Taal en Tongval. Jaargang 18
(1966)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
‘Nederlands’. Een poging tot ophelderingDe ondergetekenden, hoogleraren in de Nederlandse taal- en letterkunde aan Nederlandse en Belgische universiteiten en hogescholen, wensen naar aanleiding van het opstel ‘Sprachverwirrung’ van de heer Georg Hermanowski, verschenen in het ‘Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel’, Frankfurter Ausgabe, 29 maart 1966, p. 696-697, op het volgende de aandacht te vestigen. Zij hebben daarbij in het geciteerde artikel vooral deze passage op het oog: ‘Weliswaar spreekt men tegenwoordig graag van de “18 miljoen Nederlandssprekenden in Nederland en België”, doch aan dit begrip kan slechts een relatieve waarde worden toegekend, aangezien de taalverschillen tussen Noord en Zuid zeer aanzienlijk zijn en zich geenszins tot “alleen maar de woordenschat” beperken. In Nederland spreekt men thans als cultuurtaal (naast talrijke dialecten) het zgn. ABN (algemeen beschaafd nederlands); de Vlamingen daarentegen spreken Vlaams-Nederlands; en dit onderscheidt zich van het ABN precies zoals het Afrikaans, dat eveneens een variant van het Nederlands is.’ (p. 696)Ga naar voetnoot1. 1. Het Nederlands is een zelfstandige Germaanse taal. Het wordt gesproken en geschreven door ongeveer twaalf miljoen inwoners in het Koninkrijk der Nederlanden (‘Holland’) en door ongeveer vijf miljoen inwoners in de noordelijke helft van België (‘Vlaanderen’). 2. De literatuur in het Nederlands heet Nederlandse literatuur. Daar deze literatuur in de loop der geschiedenis geen uniforme ontwikkeling heeft doorgemaakt, worden de beide componenten der Nederlandse letterkunde vaak onderscheidenlijk als ‘Hollandse’ en ‘Vlaamse’ letterkunde aangeduid. De ondergetekenden kiezen geen partij in het wetenschappelijk debat over de eenheid of de tweeledigheid van de Nederlandse letterkunde en stellen vast, dat naast de enig-mogelijke aanduiding ‘Nederlandse letterkunde’ voor het geheel dezer literatuur, ook de vertrouwde termen ‘Hollandse’Ga naar voetnoot2 en ‘Vlaamse’ letterkunde ter aanduiding van de Nederlandse literatuur resp. in Nederland en in Vlaanderen voort in binnen- en buitenland gebruikt worden. Hiertegen hebben zij geen | |
[pagina 146]
| |
bezwaar, op voorwaarde dat aldus de notie van de taalkundige eenheid van beide niet verloren gaat en dat één der beide termen niet gebruikt wordt ter aanduiding van de gehele Nederlandse literatuur. 3. De ondergetekenden erkennen het recht van de Duitse instanties, en met name van de Duitse uitgevers, zelf over de aanduiding van de literatuur uit het Nederlandse taalgebied te beslissen. De punten 1 en 2 zijn bijgevolg uitsluitend als voorlichting over de taaltoestand in het Nederlandse taalgebied bedoeld. 4. De ondergetekenden wijzen echter met de meeste nadruk de voorstelling van zaken af, die de heer Hermanowski met betrekking tot de Nederlandse taaltoestanden in de boven geciteerde passage van zijn opstel geeft. Het is uit wetenschappelijk oogpunt niet juist en misleidend te beweren dat in Vlaanderen een taal wordt gesproken die zich van de Nederlandse cultuurtaal, zoals die in Nederland gesproken wordt, op dezelfde manier onderscheidt als het Afrikaans. Ook de bewering als zou het Afrikaans, evenals het Vlaams, een variant zijn van het Nederlands, is gezien de ontwikkeling van het Afrikaans tot een zelfstandige Germaanse taal niet houdbaar. Er bestaat noch een ‘Vlaamse’, noch een ‘Hollandse’ taal; er bestaat slechts één Nederlandse taal, die als overkoepelende cultuurtaal geldt in Vlaanderen evenzeer als in Nederland, vanzelfsprekend met nuances, zoals die in elke taal - ook in het Duits - voorkomen. De verschillen in uitspraak, woordenschat en syntaxis tussen de Nederlandse en de Vlaamse Nederlandssprekenden zijn beslist niet groter dan de taalverschillen tussen de Wener en de Hamburger. Het gaat niet aan, ter wille van deze nuances, van een afwijkende taal te spreken. De ondergetekenden moeten de uiteenzetting van de heer Hermanowski dan ook als onhoudbaar en ondeskundig van de hand wijzen.
J. Aerts (Leuven), J.M.A. Asselbergs (Nijmegen), B. van den Berg (Utrecht), W.J.H. Caron (Amsterdam), A. van Elslander (Gent), G.A. van Es (Groningen), H.A. Gomperts (Leiden), J. Goossens (Leuven), K.H. Heeroma (Groningen), W. Gs. Hellinga (Amsterdam), G. Kuiper (Amsterdam), R.F. Lissens (Antwerpen), A. van Loey (Brussel), K. Meeuwesse (Nijmegen), J. Moors (Luik), J.L. Pauwels (Leuven), Willem Pée (Gent), K. Roelandts (Leuven), E. Rombauts (Leuven), M. Rutten (Luik), W.A.P. Smit (Utrecht), C.F.P. Stutterheim (Leiden), A.A. Weijnen (Nijmegen), J. Weisgerber (Brussel) en C.A. Zaalberg (Leiden). |
|