Taal en Tongval. Jaargang 9
(1957)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Stuiptrekkende categorieen van werkwoorden die met ont- beginnen
O doen ick dus groot was, doe socht ick karsen en kriecke stienen,
Al warense somtijts wat misselijck, dat en was geen noot,
Ick lietet mijn niet ontsuuren, d'Apteeker gafmen een penning voor tloot.
Sp. Brab. 1683-1685.
Verdam heeft erop gewezenGa naar voetnoot(1), dat het mnl. een groep intransitieve werkwoorden kent van het type ontdieren die uitdrukken dat de eigenschap of toestand, aangeduid door het woorddeel achter ont-, in te hoge mate aanwezig is. Het Mnl. W., V 1293 vermeldt bijv. ontstarken ‘te zwaar of te moeilijk voor iemand zijn’. Vaak vertonen de woorden een figuurlijke betekenisontwikkeling. In het Mnl. W., V 1168 wordt ontnauwen eerst omschreven als ‘te nauw of te eng zijn voor iemand’ en daarna als ‘te moeilijk vallen, onmogelijk worden’. Het is dan echter niet moeilijk, de oorspronkelijke betekenis eruit te halen. In totaal kan men in het Mnl. W. de volgende gevallen aantreffen: ontbreiden (het Mnl. W. geeft alleen citaten uit Ruusbroec; overigens wordt het aldaar ten onrechte transitief genoemd), ontdieren, ontdinnen (het Mnl. W. geeft slechts één voorbeeld, dat bovendien misschien reflexief is en dan hier niet bijhoort), ontgroten, ontgroven (het Mnl. W. geeft alleen vormen met on-), onthogen, ontlengen, ontnauwen, ontstarken (Mnl. W. geeft slechts één citaat: Hadewych), ontswaren (ook slechts één citaat), ontverren, ontvesten (ook slechts één citaat). Daarnaast geeft het Mnl. Hwb. nog ontdiepen en ontspaden. Verdam en ook De VooysGa naar voetnoot(2) spreken er zich zeer positief over uit, dat het afleidingen van adjektieven zijn, het Mnl. W. zegt het bovendien uitdrukkelijk bij ontdieren, ontdinnen, onthogen, ontnauwen, ontswaren en ontvesten. Anders zou men zich ook kunnen afvragen of het geen afleidingen zijn van een intransitief ww., dat zelf een geverbaliseerd adjectief is, met het prefix ont-. Naast ontbreiden toch vindt men | |
[pagina 63]
| |
mnl. breiden ‘breed of breder worden’, naast ontdiepen: diepen ‘diep worden’, naast ontdieren: dieren ‘duur worden’, enz. Ja, àl de bovengenoemde ont- afleidingen hebben in het mnl. zo'n intransitivum zonder ont- naast zich. Het wil mij trouwens voorkomen dat het type wel degelijk op deze wijze ontstaan moet zijn, dus bijv. ontdieren uit ont + dieren, waarbij ont- dan een verwijdering uitdrukte. Verdam l.c. vergelijkt er dan ook terecht mee: mnl. ‘ontstaen, ontgaen, ontsitten, ontvechten, e.a., d.i. aan iemand ontgaan, te moeilijk voor iemand zijn, hem niet gelukken’. Maar later kan voor het taalgevoel hier een verschuiving opgetreden zijn. Men heeft ze toen rechtstreeks met adjektieven verbonden en daarbij is aan ont- een betekenis ‘al te’ vastgehecht. Men krijgt uit Verdam en De Vooys, die alleen mnl. voorbeelden geven, de indruk, dat deze categorie, die volgens eerstgenoemde vooral bij de mystici in trek was, tot het mnl. beperkt was. Dit is echter niet geheel juist. Daar is om te beginnen de zestiende eeuw. C. Kruyskamp vermeldt in De refreinenbundel van Jan van Doesborch, dl. I, 94 ontdieren ‘te boven gaan’. Dit woord wordt WNT X 1830 ook voor Anna Bijns vermeld. Daarnaast gebruikt Jan Pertcheval ontgroten ‘te groot, te zwaar, te veel zijn’Ga naar voetnoot(3). Het WNT X 2013 vermeldt intr. ontverren bij Anna BijnsGa naar voetnoot(4). Doch ook in de zeventiende eeuw schijnt het onderhavige type nog niet geheel in onbruik geraakt te zijn. Daar is in de eerste plaats het woord ontzuren, dat voorkomt in het citaat van Bredero dat in de aanhef van dit artikel staat en ook bv. bij Huygens: Kouters die de tijd ontsuert (WNT X 2071). Terloops zij opgemerkt dat het WNT op de geciteerde plaats het woord ook, juist als ik, als een afleiding van het ww. zuren met ont- beschouwt en blijkbaar de betekenis: ‘te zuur vallen’ uit die van ‘zuur worden’ ontstaan acht. Men leest er nl.: ‘Ontzuren, onz. zw. ww. Van het verouderde Zuren (zie ald.) zuur worden, met Ontin de bet. B, 5). Zuur worden. Thans geheel verouderd // Ontsueren s'enaigrer, devenir aigre. Plant. - Oneigenlijk: te zuur vallen, tegenstaan, // ...Aanm. Bij Kil. wordt dit ww. vertaald met acescere ante tempus. De beteekenis van die woorden is niet duidelijk’. En verder kent de zeventiende eeuw nog ontdonkeren. Het WNT X 1833, dat het woord bij Brandt en Westerbaen aantrof, geeft als betekenis ‘ontsnappen’ op. | |
