Taal en Tongval. Jaargang 18
(1966)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermdVat = doodkistIn onze studies over de doodkist publiceerden wijGa naar voetnoot1 een aantal oude citaten, ook uit Vlaanderen, met het woord vat in de betekenis van doodkist uit Jacob van Maerlants Spiegel Historiael (na 1282), Jan Boendales Der Leken Spieghel (1330), Nicolaes Despars' Cronijcke van den Lande ende Graefscepe van Vlaenderen (2de helft 16de e.), Edewaerd De Denes Testament (± 1560), Rembry's Histoire de Menin (1563), en uit een Gentse oorkonde van 1473. De Bo vermeldt ‘scherfvat’ bij VaelandeGa naar voetnoot2 en zegt dat het ‘dagelijks gebruikt [is] te Iper-Poperinghe’. Het W.N.T. vermeldt ook vat voor ‘kiste van ongeschaafde planken, waar men de arme lieden in begraaft’ te Kortrijk, Aant. v. Gezelle (± 1880). In Loquela vermeldt Gezelle nog scherfhout = scherfvat, dat hij gehoord heeft te Werveke en waarvan hij zegt ‘misschien, uit misverstaan, voor scherfvat?’ en sterfvat = doodkiste, gehoord te Menen. Dat is voorlopig alles voor Vlaanderen. In een licentieproefschrift (1965) voor professor A. Van Elslander van Ludo Swinnen over ‘De Kluchte van jappen die stoffelyne verlaet om sanderyne ende andere voorvallen’, een-18de eeuws produkt van de Kortrijkse ‘componist’ Maerten Bruyr (Martinus Bruwier), antwoordt Stoffelyn aan haar moeder, die haar vraagt: ‘Met wien ist segh het my dat hy soo licht gaat deure?’ ‘het is met Sanderyn den naegel van myn vat’. Het woord vat moet dus in Zuid-West-Vlaanderen tot in de 19de eeuw wel zeer gebruikelijk zijn geweest. Willem Pée. |
|