Taal en Tongval. Jaargang 9
(1957)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
De oprit van de dijkHet kan niet anders of de naamkundige begeeft zich in de loop van een onderzoek op het aangrenzende terrein van het dialektenonderzoek. Duidelijk kwam dit tot uiting bij de resultaten van de 7e vragenlijst, uitgezonden door de Naamkunde-Commissie van de K.N.A.v.W. (1956). Hierop werd namelijk gevraagd naar namen van dijkopgangen en, om dit materiaal beter tot zijn recht te doen komen, naar de soortnaam waarmee de dijkoprit werd aangeduid. Op de eerste, de vraag naar echte namen dus, is niet veel binnengekomen; de antwoorden op de tweede vraag waren echter van zoveel belang, dat het me dienstig lijkt deze mede te delen in dit tijdschrift, opdat dit materiaal niet begraven blijft op het naamkundebureau. De vraag luidde: Hoe wordt in Uw streek in het algemeen de oprit en de afrit van een dijk genoemd (b.v. april, oprit, oprel, rol, hol, sticht, kluft e.d.)?
De antwoorden: OPRIT: Het A.B.N.-woord luidt oprit. Dit kwam dan ook in antwoorden uit alle delen van ons land voor, zelfs uit plaatsen waar geen dijken te bekennen zijn. Ook in streken waar duidelijk een ander woord overheerst, zoals het kluft-gebied in Noordholland, dringt oprit nu door bij de jongere generatie. Voor de overzichtelijkheid heb ik van oprit en varianten (opreed, opvaart) een aparte kaart gemaakt (krt. I). De verspreiding is opvallend dicht in Groningen en Friesland, opvallend gering in Holland en Westbrabant, terwijl oprit in Zeeland ontbreekt. Het interessante verschijnsel doet zich dus voor dat ons dijkengebied bij uitstek niet debet is aan ons A.B.N.-woord oprit. Bezien we kaart II, dan zien we dat drie gebieden zich in Holland en Zeeland duidelijk aftekenen: die van oprel, stoep en kluft. Het vasteland van Zuid-Holland is in hoofdzaak verdeeld tussen hol en rol-typen. OPREL heerst in Zeeland, Goeree-Overflakkee en Westbrabant. De verdeling der varianten (april, aprel, oprel, opril) is in kaart gebracht op krt. III. In Friesland vinden we nog Labarel (B 8), Oprel (B 18) en | |
[pagina 199]
| |
Apperel (B 20), terwijl het woord ook in Duitsland hier en daar voorkomt (Celle, Hinzdorf)Ga naar voetnoot(1). Het wordt in Zeeland al in een oorkonde van 1263 gebruikt (oprel) en wordt algemeen afgeleid van fr. appareilleGa naar voetnoot(2). De friese vormen zijn hiervoor een sprekend getuigenis evenals de vorm apperél (I 78, Halsteren). Mogelijk is, dat dit woord zich hier zo vroeg heeft verspreid onder invloed van de Vlaamse kloosters, die hier toen reeds bezittingen hadden en zich met dijkaanleg bezig hielden. Naast oprel heeft men ook een vorm afrel gevormd: Velp (N-B. L 109) geeft afrel naast oprel, Leiderdorp (E 171) afrel en Stellendam (I 22a) ofrel. Aangezien in de goederenlijst van de abdij Mariënweerd, 1347-1384, een plaats Opprel in het Westland genoemd wordtGa naar voetnoot(3), mogen we wel aannemen dat oprel vroeger verder naar het noorden voorkwam dan nu. Ik wijs er dan ook met nadruk op dat mijn kaart II in zoverre reeds een interpretatie inhoudt, dat ik de rol-typen in Zuid-Holland met een apart teken aangeef. De mogelijkheid dient onderzocht of deze typen niet van oprel/afrel via afrol als volksetymologie bij ww. rollen zijn afgeleid. Reeds in 1413 komt een plaatsaanduiding ‘de afrollen’ te Overschie voorGa naar voetnoot(4). STOEP komt voor op de Zuidhollandse eilanden en waarden, behalve Goeree-Overflakkee, in het land van Altena en Heusden en aangrenzend Noord-Brabant, in de Bommelerwaard en in de Neder-Betuwe. Lexmond (K 34) geeft: Hier zegt men stoep, maar in Vianen hol; Leeuwen (L 53) geeft: hier afweg, maar in de omgeving stoep. Hiermee zijn de noord- en oostgrens aangegeven. Interessant is dat Hollandse kolonisten dit woord overbrachten naar de ElbemarschenGa naar voetnoot(5). KLUFT en KLUCHT is het typische woord voor Noordholland. Het heerst vooral benoorden het IJ, maar komt ook ten Zuiden ervan voor. Kampen (F 90) gaf op: klip of klift, Mastenbroek (F 94): klift of kluft. Ik meen deze vormen ook onder kluft onder te mogen bregen. Het verband met Noordholland kan van belang zijn voor de interpretatie van de -muiden en -drecht-namen in deze buurt. Kleft daarentegen, opgegeven voor Wellerlooy (L 215a), hoort eerder bij het middenrijnse | |
[pagina 200]
| |
klef = hoogte, volgens Dittmaier < lat. clivusGa naar voetnoot(6). Het is hierbij dan ook niet opgenomen. De andere groepen spreken of zwijgen voor zichzelf. Hol werd nog opgegeven voor Radewijk (G 118) als algemeen voor oprit; dijken zijn er echter niet. Hucht komt in Veenendaal (F 191) alleen nog als eigennaam voor: de Roode Haanse Hucht; het appell. is daar nu oprit. Rol komt hoofdzakelijk voor in de vorm afrol. Alleen op het aanrakingsgebied met stoep vinden we rol (K 14, 48 en 91); het schijnt hier echter ook de betekenis te hebben van glooiing van de dijk. K 22 en 54 gaven tenminste deze betekenis op voor rol, terwijl het punt waar men de dijk opgaat er resp. stoep of sticht en stoep heten. K 23 (Lopik) kent een Rolafweg, maar het gebruikelijke woord voor oprit is sticht. Bij Oud-Vossemeer (I 57a) ligt een buurt Rolaf. Kaart IV tenslotte geeft een overzicht van die plaatsen waar alleen het woord afweg, afrol, afrit voorkomt, waar dus deze weg alleen van de dijk af gezien wordt. Het betreft voornamelijk de Over-Betuwe e.o. Het overheersende woord is daar afweg. Mogelijk dat onder invloed hiervan in de omgeving opweg (zie krt. II) is ontstaan. Hiermee echter ga ik reeds interpreteren en begeef ik me op een terrein dat ik gaarne aan bevoegderen overlaat. Mijn bedoeling was slechts materiaal ter beschikking te stellenGa naar voetnoot(7). D.P. Blok Naschrift: Het is me gebleken dat offrelle in de 15e en 16e eeuw in Delfland en Schieland gebruikelijk was. Een keur van 1445 geeft offrel, een van 1446, betreffende dezelfde plaats geeft ofrol (Navorser, 1923, 74, 78). | |
[pagina 201]
| |
[pagina 202]
| |
[pagina 203]
| |
|