman, 1293 berman; 1289 Dunherdere; 1268 enz. Merc (nu Marck); 1269 pro scopis mersmannorum, 1289 Merceman, 1295 Merseman; 1289 ontversede; 1294 enz. Ters; 1289 wokewerc, ± 1293 werken. Oorspronkelijk a hebben: ± 1293 jegharwet; 1282 en 1283 Varwere. Omgekeerd 1293 gers. Eveneens afwijkend: 1295 sporeware ‘sperwer’. Een tendens e > a vertoont eveneens: 1286 enz. Breght, 1294 Braght, eind 13de Elenbrahct (Marck). Vóór n of m + consonant is er een tendens e > i: 1293 bringhen, ± 1293 chinsen, 1287 Climme (uit Clementia), 1295 glint, glind, 1282 dInghelsche, 1298 Minteke (= Mentque). Oorspronkelijk i bevatten: 1282 Blindepot; 1282 Timmerman, ± 1293 timmerhoud. Met onduidelijke etymologie: 1270 spindertid. Doch e is gebleven in: 1289 enz. Ostende, 1298 Kempe. Omgekeerd 1296 Vankelstale met a uit e. In 1293 meinen ‘mennen’ is de epenthetische i waarschijnlijk te vergelijken met Mnl. meinsche, peinsen, enz. De i is bewaard in: 1282 Smid, Smit, 1293, 1295 Smit; 1282 Robinus mid den Horne, 1298 Christiana mitten Hoede. Een e vertonen: 1294 Pais es goed; 1289 mesch, 1293 mesg, 1295 mesc. Beide klanken wisselen af in: 1289 bewesten, 1296 Westbelc, 1293 intuist waarnaast nog 1293 busten. Eveneens met e: 1296 graueschep, datief graueschepe ‘graafschap’. De voorafgaande w heeft de vocaal gerond in: 1295 Banwoughe (dat.), 1296 Banwoch; 1296 Herewoch, Herewouch; 1289 Liswoughe; 1296 Stenwoch, dat. Stenwoughe; 1296 Willecok van den Woughe; 1286 woukewerc, 1289 wokewercGa naar voetnoot1. | |
[pagina 150]
| |
In open syllabe gedragen oorspronkelijk korte e (waarmee umlaut uit a is samengevallen) en oorspronkelijk korte i zich verschillend. Bij oorspronkelijk korte i wisselen in open lettergreep e en i als spelling af: 1270, 1282 Pipelinghes, 1288, 1298 Pipelinghe, 1294, 1297 Pepelinghe; 1278 Piper, 1298 Piperbrun ‘peper’; 1293 bescipen ‘inschepen’; 1296 Zedeman, 1298 Sedekint; eind 13de Stikel, Stiquel (Hereweghe) ‘stekel’; 1282, 1283, 1287 Tighelare, 1298 Teghelare, 1291 Tighelmakere, eind 13de Tigeldecqre (La Capelle); 1268 Lancvide, 1270 Lancuide (Mnl. vede, Frans vit); 1298 Videlare ‘vedelaar’; 1293 wide ‘hout’, 1296 Wedeman, 1298 Wideman, 1278 enz. Colewede, 1289 Colewide. Met onduidelijke etymologie: 1270 enz. Vise, 1296 Veze, 1298 Vese. Bij oorspronkelijk korte e wisselen in open lettergreep e en ei als spelling af (met ei na sluiting van de syllabe). Oorspronkelijk korte e: 1283 Deiken, eind 13de Deken (Guemps); ± 1293 leder; 1298 Medeblandere; 1268, 1289, 1298 Steuen, 1283 Steiuen (< lat. Stephanus); eind 13de Heldeweder, 1306 en 1315 Heldeweider (La Capelle); 1283 Weiuere, 1283 enz. Weuere. Umlaut uit a: eind 13de Deine (Guemps), 1298 Dene, Grite Deins; 1290 hereban; 1298 Lepel, eind 13de Lepelnasen (Marck); 1296 hofstede. Met onduidelijke etymologie: 1293 Leidenart, 1294 enz. Ledenard. Op grond van de spelling erdbeire in het herbarium te Kaliningrad (Königsberg), 2de kwart 13de eeuw, dat blijkens de vorm widebinde in Noord-Frankrijk thuishoort en waarin lengteaanduiding bij lange vocalen ontbreekt, mag men vermoeden dat in dit geval met spelling ei een enigszins diftongische uitspraak bedoeld werd. Dit woord heeft trouwens in het huidig Westvlaams diftongische uitspraak bewaard: beier ‘bes’. Het Westvlaams kent de te Calais geconstateerde verschillende behandeling van korte e en korte i in open syllabe niet: beide worden in de 13de eeuw e, ei, gespeld. Calais neemt dus een overgangspositie in tussen Nederlands en Engels, wat dit betreft volkomen parallel met het Limburgs, dat een overgang vormt tussen Nederlands en Duits. In het suffix like wisselt in een groot deel van het Nederlandse taalgebied like af met leke. Calais heeft in 1289 diefagteleke. In het prefix bi- is de vocaal verdoft in: 1289 bewesten, 1293 beloke, benorden, bescipen, besuden, en helemaal weggevallen in: 1293 boppe ‘boven’, bosten ‘beoosten’, busten ‘bewesten’. Spelling ei, ter aanduiding van een diftong ei, verschijnt daarenboven in: leenwoorden uit het Frans: 1293 conreit, jeconreit, fosseid, viseiden, | |
