Taal en Tongval. Jaargang 14
(1962)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Beloken PasenHet is algemeen bekend, dat de benamingen van Christelijke feestdagen in hun geografische verbreiding sterk door expansiologische factoren worden bepaald. Dat geldt natuurlijk voor Beloken Pasen niet minder dan voor Pasen of Kerstmis. De literatuur die over dit onderwerp te vinden is hoeft hier niet te worden opgesomd. Het volgende heeft de bedoeling aan te tonen, dat een klankgeografisch onderzoek de oude expansie van de benaming voor de eerste zondag na Pasen constateerbaar maakt. Roukens heeft die expansie verondersteld, maar hij durfde geen beslissing te nemen in zijn Wort- und Sachgeographie (pag. 219). Ik meen, dat het bewijs te leveren is. Mijn aandacht voor de benaming van de feestdag werd gewekt, toen ik een aantal aantekeningen uit Nuenen, waaronder blòòke pósseGa naar voetnoot(1), aan het opbergen was. De òò kwam mij bij nadere bezinning zo vreemd voor, dat ik besloot nog eens navraag te doen. Daarbij bleek zeer duidelijk, dat niemand zich vergist had, hoewel ik mij geen ander geval uit mijn moedertaal weet te herinneren waarin gerekte o tot òò is geworden. De participia van een aantal sterke werkwoorden vertonen zonder uitzondering de oo: gesprooke, gebrooke, zij het dan ook een aantal malen verkort tot ó, zoals in gebógge, geschóvve, bedrógge, gekózze. Een Nuenense òò is, voor zover ik het overzie, altijd een wgerm. â: slòòpe, schòòp, jòòr, mòòn, enz.; in verkortingspositie wordt dat een ò. Een enkele maal slechts treedt òò op in andere gevallen: wòòrst = worst, kòòrst = korst, kòòste = kosten. Klankwettig zou beloken dus moeten verschijnen als blooke of belooke. Vanwaar dus die òò? Het materiaal uit de enquête van Schrijnen, Van Ginneken en Verbeeten, dat ik erop heb nagezien, levert merkwaardige conclusies. Wat lag meer voor de hand dan eens te zien, hoe de verhouding in andere dialecten is. Naast Beloken Pasen had de enquête ook o.a. gevraagd naar het part. van bedriegen. De vergelijking die ik voor het Nuenens maakte kon zo bijna (want niet alle lijsten zijn volledig ingevuld) van plaats tot | |
[pagina 98]
| |
plaats vervolgd worden. Het resultaat daarvan is neergelegd in de hierbij afgedrukte kaart (wat voor Nuenen L 235 staat aangegeven stamt niet uit die enq. maar berust op eigen gegevens). Het zuiden van Limburg valt uiteen in twee gebieden, één met gebrooke paose naast bedrooge en een ander met (ge)braoke paose naast bedraoge (ao is wel hetzelfde als wat ik voor het Nuenens met òò aanduid). Alleen St. Pieter Q 187 vormt een uitzondering; men zie de kaart. Voor de volledigheid zij opgemerkt, dat een gering aantal gegevens niet in kaart werden gebracht; dat zijn Urmond Q 14 met gebraoke poasje naast bedroge, Geleen Q 21 met gebroken paoschen naast bedrŏgen, Puth Q 32a met gebroke poasche naast bedroagen, Eijs Q 202 met gebraoke naast bedrowge, Mechelen Q 204a met gebroake naast bedroge en Epen Q 207 met gebroëke posche naast bedrōge. Vermeldingen van andere woordtypen als witte zondag of kromposje (Gulpen Q 203) kunnen hier onbesproken blijven; men zij daarvoor verwezen naar kaart 44 in het proefschrift van Roukens. De kaart laat zien, dat een tamelijk lange strook langs de Maas in midden-Limburg naast elkaar gebruikt de vormen belaoken p. en bedraogen. De schuine vierkantjes met punt schijnen naar het noorden het gebied af te bakenen waar de rekking van de o in participia van sterke werkwoorden (der tweede klasse) uitgemond is in ao; gerekte wgerm. u (of o) valt tot daar dus samen met de wgerm. â; deze samenval heb ik in hetzelfde materiaal van Schrijnen, Van Ginneken en Verbeeten gecontroleerd door vergelijking met bejaard, of, als daarin een umlaut optrad, met