logie heeft bewezen door zijn belangstelling, zijn propaganda en het totstandbrengen van kontakten kan ik hem niet genoeg danken.
E.H. Despicht is niet alleen een vriendelijk gastheer, maar ook een zoetgevooisd dichter en een sekuur taalgeleerde.
Het belang van zijn wetenschappelijke bijdragen, die in de loop van zoveel jaren verschenen, is van die aard dat het de moeite zou lonen het voornaamste opnieuw uit te geven. Velen kennen slechts in onvoldoende mate het taalkundig en folkloristisch werk van de gehuldigde en voor wie Frans-Vlaanderen ter harte gaat zou dergelijke uitgave zeer welkom zijn. Die wetenschap is nooit dor. Ik denk aan de prettige lektuur van Tisje Tasjes Spreekwoorden (zie de Torrewachter 1935-1938), aan de studie van ‘De wandelende Jood in de spreekwoorden en in het volkslied’ (Le Lion de Flandre 1937), aangevuld door ‘Ahasveer, de Wandelaar der Joden te Jeruzalem’ (De Torrewachter 1941), aan de voortreffelijke verslagen over de ‘Taal- en Letterkundige Wedstrijden van het Vlaamsch Verbond in Frankrijk’, enz. Verscheidene publikaties handelen over vergelijkende taalkunde, over de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde of over de taal van de Frans-Vlaming; dit alles is degelijk werk, dat slechts na rijpe overweging, altijd met voorzichtigheid en vaak met fijne humor werd geschreven.
Uit zijn bibliografie blijkt duidelijk de geest die zijn ganse werk bezielt: zijn medemens kultureel verheffen en zijn taal dienen.
Ik zei reeds dat zijn stijl nooit dor is. Wie dat zou willen nader onderzoeken moet ongetwijfeld kennis maken met de dichter.
Taal, inhoud en vorm doen me soms denken aan die andere priester-dichter, G. Gezelle, die evenmin het wetenschappelijk onderzoek van de Westvlaamse taal- en volkskunde heeft versmaad.
Ik herinner hierbij speciaal aan het mooie gedicht ‘De Roze’, waarin harmonische verwantschap schuilt met de kunst van Ronsard en Gezelle.
Indien ik E.H. Despicht ook in dit Tijdschrift wens te huldigen, dan is het omdat hij dat zo ruimschoots heeft verdiend, als mens, als geleerde en als dichter. En dit ‘omne trinum perfectum’ wordt daarenboven zo gemoedelijk geschraagd door zijn Frans-Vlaamse overtuiging.
Ik ben gelukkig, hem zeer hartelijk te mogen feliciteren en wens hem nog vele goede en vruchtbare jaren toe.
Willem Pée