[pagina 151]
| |
1298 Galeide. Desgelijks in zuiver Franse namen of naamvormen, al dan niet ter vertaling van Nederlandse namen, bv. 1298 Angeweir, Bacheleir, Cateil, Crueil, Feiure (= Smid), a le Neis, Saint Omeir, 1283 Honerei, 1297 VertfosseiGa naar voetnoot1. leenwoorden uit het Duits: 1294 Beiher, 1275 Heineman, 1298 Keiser. op g teruggaande vormen: ± 1293 zeilen, 1298 Zeilmakere, 1298 Foukedei, 1296 Gheinmars. | |
3. Oorspronkelijk korte o en uDe spelling levert geen expliciete voorbeelden op van rekking van o vóór r: 1275 Borborgh, 1293 bordel, ± 1293 borden, 1282 Borzemacre, eind 13de Hagedorn (La Capelle), 1293 horde, 1282 mid den Horne, 1293 corfharinc, 1298 Corthals, 1293 nord, Nortland, 1278 port deel, 1291 Portere, 1293 worm. Evolutie or > ar vertonen: 1283 Cosbarne (= Coussebourne), 1298 Gozebarne, 1298 Hardecarste ‘harde korst’, doch niet 1296 Corteborne. Vóór n staat o: 1289 ondaet, ontversede, 1293 ontgaue, ± 1293 ontladen, 1298 Bonte, 1296 Ionghe, 1298 Mont, 1293 zehont. Opvallend is o in: 1293 opsacken, ± 1293 bopper volle ze, 1282 Volre, 1296 Woulf (Franse tekst), 1293 wolne doch 1293-98 Wullevroue; zo nog 1283 Monkebure, cf. 1296 Moneke lant. Met ontronde umlaut van u: 1294 Stenbrigghe, 1282 en 1298 Herst (< hursti-, Nl. horst), 1296 van den Hille, 1298 Kalkepitte (dat.), 1286 stik. Hierbij denkelijk ook: eind 13de Heldeweder (La Capelle; denkelijk uit hulþi- ‘gunstig’: gunstig weer). In Franse teksten staat vaak ou voor o, bv. 1298 Biscoup naast 1296 Biscop, 1296 Boullart naast Bollart, 1298 Broubbourgh, 1296 Cloube naast 1282 enz. Clobbe, 1298 Dougghe, 1298 Godebourse, 1298 Stouppin houet, 1301 Strekeltoup naast 1272 enz. Strekeltop, 1294 enz. Toubbe naast 1269 enz. Tobbe, 1298 Vetmoursel. De grafie ou komt natuurlijk het meest voor in aan het Frans ontleende familienamen. Onder invloed van de Franse spelling staat ou voor o soms ook in Latijnse bronnen: 1295 boutters naast 1282 en 1291 Bottere; 1289 helibout naast 1286 helibod. In open syllabe staat overal o: 1269 ghote, 1286 houerlop, 1293 bodels, ouer den dic, zoghe, zopinghe, ± 1293 zolen, voghelte, ± 1293 Honecoigh, 1298 Lukedore, 1296 Oudenhove, 1295, 1298 Scotelare, 1282 Sonekin, 1291 Voghel, behalve 1293 scuteln en, met lengteaanduiding, 1287 van den | |
[pagina 152]
| |
Hoile en waarschijnlijk 1291, 1298 Hoisel. Na sluiting van die lettergreep: 1293-98 brudegoem en waarschijnlijk 1298 Koelre. De afwisseling scuteln Scotelare wijst wellicht op een gelijkaardige toestand als bij e en i in open syllabe, dus op een bewaard onderscheid tussen oorspronkelijke o en u. De grafie oi duidt een diftong aan in 1283 Gloiscof, in de Franse leenwoorden 1293 porpoint en 1292 Champenois en in de bij de letter a behandelde persoonsnamen Boid, Noids, Woite. | |
4. Oorspronkelijk lange āIn open lettergreep wordt deze a gespeld: ± 1293 in baten, 1293 corfharinc, 1298 Graue. In gesloten lettergreep wordt meestal ae, minder vaak ai of a gespeld. Etymologisch kunnen onderscheiden worden: Germaanse ē: 1289 ael, aels, zeal, 1293 als; 1293 cram; 1293 maiien, ± 1293 maiihen; 1289 ondaet; 1298 Alraed; 1298 Kempzaet; 1269 Doetscaep, 1276 Doetscap; 1291, 1292 Maigh, 1295, 1298 Maech; 1289 Quaetjaer. Hierbij heeft zich aangesloten: 1282 Naustraet. Met onduidelijke etymologie: 1269 Dagheraed, 1270 enz. Dagheraet; 1298 Paet. Franse of Latijnse ā: 1294 Claerbout, Clarbout; 1289 Cordewaen; 1298 Ornael; ± 1293 Lain, 1287 enz. vrou Lan, 1298 vrou Laen; 1283 enz. Mas, 1298 ser Maes, eind 13de Mais (Guemps). Oudengelse ā: ± 1293 baetman. | |