klaar of jaar. Het doet overigens in dit verband niet zoveel ter zake, hoewel het structuralistisch een interessante zaak is. Nog meer naar het noorden en noordwesten toe wordt de zaak enigszins gecompliceerd. De vraag is, of ook daar het woord ‘beloken’ verschijnt in de klankwettige vorm, zoals in het zuiden het geval bleek. Naar gegevens van de Heer Th.P.A. Goossens, litt. cand. te Nijmegen, kent het dialect van Ottersum L 163 naast blòòke pòṣṣe: bedrooge, gevlooge, gegoote, genoote, geschoote, gekooze, maar ook verlòòre, gevròòre en gebòòje; in de vierde klasse van werkwoorden is het zelfs overwegend de òò die optreedt: gebròòke, gespròòke, gestòòke, gestòòle. We bevinden ons hier kennelijk in een overgangsgebied, want het iets westelijker gelegen Grave heeft, blijkens het proefschrift van W.G.J.A. Jacob, in de participia van zowel de tweede als de vierde klasse een oo. In Huisseling schijnt het al niet anders te zijn, hoewel ook verkorting tot ó voorkomt in gevrórre en gestólle; men zie J.H.E. Elemans, Woord en Wereld van de Boer, 1958, pag. 48 en 54. Wanink geeft in zijn Twents-Achterhoeks Woordenboek ebrokken (pag. 14) en bedroagen (pag. 17). | |
[pagina 99]
| |
[pagina 100]
| |
Elten-Bergh heeft weer in beide klassen ao: bedraoge, gebraoke. Geleidelijk tekent zich aldus vagelijk een oostelijk gebied af met ao in het participium van sterke werkwoorden. Daartegenover staan de westelijke plaatsen met in die positie een oo (Grave, Huisseling en Nuenen). De rechtstaande vierkantjes op de kaart, aanduidende bedrooge naast belooke, wijzen dus op een klankwettige vorm in de naam van de feestdag. Daartussen echter duiken een aantal duidelijke afwijkingen op. De cirkelvormige tekentjes laten het uiteenlopen zien van ‘beloken’ en ‘bedrogen’, beide participia van de tweede klasse. Dat de opgaven blokke paose e.d. mogen worden begrepen als blòkke p., vormen dus die verkort zijn uit ao, blijkt bij Jacob op pag. 116, waar blòkkə pò.sə vermeld wordt, een fraaie uitzondering tussen tal van dialectwoordenboeken en -woordenlijsten. De conclusie is niet ver meer. Als we weten, dat de benaming Pasen vanuit het zuiden is opgedrongen tussen een Duits gebied met Ostern en een Engels met Easter, dan is het zeer waarschijnlijk, zoals Roukens ook al heeft geformuleerd, dat beloken pasen als vertaling van het Franse Pâques closes dezelfde weg is gegaan. De kaart toont aan, dat die voorstelling juist is. In een gebied waar belooke p. de klankwettige vorm zou zijn blijkt in strijd met de wetten blòòke p. op te treden, een vorm die verklaard moet worden door expansie vanuit het Limburgse gebied, waar de ao in deze vorm thuishoort. De kaart schijnt te suggereren, dat de weg hoofdzakelijk door het Land van Cuyk naar het noordwesten voerde. Dat ook Nuenen de ontleende vocaal kent doet echter vermoeden, dat de ao in het oo-gebied vroeger een grotere verbreiding zal hebben gehad en later door invloed van het A.N. of de preekstoel is teruggedrongen. Voor de volledigheid vermeld ik tenslotte een aantal vormen met ao of ò die alleen omdat bedrogen niet werd opgegeven buiten de kaart moesten blijven: Niftrik L 105 blōāke pōāsse, Groesbeek L 119 belokke paoschen, Escharen L 154 bloaken poaschen, Gassel L 155 blaoke posse, Hemmen L 19 en Andelst L 60 blokke p. Lithoijen L 94 geeft blonke poase naast bedroge; het staat ook niet op de kaart. Limburgse vormen die buiten de schematisering vielen zijn nog Buggenum L 323 blŏke poase, Horn L 325 bolke paose en Beegden L 327 bŏlke (blôke) poase. Om misverstand te voorkomen wijs ik erop, dat een aantal Kempische vormen met diftongering van oo tot ou (b.v. Eersel K 220 belouken p. naast bedrougen) eenvoudig met een rechtstandig vierkantje zijn verantwoord.
Jan van Bakel |
|