Taal en Tongval. Jaargang 18
(1966)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Om het Limburgs dialectLimburg heeft mij steeds getrokken. Toen ik als jongen van 11 jaar door mijn vader gevraagd werd of ik naar het lyceum in Roosendaal wilde, dat slechts 15 kilometer van de woonplaats mijner ouders verwijderd was, ofwel op kostschool naar Rolduc, koos ik, hoewel ik nooit in Limburg geweest was, zonder aarzelen het laatste. Een half jaar later werd ik in mijn nieuwe woonplaats ondergedompeld in een vloed van dialecten, die ondanks gesanctioneerde verbodsbepalingen in volle levenskracht tierden. Op mij, die tot 1927 te Rolduc verbleef, maakte het Limburgs de indruk alsof er geen vuiltje aan de lucht was. En toch was inmiddels V.E.L.D.E.K.E. reeds opgericht als vereniging niet alleen tot bevordering maar ook instandhouding der Limburgse dialecten. Als dialectoloog moet ik met grote dankbaarheid terugzien op wat de vereniging en haar orgaan in het belang van de dialectwetenschap gedaan hebben. Voor beginnende schrijvers was het tijdschrift het gezochte podium. Maar zijn bladen werden ook gevuld met wetenschappelijke bijdragen als die van Roukens en W. Janssen, die ook elders stellig een warm onthaal gevonden zouden hebben. Geen mens heeft nog geschat hoeveel dialectgoed dat anders misschien onopgemerkt zou zijn gebleven, juist door de dialectschrijvers in Veldekes jaargangen voor eeuwig aan de vergetelheid ontrukt is. Voor dialectproblemen die zich moeilijk voor enquête lenen, is Veldeke een buitengemeen kostbare bron. Maar het is natuurlijk niet deze, papieren, vorm van instandhouding van dialect die V.E.L.D.E.K.E. in de eerste plaats nastreeft. Op dit en en haar toekomstige feesten hoopt de vereniging ook om haar resultaten in het sociaal laten voortbestaan van het Limburgs gevierd te worden. En zij heeft er het recht toe. Slechts diepe eerbied past voor degenen die het idioom van hun jeugd en hun milieu met liefde bestuderen en koesteren. V.E.L.D.E.K.E. is uit zorg geboren, om een bedreiging die stellig meer toe- dan afneemt. Het Limburgs kent inderdaad grote verliesposten. In Maastricht spreekt 26,2% van de kinderen reeds met de ouders ABN, terwijl toch slechts 7,9% van de kinderen niet in Maastricht of een andere Limburgse plaats geboren is. In Heerlen bedraagt het percentage van kinderen dat met de ouders ABN spreekt zelfs reeds 61,7%. Zelfs in gezinnen waar de beide ouders in Heerlen geboren zijn, spreekt 50% van de kinderen geen Heerlens meer, maar het ABN. Tekenend voor | |
[pagina 2]
| |
de verhoudingen is dat pater J. Mittelmeijer, die de taalsituatie in Heerlen onderzocht, in Welten, dat een deel van Heerlen is en waar nog erg veel dialect gesproken wordt, geregeld van de kinderen te horen kreeg dat ze geen Heerlens spraken, en daarmee kennelijk bedoelden: geen ABN. Voor hun begrip was Heerlens de taal van de ‘stad’ en identiek met ‘Hollands’ of ABN, omdat men in de stad Heerlen bijna steeds ABN hoort. Een ander symptoom van de achteruitgang is dat er heel wat ouders zijn, die nog wel met elkaar Limburgs praten maar met de kinderen niet meer. Het heeft weinig zin hier al de oorzaken die al zo vaak gesignaleerd zijn: school, pers, radio, invloed van vreemdelingen, enz., nog eens uitvoerig te bespreken. Op een punt zou ik echter de aandacht willen vestigen, een gezichtspunt dat door pater