5. Oorspronkelijk lange ëIn open lettergreep wordt deze e gespeld: 1295 bezuden castele, ± 1293 reden, 1293 repen, 1289 te spredene, 1286 stik weghe houts, 1269 Barnledere, 1287 Stene (dat.); ook auslautend: 1289 zeal, 1293 zehont, zehonden, ± 1293 ze, zejewand, 1293-98 zeals, 1295 Zedic. In gesloten lettergreep wordt e of ee, eenmaal ei gespeld. Etymologisch kunnen onderscheiden worden: Germaanse ai: 1289 ben, 1283 Bein; 1293 ber; 1289 bet ‘beet’; 1278 port deel; 1293 clet; 1269 Led, 1275, 1286, 1295 Leed, 1289, 1293 Leet, 1293 Let, 1268 Houtleed, ± 1293 Houd led; eind 13de Reep (Marck); 1289 stenbanc, 1270, 1276, 1288, 1296 Stenbeke, 1294 Stenbrigghe, 1298 Alsteen; 1289 strec ‘streek’. Germaanse ē: 1290 Vronemet. Het woord meed verschijnt met deze klank overal in de Vlaamse polders. Franse ai: 1286 Mester Hue, eind 13de de Mester (Hereweghe). | |
[pagina 153]
| |
Franse e: ± 1293 beste; 1293 bordel; 1278 Anseel, 1286 Ansel; 1282 Norbel, 1294 Orbeel, 1297 Orbel, 1298 Norbel. | |
6. Lange īIn open lettergreep wordt deze i, eenmaal y gespeld: 1293 driuen, yzer, riden, sniden, enz. In gesloten lettergreep wordt bijna altijd i, zelden ij gespeld: 1289 dijc, 1293 dic, 1289 Kerkedijc, 1293 Kercdic; 1289 knif; 1286, 1289, 1295 lifcop; 1293 lin; 1289, 1293 ris; 1297 stijls (Franse tekst); 1285, 1286 harinctid, 1289 harinctit; 1286 winscroders. | |
7. Lange ōIn open lettergreep wordt deze doorgaans o, eenmaal oi gespeld: 1293-98 te dode; 1275 Grote; 1298 Houet; 1298 Losoghe, Grawenoghe; 1298 Hardenoire, Langhore; 1270 Sconespere. In gesloten lettergreep komen o, oe en oi veelvuldig voor, eenmaal ohe. Etymologisch kunnen onderscheiden worden: Germaanse au: 1286 bom, ± 1293 boem, 1283 Stabbom, 1298 Stabbom, Stabboem; 1298 Broetworm, eind 13de Grohet brohet (La Capelle), 1298 Groetbroet, Grotbroet, 1298 Wittebroet; 1269 Doetscaep; 1289 hoi ‘hooi’; 1289 hop; 1286, 1289, 1295 lifcop; 1294 Alcoep, 1291 Apelcoich, ± 1293 Honecoigh, 1296 Honecoech, 1298 Honekoic, 1286 Houtcoich, 1295 Houtkoech, 1298 Houtkoich, 1298 Yserkoic, 1298 Kempkochigghe, 1298 Cletkoich, ± 1293 viscoigh, viscoighhighe; 1286 houerlop; eind 13de Loitghietre (Marck); 1298 Ghawelois; 1293 bosten, intost, 1286 enz. Osterwich, 1296 Oesthoue; 1283 Gloiscof; 1296 Scoetuel; 1298 Troest. Hierbij heeft zich aangesloten: 1283 Mor. De spelling Grohet brohet wijst er blijkbaar op, dat deze klank geen zuivere monoftong was, maar veeleer oə. Franse o in het suffix -ot: 1295 fagoets, 1298 Berteloet, 1298 Boudeloet, eind 13de Bondeloit (sic, Marck), 1283 Janot, 1298 Janoit, eind 13de Killoit (Marck), eind 13de Widoet (Guemps) en Widdoit (Marck), 1289 en 1298 Widoet. Oudengelse ō: eind 13de Groem (La Capelle). | |
8. oeBij de hier volgende voorbeelden, waarin de klank telkens op Germaans ō teruggaat, duidt de letter F aan dat de tekst in het Frans gesteld is; volgt er geen letter, dan is de tekst in het Latijn. 1298 Bloumekin F; 1298 Bouls F; 1283 Pelsebotere; 1299 Bouve F; | |
[pagina 154]
| |
1296 Bouere F; 1291 Broek, 1298 Brouke (dat.) F, 1294 Hasebroek, 1269 Jemene broc, 1295 Ymenebrouc, 1295 Nortbrouc, 1296 Nort brouc F, 1275 Ouerbruk, 1294 enz. Ouerbrouc F; ± 1293 do, 1293-98 doe (3de pers. conj. van doen); 1294 Pais es goed, 1298 Ghoethannin F, 1296 enz. Goetscalc F; 1298 mitten Hoede F; ± 1293 houcs, 1294 hoks F, 1297 houkes F, 1295 Houc, 1296 Happes houk F; 1293 horn, 1298 Hore F, 1293 horiers, 1282 Horier; 1298 enz. Houenaghel F; 1299 Knoust F; 1296 Pancokes (gen.) F; 1268, 1286, 1287, 1292, 1296 F Cone, 1295, 1298 F Kone, 1295, 1297 Koene, 1302 Coene F; 1296, 1298 Mour F; 1297 roeder F, roder F, chulroedre F; 1298 Auesote F; 1293 spolen, spolinghe, 1296 Spouls (gen.) F, 1298 Spoele F; 1296 Scopstoul F; 1290 vodercorn F, 1300 voudrecorn F; 1297 voetoke F, voettockes F, votokes F, 1275 Baruouet, 1278 Baruoed, 1293 Bareuoet, 1298 enz. Baruoet F, 1298 Ligtvoet F, 1286 Scapin vot, 1289, 1298 F Stivoet; 1286, 1297 F Vroede, 1298 Vroude F; 1269 Woker, 1276 Woukerart, 1294 enz. Woukerard F. De in het Frans gestelde rollen van de 50ste penning, eind 13de eeuw, leveren volgende voorbeelden op: Hoire, Houre (Guemps), Cloet (Guemps), Cloetinc (Marck), Chenoest (Marck), Rouk (Marck), Voet (Marck), Wlvoet (Marck), Woist (Marck), Wroude (Hereweghe). Teruggaand op gans: 1292 enz. Goes, 1294 enz. Ghose F, 1296 Gos