karakteristiek-Frankisch is ook de Oostnederlandse bansdeur tegenover Hollands, Fries en Oostfries boes, boos- e.d.
Wie alleen op de Westfaalse invloed let, ziet het Oostnederlands als Westnederduits, duidelijk onderscheiden zowel van het West- als van het Zuidnederlands. In het Groningse vocalisme zitten nog steeds enkele duidelijk herkenbare westfalismen (de diftongen), in het Overijselse, vooral het Twentse, zaten er stellig eenmaal meer, maar daar is deze vloed weer grotendeels teruggevloeid. Hiermee zijn de beide beddingen van de Westfaalse stroom aangeduid, een noordelijke naar Oostfriesland en Groningen, een westelijke naar Overijsel en Gelderland. Vrijvel alleen in noordelijke richting heeft zich bv. zwade ‘zeis’ uitgebreid, hoofdzakelijk in westelijke richting bv. geder ‘uier’ en wedik ‘woerd’, alsmede het hierboven reeds aangeduide herstel van het sterke meervoud en de eenheidspluralis op -t. Naar westfalismen die heel Oost-Nederland hebben veroverd, van de Veluwe tot de Groninger Ommelanden, moet men met een lantarentje zoeken. Misschien is de mengvorm tamper (uit tanger en amper) er een. Toen men het Oostnederlands nog Saksisch noemde, lette men vooral op de Westfaalse elementen in de taal, met verwaarlozing van alle andere. Het succes van de term Saksisch bewijst in ieder geval dat de oppositie van Oost- en Westnederlands als een realiteit werd en wordt beleefd en dat het de Oostnederlander niet moeilijk valt om de staatsgrens te relativeren.
Wie alleen op de Hollandse invloed let, ziet Oost-Nederland als een taalkundig wingewest van West-Nederland. Ook dit is een realiteit. Sinds de 17de eeuw is de Westnederlandse schrijftaal in de oostelijke provincies alom in gebruik gekomen en ook de Hollandse doordringing van de dialecten gaat van dag tot dag voort. In de Duitse taalkundige literatuur kan men het Oostnederlands dikwijls aangeduid vinden als ‘Ostholländisch’. Voor ons gevoel is dat een terminologische dwaasheid, waartegen men niet genoeg protesteren kan. Toch is het begrijpelijk, dat men in Duitsland het Oostnederlands in de eerste plaats ziet in oppositie tot het Nederduits en de staatsgrens ook als een reële taalgrens waardeert. Ons vallen vooral de verschillen tussen Oost- en Westnederlands op, aan de Duitsers de overeenstemmingen. De laatste zijn voor ons zo vanzelfsprekend, dat we ze, ondanks Kloeke, dikwijls vergeten te bestuderen.
Als we het begrip Oostnederlands werkelijk serieus willen nemen, moeten we beginnen met zijn veelzijdigheid en veelzinnigheid te erkennen. Het heeft evenwel inhouden als er opposities zijn die het bepalen.
K. Heeroma