Mittelmeijer naar voren is gebracht en dat zeker voor Heerlen evident is. De grote verliespost voor het Limburgs dialect in Limburg vormen de Limburgers die binnen Limburg verhuizen. Terwijl dialecten als het Maastrichts zowel een sterke resistentie alsook nog wel enige aantrekkingskracht bezitten, geven Limburgers die uit een dorp naar een grotere plaats gaan waarvan zij het dialect niet hoger waarderen, zoals dat met Heerlen het geval is, blijkbaar gemakkelijk het dialect dan maar geheel op. Maar het is niet alleen zo dat de percentages van de dialectsprekers verminderen, de dialecten zelf evolueren ook heel snel. Uit een onderzoek van Mevr. Kolkhuis-Tanke vernam ik hoe haar vader dhr Lousberg allerlei woorden in Eysden in onbruik zag raken: sjwaop voor kast, bau voor bijna, misschien, niaere voor gang, bruije voor gooien, sjmaat voor olie, jekske voor blouse, sjö.rket voor rok, haasplak voor halsdoek, koffiepak voor koffiekop, huulenterre voor vlierstruik, groffejaot voor anjer, sjrieksjoon voor schaats, döppe voor dwerg, könkelebönk voor capriool, knabbes voor knalpijp, gidde voor leren beenkappen, haefke voor halveliter-bierglas, gats voor steegje, sjlevrieke voor glijden, beje voor wachten, baoj voor veldwachter, gats voor ranzig. En een ander van mijn studenten, dhr. J.G.W. van de Wouw, die de taalsituatie in Weert en Nederweert onderzocht, konstateerde hoe in Weert oude woorden als getûûg, gruusienjéére, velies (tas) en stêêvele niet of nauwelijks meer bekend zijn. Ook Mr. F. Haan heeft mij wel verteld hoe hij als hij weer Roermonds spreekt, met een woord als maalplak voor zakdoek een ouderwetse indruk maakt. Ik geloof echter dat zij die het dialect ter harte gaat, er oog voor moeten hebben dat verandering nu eenmaal tot het wezen van de taal behoort en dat de suggestie die dr. P.L.M. Tummers als stelling VIII | |
[pagina 3]
| |
in zijn proefschrift opnam: ‘Bevordering en instandhouding van de Limburgse dialecten is onverenigbaar met de zorg voor het behoud van de zuiverheid van de plaatselijke dialecten’ hoogst waardevol is. Wie voor het behoud van het dialect strijdt, doet dit uit een bewustzijn dat hiermee een cultuurgoed verdedigd wordt. En het moet dan toch een eerste doelwit zijn dat zoveel mogelijk mensen aan dit cultuurgoed participiëren. Wij menen V.E.L.D.E.K.E. ermee te mogen gelukwensen dat zo velen vertrouwen in V.E.L.D.E.K.E.'s idealen hebben. Uit het resultaat van de onderzoekingen van Mevr. Kolkhuis Tanke in Maastricht, Eysden en Mesch spreekt een hoopvol geluid en dhr. Van de Wouw constateerde nog in 1965 voor Nederweert: ‘Als men er Nederlands spreekt is men een buitenbeentje en een zonderling. Durft iemand uit de streek het aan om algemeen beschaafd tegen de mensen te spreken, dan wordt hem hooghartigheid verweten en ontrouw aan de geboortegrond’. In Weert spreekt nog 68.5% van de kinderen Weerts, in Nederweert nog 90%, in Eysden zelfs 92,3%. Veel onderwijzers voelen voor het Limburgs. Heel sterk staat het dialect nog bij de clerus zoals uit een voor enkele jaren door dr. Roukens ingesteld onderzoek bleekGa naar voetnoot1. De intellectuelen gaat het dialect beslist niet minder ter harte dan de gewone man. Mevr. Kolkhuis Tanke vond in Maastricht geen bewijzen voor het tegendeel, pater Mittelmeijer kon het voor Heerlen zelfs uitdrukkelijk aantonenGa naar voetnoot2. A. Weijnen |
|