F. Uit bovenstaande lijst blijkt dat in Latijnse teksten (waar voor de woorden uit de volkstaal zo goed als altijd Vlaamse spelling aangewend wordt) o of oe gespeld wordt: in gesloten lettergreep vóór d, t, r; in open lettergreep vóór d, t, r, l, n; auslautend. Vóór k is het chronologisch beeld aldus: 1269 broc, woker, 1275 bruk, 1276 woukerart, 1291 broek, 1293 houcs, 1294 broek, 1295 brouc, houc. Eenmaal verschijnt de spelling oue: 1275 Baruouet. De in 1290 aanvangende Franse teksten, waarin Vlaamse woorden ook wel eens op zijn Frans gespeld worden, vertonen vóór k doorgaans ou, zelden o; vóór d, t doorgaans oe, soms o, zelden ou. Wat de andere consonanten betreft, is veel minder materiaal voorhanden; het beeld is er: vóór l, s: ou, oe; vóór v, r: ou, o; vóór n: oe, o; vóór m: ou. De 50ste penningrollen leveren daarenboven twee voorbeelden op van oi. Van verschillende spelling naargelang open of gesloten lettergreep, is niets merkbaar. Samenvattend, en rekening gehouden met mogelijke, alsdan uit te schakelen Franse spelling ou in Franse teksten, mag men concluderen dat aanvankelijk in alle posities o, oe gespeld werd (het materiaal vangt aan in 1269). Het eenmaal optredende oue (1275 Baruouet) lijkt er op te wijzen dat de klank geen zuivere monoftong, doch veeleer ouə was | |
[pagina 155]
| |
(cf. brouere naast brouwere, vroue naast vrouwe). Vervolgens, en zeer duidelijk aan de dag tredend sedert 1290, is er een differentiatie geweest naargelang d, t of k volgde (betreffende de andere posities is het materiaal te schaars om conclusies toe te laten). Vóór k wordt de klank in toenemende mate ou geschreven en vertoont dus een neiging om op dezelfde wijze gespeld te worden als uit ol vóór d, t ontstane ou. Hiermede contrasteert de spelling o, oe van de hier behandelde klank vóór d, t. De beschikbare gegevens laten niet toe, de uitspraak in houc ‘hoek’, hout ‘hout’ te preciseren: zowel monoftong (cf. de Franse spelling ou afwisselend met o ter aanduiding van o of een iets meer gesloten klank) als diftong (vgl. te Calais vrou naast vroue, vrouwe, broure naast brouere, brouwere) komt in aanmerkingGa naar voetnoot1. Met oe (althans vóór n) is de vocaal in het suffix -on in Franse leenwoorden samengevallen: 1289 Berton, 1299 Bertoen; 1298 Botoen; 1283 Bricon, 1298 Brikoen; 1299 Cardoen; 1282 Dicoen; 1298 Meroen; misschien 1296 Rikedon, 1298 Rikedoen. | |
9. Lange ū [y:]Deze klank wordt in open lettergreep u gespeld: 1283 Monkebure, 1289 te rumene, 1293 besuden, rumen, buten husen, buten mure, ± 1293 scuteman, zuuel, 1295 clockeluders, 1293-98 brudegoem. In gesloten lettergreep meestal u, doch ook ui of ue: 1287 Brun, 1289 brunvisch, 1298 Buich, 1282 Dunkerca, 1289 Dunherdere, 1295 Gaestus, 1295 Mus, 1298 Put, eind 13de Puets (gen., Guemps), 1268 en 1289 sclus, 1293 slus, 1298 Tuic, 1293 vt. | |
10. ieHierin zijn een aantal etymologisch verschillende klanken samengevallen, waarbij de aanwezigheid van een umlautsfactor geen rol speelt: Germaanse eu zonder umlautsfactor: 1271 Dideric; 1289 diefagteleke; 1293 verkiesen; 1293 lieren; 1283 Ries; 1276 enz. Stier; 1293 vlis; 1296 Vlieghes (gen.); 1289 Vliete (dat.). Hierbij ook 1282 redemacre?Ga naar voetnoot2 Germaanse eu met umlautsfactor: 1289 verdiesinghe; 1298 Kiekin; 1293 stieren, stiermannus. | |
[pagina 156]
| |
ē2: 1289 liep; 1298 Riemmakere; 1295 Vries. diverse klanken: 1297 kniewes (Franse tekst); 1297 sletes, slietes (Franse tekst); 1298 Tiendre; 1296 vierendel; 1268 virberghes, 1286 enz. vierberghe; 1268 Cortfrint, 1275 Cortvrint, 1276 enz. Cortvrient, 1296 Vrient. Met afwijkende evolutie wegens op eu volgende w: 1282 Broure, 1289 Browere, 1292 Brouere, ± 1293 brouwere, 1295 Brouwere. - 1268 Niuhena, Nieuna, Nieuhena, 1278 enz. Niewena, 1297 Niewe porte. | |
11. euIn de volgende voornamen is de eu denkelijk uit het Frans herkomstig: 1282 enz. Fleur (< lat. Florentius); 1289 enz. Leur, Leurkin, ook in de familienaam Leurs (< lat. Laurentius; cf. Leurens in de rollen van de 50ste penning van Artois); 1282 Reube (vleivorm van Robert). | |