[pagina 64]
| |
Het wil mij voorkomen dat de grondbetekenis hier ook weer ‘te donker worden’ geweest is - zodat ik hier in tegenstelling met het WNT ook weer geen denominatief maar een deverbatief aanneem. Maar aangezien het in de zeventiende eeuw blijkbaar bij deze twee gevallen ontzuren en ontdonkeren blijft, is deze middelnederlandse categorie van een te hoge graad uitdrukkende werkwoorden toch om zo te zeggen op sterven na dood. Misschien heeft men in ontdonkeren donker reeds als gesubstantiveerd aangevoeld. Ik meen nl. dat het ww. ontweedren, dat Hooft als ἁπαξ in zijn Ned. Hist. gebruikt (WNT X 2028) en Godthelp-SchneidersGa naar voetnoot(5) als ‘(door het weer) ontsnappen’ vertalen, naar het voorbeeld van ontdonkeren gevormd is. Tot het verdwijnen van de hier behandelde categorie van een al te hoge graad uitdrukkende werkwoorden die het uiterlijk hebben van composita van ont- met een adjektief, heeft ongetwijfeld bijgedragen het feit dat een andere categorie van gelijk uitziende werkwoorden met factitieve betekenis, of zoals De Vooys 3123, die er afleidingen van adjektieven in ziet, zegt: met versterkende functie, sterker is gebleken: ik bedoel werkwoorden als ontnuchteren ‘nuchter maken’, ontblooten ‘bloot maken’ en het overigens weinig gebruikelijke ontvrijen ‘bevrijden’. Deze groep komt blijkens ohd. intrihten ‘verbeteren’ (W. Wilmanns, D. Gr. II2, 118) reeds in het ohd. voor en bestaat blijkens De Vooys 3123 ook in het mnl. en mnd. Enkele van haar Nederlandse vertegenwoordigers, ontdonkeren ‘donker maken’, ontduisteren ‘duister maken’, ontverren ‘verwijderen’ en ontwakkeren ‘wakker maken’, zijn ook wel niet in leven gebleven (van ontwakkeren ‘wakker maken’ geeft het WNT alleen een vindplaats uit de 17e eeuw) maar dat komt doordat deze woorden ook nog in andere betekenissen bestonden. Er zijn overigens nog meer ‘homonieme’ categorieën geweest die op den duur te weinig levenskrachtig zijn gebleken. Geheel uitgestorven is nl. de inchoatieve categorie van het type ontnaakten ‘naakt worden’, ontnuchteren ‘nuchter worden’, ontverren ‘zich verwijderen’, ontgroenen ‘beginnen groen te worden’, ontzuren ‘zuur worden’ (welke laatste drie het WNT deverbativa noemt). Het WNT X 2025 vermeldt alleen nog ontwakkeren voor ‘wakker worden’ in 1845. Deze categorie heeft ook in het Hoogduits het onderspit moeten delven: mhd. entlâwen ‘lauw worden’ en entwarmen ‘warm worden’ (Wilmanns o.c., 118) zijn eveneens uitgestorven. | |
[pagina 65]
| |
Niet veel beter is het de terminatieve groep vergaan. Van ontbitteren ‘zijn bitterheid verliezen’ en ontlengen ‘korter worden’ geeft het WNT alleen zeventiende-eeuwse citaten en van ontnuchteren ‘ontbijten’, ontstijven ‘zijn stijfheid verliezen’, ontstrammen ‘zijn stramheid verliezen’ en ontgroenen ‘zijn groene kleur verliezen’ (overigens door het WNT X 1803 en 1858 weer als deverbatief beschouwd) heet het telkens opnieuw dat ze verouderd of niet meer gebruikelijk zijn. Het WNT X 1803 i.v. ont- zegt bovendien van de gehele groep als zodanig dat ze thans verouderd is. Overigens kan dit in zijn algemeenheid betwist worden, want De Bo kent onttaaien ‘zijn taaiheid verliezen’ nog in het Westvlaams. Tenslotte is er nog de groep van privatieve afleidingen van het type ontdorstigen ‘iemand zijn dorst doen verliezen’, ontzuren ‘van zijn zuurheid ontdoen’, ontgroenen ‘zijn groenheid ontnemen’ en ontnuchteren ‘zijn nuchterheid ontnemen’; zie voorts voor ontduisteren en ontdubbelen het WNT. Ook deze groep moet al oud zijn, getuige ohd. intedeln ‘onedel maken’ en entwîhen ‘ontwijden’ (Wilmanns o.c., 118). Weliswaar zijn niet al haar vertegenwoordigers in leven gebleven en zijn bv. ontblinden, ontdooven en ontvrijen ‘onvrij maken’ in onbruik geraakt. Maar dat deze groep als geheel het naast die der zgn. factitiva gehouden heeft, is misschien hieraan toe te schrijven, dat men de privativa als afleidingen van adiectiva gevoeld heeft en de factitiva, waar De Vooys van versterkende functie spreekt, als afleidingen van werkwoorden.
A. Weijnen. |
|