Taal en Tongval. Jaargang 16
(1964)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
De Venlose verloren zoon uit de Franse tijdIn 1917 heeft de Limburgse rijksarchivaris A.J.A. Flament een vertaling van de parabel van de verloren zoon in het Venloos gepubliceerd waarvan hij de tekst in het gemeentearchief van Venlo had aangetroffen. Toen hij deze afdrukte in de Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg à Maestricht, LIII, deelde hij mee dat de Franse regering om vertalingen van de genoemde parabel in alle dialecten van het toenmalige Franse rijk had gevraagd en dat daarom deze Venlose vertaling ook aan de Franse regering was toegezonden. Flament had vergeefse moeite gedaan om meer bijzonderheden te achterhalen omtrent de lastgeving van de Franse regering en de datum daarvan. Hij wees op een andere Venlose vertaling van de parabel uit 1870, die Johan Winkler in zijn Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon heeft opgenomen, waardoor het Venloos van 1870 kan worden vergeleken met dat van het begin der 19de eeuw. Beide bewerkingen van de parabel zijn door F.J.P. Peeters gebruikt in zijn dissertatie van 1951 over Het klankkarakter van het Venloos. Omdat ik niet weet of de belanghebbenden intussen omtrent het ontstaan van de oudste vertaling meer bijzonderheden hebben achterhaald dan Flament, mag ik er wel even op wijzen dat ik in 1957 en 1963 twee Friese vertalingen uit dezelfde tijd heb gepubliceerd in It Beaken, het tijdschrift van de ‘Fryske Akademy’. In 1957 heb ik daarin een algemeen Friese vertaling laten afdrukken, vervaardigd door de Franeker hoogleraar Ev. Wassenbergh. Deze was onder meer hoogleraar in het Grieks aan de toen reeds gesloten hogeschool van Franeker en hij is dan ook uitgegaan van de Griekse tekst van de parabel terwijl hij ook de Vulgaat geraadpleegd heeft. Deze vertaling moet omstreeks 1811-1813 gemaakt zijn. In de feestbundel voor de Zweedse hoogleraar Ernst Löfstedt, die in 1963 als een bijzonder nummer van It Beaken is verschenen, heb ik de vertaling van de parabel laten afdrukken die Ds. Simon Gorter van Molkwerum (bij Hindeloopen) in 1811 heeft gemaakt. Ds. Gorter (de grootvader van de Tachtiger Herman Gorter) was zelf een Hollander en daarom heeft hij een bijna letterlijke vertaling in het Molkwerums genoteerd uit de mond van een van zijn gemeenteleden, waarbij hij uitging van de Statenbijbel. Deze vertalingen in het algemeen Fries en het Molkwerums zijn te danken aan de enquête van de Franse baron Charles-Étienne Coquebert de Montbret (1755-1831), die in 1807 via het ministerie van Binnen- | |
[pagina 190]
| |
landse zaken de prefecten en onderprefecten van het Franse rijk (waar toen ook Limburg en Friesland toe hoorden) heeft gevraagd vertalingen te laten maken door dialectkenners in de omgeving. Hij wilde zodoende de grenzen tussen de talen en dialecten van het Franse rijk opsporen en hij heeft toen ontdekt dat er vooral tussen de Romaanse talen geen scherpe taalgrenzen, maar vaak brede overgangsgebieden te vinden warenGa naar voetnoot1. Vermoedelijk heeft hij meer moeite gehad met de Friese en Limburgse vertalingen dan met de Romaanse. Voor nadere bijzonderheden over persoon en werk van Coquebert de Montbret verwijs ik naar Sever Pop, La dialectologie, waarvan het eerste deel met de Dialectologie romane in 1950 te Leuven verschenen is.
Groningen. H.J.T. Miedema. |
|