12. DiftongenHerhaaldelijk reeds kwamen diftongen, vooral die met i als tweede element, ter sprake. Hier volgen nog enkele voorbeelden: 1282 Dauwe, 1298 Dauward, Dauwin; 1298 Grawenoghe; 1282 enz. Cauwe, 1283 en 1290 Caue ‘kauw’; 1282 Naustraet; 1275 Pawelkin, 1278 enz. Pauwel, 1294 enz. Pawel, 1289 Pauel. 1282 Sprewe ‘spreeuw’. 1282, 1289, 1293 Broure, 1289 Browere, 1289, 1292 Brouere, ± 1293 brouwere, 1295 Brouwere; 1268 enz. vrou Rosen, 1296 vroue Lissen, 1293-98 Wullevroue, 1289 Wulevrouwe. | |
II. ConsonantismeHier zullen slechts enkele opvallende verschijnselen behandeld worden. | |
1. b, pIntrigerend is de overgang b > p in enkele woorden: Mnl. berman ‘losser, sjouwer’, bij Germ. beran ‘dragen’: 1282 Berman, 1289 datum bermannis, 1293 berman, waarnaast eind 13de Perman tweemaal te La Capelle. Mnl. bollart ‘zwetser’: 1278 enz. Bollard waarnaast 1296 Pollarch (Franse tekst, lees Pollarth). Boitac, vleivorm van Boid < Baldwini: 1296 Boidtac, waarnaast 1286 Poitach, 1296 Poittac, 1298 Poitac. | |
[pagina 157]
| |
Becket ‘bekje’, een uit het Frans herkomstige familienaam: 1296 Beket waarnaast 1286 Peket, 1289 enz. Pecket. Misschien 1296 Pare naast 1298 Bare ‘beer’. Bevreemdend is de auslaut ch in 1291 Apelcoich, ± 1293 Honecoigh, 1296 Honecoech, 1298 Honekoic, 1286 Houtcoich, 1295 Houtkoech, 1298 Houtkoich, 1298 Yserkoic, 1298 Kempkochigghe, 1298 Cletkoich, ± 1293 viscoigh, viscoighhighe. De betekenis is duidelijk ‘handelaar’. Vermoedelijk hetzelfde woord, met bewaarde p, in 1294 Alcoep. Het beantwoordt, met apocope (zie beneden), aan Ohd. koufo ‘handelaar’ (ook in īsanchōfo, stahilchōfo), Oe. ciepa, uit Lat. caupo. Voor de evolutie p > ch kan men denken aan invloed van praet. kocht, part. gekocht, of van de beginconsonant. | |
2. tDe rollen van de 50ste penning, eind 13de eeuw, leveren 3 voorbeelden op van spelling th voor ts: Mate Bersarth (Hereweghe), Lise Cocarth (Guemps), Mabile Paeth (Marck); hieraan blijkbaar toe te voegen: 1296 Kateline Pollarch (Franse tekst, lees Pollarth) te Calais. Het betreft hier telkens een door een vrouw gedragen familienaam, dus een genitief. Een gelijkaardige spelling, ter aanduiding van ts of een verwante klank, vertoont het oudste gedeelte (1276-, bewaard in afschrift van kort vóór 1312) van het poortersboek van Oudenaarde, bv. Geerart de Meth, Clarissie Snellarth, Mergriete sBeggarth, Sofphie ser Wouterzoeth dochter, Alise Eewijnth, Mergriete Smersmanth, Jacob Jan Moenth sone. | |
3. g, ch, kHet prefix gi- verschijnt als je-, eenmaal als i-: ± 1293 jeconreit, jegharwet, jesmout, jetannet, zejewand; 1269 Jemene broc, 1295 Ymenebrouc. 1298 Foukedei behoort tot de reeks persoonsnamen met dei < dag, die in de gehele Nederlandse kuststreek voorkomen. Intervocalische g is weggevallen in: 1293-98 utslares, 1298 Olislare. Spelling van gegemineerde g: 1294 Stenbrigghe, 1286 Daghe, 1293 Dagghe, 1293 roghen, rogghen, 1298 Kempkochigghe, 1298 Lokigghe, ± 1293 latigghe, 1298 Latigghe, 1295 Tannigghe, ± 1293 viscoighhighe. Spelling van cht: 1293-98 brulogt, 1289 diefagteleke, 1293 vagts, 1291 vrou Agten, 1294 vrou Aghten, 1286, 1298 Breght, 1294 Braght, 1296 Brecht, 1298 Bregt, eind 13de Elenbrahct (Marck), 1282 Inghelbreght, 1298 Ligtvoet, 1298 Scagt, 1289 Scripwrictere (sic), 1296 Sciprechtere, 1271 Waghtere, 1282 Wactere. Spelling van sc: vóór e of i: 1296 Scelle, 1282, 1298 Scerier, 1296 | |
[pagina 158]
| |
graueschep, 1298 Scieremon, 1297 schiltboemes, scildbomekins (Franse tekst), 1293 bescipen, 1296 Sciprechtere. Vóór andere klanken: 1298 Scagt, 1293 te scake, 1286 Scapin vot, 1298 Scarmere, 1296 Scoetuel, 1270 Sconespere, 1295 slus scot, 1295 Scotelare, 1286 Scuteman, ± 1293 screpen, 1286 winscroders. Auslautend: 1289 mesch, 1293 mesg, ± 1293, 1295 mesc; ± 1293 visc, 1293-98 bardevisc, 1289 brunvisch, 1296 Gheruischg (Franse tekst). Auslautend vóór e: 1282 dInghelsche, 1282, 1294, 1298 de Walsche. Naast sl, sn treedt ook spelling scl, scn op: 1298 Slabac, eind 13de Sclabart (La Capelle), 1283 Slaccart, 1298 Slindevosse, eind 13de Sclindevosse (Marck), 1286 slot, 1268, 1289 sclus, 1293, 1295 slus, 1293 sniden, scniden. | |
