Te bed
Het is ongetwijfeld niet overbodig, een waarschuwing te laten horen dat men de keuze tussen verschillende voegwoorden of verschillende voorzetsels niet steeds als een kwestie van syntaxis moet beschouwen. Wanneer men als betekenis van het voegwoord al niet alleen een concessieve doch ook een temporeel-conditionele constateert, wat blijkens Ned. Dialectkunde par. 136 in Nederland niet tot de onmogelijkheden behoort, of wanneer men wis in plaats van tot zegt, betreft het zuiver lexicologische verschijnselen. Daarmee wil ik echter beslist niet zeggen dat hun taalgeografische behandeling veelal niet even stiefmoederlijk opgetreden is als bij de echte syntactische verschijnselen, hoewel zij toch, als deze losstaande van de realia en daardoor misschien wat minder dynamisch, wel in hoge mate oude tegenstellingen aanwijzen.
Maar wanneer voorzetsels zekere syntagmatische beperkingen vertonen, bevinden wij ons ongetwijfeld op het terrein van de syntaxis, en dat ligt inderdaad nog in al te veel opzichten braak. Laten wij in dit stukje een kleinigheid nader belichten.
Het voorzetsel te schijnt mij in de huidige Noordbrabantse volkstaal weinig of niet gebruikelijk. H. van den Brand verzwijgt het in zijn Woordenlijst der Noord-Brabantsche Volkstaal en in het westen, waar ik het best bekend ben, komt het behalve in geïsoleerde uitdrukkingen als te kommunie, te biechte, te pas, te keer gaan en voor infinitieven niet voor. Ook in oostelijk Noord-Brabant is zijn gebruik zeer beperkt. Het moge daar bijv. heel gewoon zijn in een uitdrukking als te mentje, wat het westen niet schijnt te kennen (men vergelijke daarvoor mijn artikel in Donum lustrale catholicae universitati noviomagensi oblatum 1948, 209), een vrij gebruik bestaat ook daar stellig niet, inzoverre het b.v. niet voor lidwoorden voorkomt.
Onder zijn gebonden gebruiksmogelijkheden is mij al sinds jaren het Meierijse te bed opgevallen, dat mij als Westnoordbrabander beslist dialectisch in de oren klonk. Om de nauwkeurige geografische begrenzing van het verschijnsel te leren kennen heb ik nu door mijn leerlingen en oud-leerlingen van de R.-K. Leergangen een enquête laten houden, waarbij ik de activiteiten van mej. M. van den Broek en de heren