4. ng, rNaast de gewone spelling -inghe, bv. 1293 zopinghe, ± 1293 spolinghe, komt ook voor: 1269, 1270 Bisiene, 1276 Bessene, 1282 Bessinghe (= Beussingue); 1278 Houtine, 1282 Houtinghe (= Autinghes). Metathese van r treedt op in: 1293 gers, 1296 Vardebouts bauuerc, 1281 Farkenes, 1283 Cosbarne, 1296 Corteborne (beide uit Germ. brunnan-). | |
III. Flexie van het substantief1. Apocope bij -ō-stammenSommige -ō-stammen met lange stamsyllabe vertonen apocope, namelijk: 1269 Led, 1275 Leed, 1268 Houtleed; 1290 Vronemet; 1268 en 1289 sclus, 1295 slus; 1282 Naustraet, 1296 Streie strat. Vormen met en zonder -e komen voor bij: eind 13de Laen (La Capelle), 1287 enz. vrou Lan, 1298 vrou Laen, doch 1283 Lane (uit Frans Gislāne, vrouwennaam); 1276 Haap, 1286 Haap, Hap, 1294 enz. Haep, doch 1270, 1271, 1275 Happe (uit pic. happe ‘bijl’); 1269 Vaac, 1270 enz. Vaec naast 1296 Vaca (denkelijk uit pic. vake ‘koe’). Geen apocope vertonen: 1289 vierberghe en de woorden op -ingō-: 1289 verdiesinghe, 1293 zopinghe, spolinghe, spoudinghe. 1294 Stenbrigghe kan ook een datief zijn. De apocope is in al deze woorden niet even oud. De namen Laen, Haep, Vaec zijn eerst in de 12de-13de eeuw uit het Picardisch ontleend; de apocope behoort er dan ook tot deze tijd. De andere woorden daarentegen zijn Germaans erfgoed of vroege ontleningen uit het Latijn of Romaans. | |
[pagina 159]
| |
Ook het geografisch verspreidingsgebied vertoont grote verschillen. In straet is de apocope blijkbaar beperkt tot het voormalige Nederlandse taalgebied in Noord-Frankrijk; cf. midden 12de eeuw Bokeriestrat en Mollines strat te Sint -Omaars. Met apocope is leed ook kenmerkend voor de Westvlaamse polders (tegenover lede in Oost-Vlaanderen, Zeeland en Holland), meed voor de gehele Vlaamse polders en Zeeland, sluus (sluis) voor geheel West- en Oost-Vlaanderen (althans in de Middeleeuwen). Wat de apocope bij -ō-stammen met lange stamsyllabe betreft, vormt het Zuidwesten van het Nederlandse taalgebied dus een overgang naar het Engels. In het Oudengels is de apocope bij deze categorie van woorden algemeen. | |
2. Apocope bij -an-stammenTwee -an-stammen vertonen apocope: coech < coep (< Lat. caupo) in de sub II 1 genoemde reeks samenstellingen (Apelcoich enz.), en 1293-98 brudegoem. In laatstgenoemd woord komt de apocope ook voor in het gehele Nederlands, in het Duits en het Engels, doch Calais levert misschien wel een van de vroegste voorbeelden op. Engels bridegroom verklaart men als beïnvloeding door (ook te La Capelle als familienaam geattesteerd) groom. Misschien is de apocope in coech en brudegoem toe te schrijven aan het meerlettergrepig karakter van deze samenstellingen. De overige -an-stammen vertonen geen apocope: 1298 Graue, 1282 Hane, 1293-98 Jonchere, 1298 Hardenoire, Stiuore. | |
3. Andere stammenSlechts enkele categorieën worden hier vermeld: -arja-: 1282 appelare, ± 1293 brouwere, latre, melnare, 1293 zomelare, 1289 tolnare, 1286, 1293 waghenare, 1298 Banre, 1289 Belle draghere, 1286 Blasere, 1282 Bleckere, 1283 Boghemakere, 1282 Borzemacre, 1282 Bottere, 1281 Crudenare, 1298 Cupere, 1298 Deckere, 1295 Deluere, 1289 Dunherdere, enz. -i-stammen met korte stamsyllabe: 1269 ghote, 1270 Sconespere. -u-stammen met korte stamsyllabe: 1293 wide, 1298 Lukedore. Naar de -ō-verbuiging loopt over: 1292 Goes, 1295, 1297 Ghoes, 1298 enz. Ghose ‘gans’. | |
4. Genitief, datief, accusatief enkelvoudGenitief: 1286 pro uno stik weghe houts. Verder talrijke voorbeelden bij de familienamen. Datief mann. onz.: 1293 besuden bome, bosten mure, busten castele, | |
[pagina 160]
| |
te scake, ± 1293 de (= van) versoutene zoute, 1293-98 te dode, 1282 Robinus mid den Horne, 1298 Christiana mitten Hoede, 1287 Willelmus van den Hoile, 1289 Hannekin van den Vliete, 1296 Willecok van den Woughe, enz. Datief vrouw.: 1293 super viseiden (met inschakeling van dit Franse leenwoord in de -ōn-klasse), ± 1293 bopper volle ze, 1289 Willelmus van der Marchen. Accusatief: 1293 ouerdendic, inde kercdic, in de let, in de hauene, int fesseid. | |
5. Nominatief accusatief meervoudMannelijke woorden met pluralis op -s: a) enkele vooral eenlettergrepige -a-stammen: 1289 aels, 1293 als, 1293-98 zeals, 1289 hekets ‘snoeken’, ± 1293 houcs; b) eenlettergrepige -i-stam: 1293 vagts; c) namen op -arja-: 1295 boutters, clockeluders, 1268 zetters, 1293 waghenars, 1286 winscroders; d) Franse leenwoorden op -ier: 1293 fermiers, horiers, coliers; e) andere Franse leenwoorden: 1293 bodels, 1295 fagoets, 1293 ribaus. Mannelijke woorden met pluralis op -e: a) Frans leenwoord op -ier: ± 1293 passagiere; b) 1295 nagle. Mannelijk woord met pluralis op -en: 1293 repen. Onzijdige woorden met pluralis op -en: ± 1293 borden ‘planken’, 1293 lieren ‘borstwering’. Vrouwelijke woorden met pluralis op -en: 1295 bollen, 1293 horn, roghen, ± 1293 zolen, 1293 staken, 1297 wranghen, ± 1293 besten, 1293 panchen, tripen. | |
6. Datief meervoud1293 in backen, elken et scuteln, in carren nec in manden, benorden den staken, de (= van) rogghen et zehonden, buten husen, ± 1293 in baten, in carren nec in waghen, in zackin. | |
IV. WerkwoordsvormenDerde persoon enkelvoud van zijn: 1294 Pais es goed. De klachtenlijst van 1289 bevat enkele praeterita, 3de pers. enk.: bet, liep, stac, strec, ontversede ‘ontvreemdde’, vresede ‘joeg vrees aan’. Participia perfecti: ± 1293 conreit, jeconreit, jegharwet, jesmout, jetannet, ontladen, 1295 vernaghelt. Gerundium: 1286 te stopene ‘te stoppen’, 1289 te spredene, 1289, 1295 te rumene. | |
[pagina 161]
| |
Talrijke voorbeelden van 3de pers. enk. conjunctief in de schepenverordeningen, 1293 resp. ± 1293: afdraghe, bescipe, chinse, delue, do, doe, driue, droghe, maiie, meine, polse, rede, ride, rote, zande, screpe, zeile, smelte, scnide, spole, spoude, sticke, stiere, valle, verkiese, werke; eenmaal op -t: bringhet. | |
V. Franse invloedDe Franse invloed uit zich vooreerst in een groot aantal leenwoorden. De schepenverordeningen van 1293 resp. ± 1293 leveren de volgende voorbeelden op: beste, bordel, brichen, castel, chinsen, verchinsen, colier, conreit, jeconreit, fermier, fosseid (fesseid), horier, jetannet, lestage, ordure, panchen, porpoint, passagier, ribaus, tripen, triperie, viseide, wannel; uit de stadsrekeningen bv. 1295 cauchiede. Ook bij de familienamen, die weliswaar zeer overwegend Vlaams zijn, zijn er heel wat Frans; daarbij is het meestal moeilijk vast te stellen of het Franse leenwoorden betreft, dan wel inwijkelingen uit het Franse taalgebied. In algemene regel zijn de Franse leenwoorden en familienamen aangepast aan het te Calais gesproken Nederlands. Hoewel de toponymie van de stad essentieel Nederlands is, zijn er enkele Franse plaatsnamen: Calais zelf, Coddevile, Streie strat (Frans streie ‘straat’ + Nl. strāt). Blijkbaar heeft de graaf van Boulogne, die de stad in het midden van de 12de eeuw stichtte, er dus Romaanse pioniers gevestigd. Zeer spoedig echter zal deze Romaanse kern overspoeld geworden zijn door de toestromende immigranten uit het omliggende Vlaamse gebied. De kultuuruitstraling uit het niet zo ver af liggende Romaanse taalgebied bleef echter groot. Hoe en wanneer de stad, die op het einde van de 13de eeuw nog door en door Vlaams was, geromaniseerd is geworden, is een nog niet onderzocht probleem. | |
VI. Engelse inslagHet te Calais en omgeving in de 13de eeuw gesproken dialect was onbetwistbaar Vlaams en sloot eng aan bij het Westvlaams. Tweemaal echter, in de loop van deze studie, bleek voor bepaalde taalverschijnselen deze streek een overgangsgebied te vormen van Nederlands naar Engels: niet samenvallen van korte e en i in open syllabe, apocope bij -ō-stammen met lange stamsyllabe. Daarbij komen ook nog de bekende verschijnselen die in het gehele Nederlandse kustgebied aan Engels of Fries herinneren. | |
[pagina 162]
| |
Ook de toponymie vertoont onmiskenbaar Engelse bestanddelen. Reeds Mansion noemde de nederzettingsnamen op -tūn, die in groot aantal in Boulonnais voorkomen, met een oostelijke uitloper tot in West-Vlaanderen (Waasten < Warnas tūn) en waarvan er een onmiddellijk ten zuiden van Calais ligt: Fréthun, Engels. Te Calais zelf ligt 1268 Stenore, 1299 Steenhore, waarvan het tweede bestanddeel hetzelfde is als Oudengels ōra ‘oever’ en dat ook als compositum tegenhangers heeft in Engeland: Stonar, Stonor. De gehele toponymie van noordwestelijk Pas-de-Calais dient, met het oog op overeenkomst met Engeland, nog onderzocht te worden. Bovenstaande gegevens wijzen op een samenhang met Engeland in de vroege Middeleeuwen. Verondersteld mag worden dat ook daarna de uitwisseling van taalgoed tussen Engeland en Noord-Frankrijk is blijven voortduren. Calais zelf onderhield als havenstad een levendig contact met Engeland. Taalkundig komt dit vooral tot uiting in de scheepsterminologie. Heel wat scheepstermen zijn gemeenschappelijk aan het Nederlands en het Engels, waarbij het voor elk afzonderlijk woord niet steeds gemakkelijk is vast te stellen in welke richting de ontlening verliep. Wellicht is deze Engels-Nederlandse wisselwerking nergens zo duidelijk vatbaar als te Calais. Een Engels leenwoord te Calais is bv. baet: ± 1293 in baten, baetman. Vooral de (in het Frans gestelde) rekening van 1297 over de bouw van schepen is rijk aan termen uit de volkstaal voor scheepsonderdelen. Engelse leenwoorden zijn er bv. wales (plur.), cf. Engels 1295 wales (plur.), thans waleGa naar voetnoot1, en voetokes (plur)., cf. Engels 1295 votekes (plur.), thans futtockGa naar voetnoot2. Mogelijk door het Engels aan het Nederlands ontleend: Calais scildbomekins, schiltboemes, Engels 1295 scheldbemes (plur.)Ga naar voetnoot3. Calais levert met clorhout de vroegste vermelding op van Mnl. cnorhout, Engels 1347 knorholtGa naar voetnoot4. Andere in beide talen bekende termen, die in de rekening van 1297 opduiken, zijn: wranghen, kniewes, cul roder, enz. Totnogtoe elders niet aangetroffen: elvringhehout. Ook sommige familienamen leggen getuigenis af van het Engels-Nederlands contact te Calais. Engelse immigranten hebben zich in deze stad gevestigd; dit blijkt uit de herkomstnamen 1295 Boid de Dovere | |
[pagina 163]
| |
(= Dover, Kent), 1283 Rogier de Zanduic (= Sandwich, Kent), 1294 Willelmus de Scoram (= Shoreham, Kent). Eveneens uit de familienaam 1282 dInghelsche. Ook uit de familienaam 1289 Scripurictere, 1296 Sciprechtere, ongetwijfeld een vervorming van Engels Shipwright, waarin het tweede lid (Oudengels wyrhta, wryhta ‘werkman, maker’) niet begrepen werd. Desgelijks wijzen naar het Engels de familienamen eind 13de Groem te La Capelle en de Priest te Guemps (Eng. priest, Nl. priester). Nog andere familienamen komen tegelijk in Engeland voor en zijn totnogtoe alleen uit het Engels verklaarbaar: Bismere, Bourle, Braghes. Het is mogelijk dat ook een aantal duistere familienamen vervormingen zijn van Engelse namen. Bij al deze aan het Engels herinnerende familienamen stelt zich telkens de vraag of de familienaam als zodanig geïmporteerd werd, t.t.z. hier eerst gedragen door een Engelse immigrant, dan wel of de naam berust op inheems, met het Engels overeenstemmend woordgoedGa naar voetnoot1. Eerst wanneer de familienamen in de gehele noordwestelijke helft van Pas-de-Calais en in Erans-Vlaanderen zullen onderzocht zijn, zal veel duidelijker worden. Noord-Frankrijk is een schakel geweest tussen Nederlands en Engels. Nog meer dan vroeger zal de Nederlandse taalkunde dit gebied in het oog moeten houden bij de studie van wat het Nederlands bindt met het Engels en het FriesGa naar voetnoot2. Ook voor de Engelse taalkunde ware het nuttig dat zij, vooral waar het Kent betreft, meer aandacht ging besteden aan de tegenoverliggende kust.
M. Gysseling. |
|