Taal en Tongval. Jaargang 5
(1953)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Over een dialectgeografisch onderzoek in IndonesieGa naar voetnoot1In September 1949 werd ik door het toenmalige Instituut voor Taalen Cultuuronderzoek van de Universiteit van Indonesië in de gelegenheid gesteld een onderzoek naar de taal van Lombok in te stellen. Vooral ook onder invloed van stimulerende gesprekken met Prof. Dr. K. Heeroma besloot ik een poging te doen tot een dialectgeografische beschrijving van het eiland. De resultaten van dit onderzoek werden neergelegd in een Dialect-atlas van Lombok. Deze verscheen in 1951 bij de Topografische Dienst in Djakarta, en bestaat uit 78 taalkaarten, voorafgegaan door een korte inleiding (in drie versies, nl. in Bahasa Indonesia, Engels en Nederlands) en twee algemeen orienterende kaarten van het eiland, een demografische en een historische. De bedoeling van dit artikel is een aantal van de vragen en problemen van dit onderzoek die ruimer belang hebben te behandelen. Daartoe mogen enkele opmerkingen van algemene aard voorafgaan. Dat de keus voor dit onderzoek op Lombok viel was afhankelijk van zeer uiteenlopende, tendele toevallige factoren. Een daarvan, een zeer belangrijke, was dat Lombok een van de weinige gebieden van Indonesië was waar op dat tijdstip de politieke, sociale en economische omstandigheden niet a priori elk onderzoek tot mislukking doemden. Persoonlijk zou ik, ook in verband met mijn voorafgegane studie, liever op Java een onderzoek aangepakt hebben, maar dit eiland was ontoegankelijk voor wetenschappelijk werk. Lombok had het grote nadeel dat belangrijke voorstudies, hetzij op taalkundig, hetzij op ethnologisch of historisch terrein, vrijwel ontbraken - er was alleen een Woordenboek van het Sasaks, zoals de taal van het eiland heet, dat gezien de omstandigheden waaronder het tot stand gekomen is verdienstelijk moet heten, maar dat betekent allerminst dat het ook een betrouwbare basis voor | |
[pagina 146]
| |
een dialectologisch onderzoek wasGa naar voetnoot1. Verder zijn er een paar honderd bladzijden teksten van het Sasaks gepubliceerd (tendele in een sterk door de Javaanse literaire taal en stijl beïnvloede vorm, en dus maar met betrekkelijke waarde voor de onderzoeker van de levende dialecten) en er stond een ongepubliceerd summier grammaticaal schetsje van een Bestuursambtenaar tot mijn beschikkingGa naar voetnoot2. In Djakarta, waar ik voor mijn vertrek naar Lombok verbleef was het toen ook niet mogelijk in contact met sprekers van de taal te komen. Aan de wetenschappelijke voorbereiding moest dus nogal wat ontbreken. Ik ga voorts maar geheel voorbij aan de uiteenlopende moeilijkheden van practische aard die zich voor en tijdens het onderzoek deden gelden. Lombok had echter ook voordelen. In de eerste plaats is het eiland zo groot dat er voldoende differentiatie van dialecten is om een dgl. onderzoek kans van slagen te geven, aan de andere kant toch weer voldoende klein dat ik het in de tijd die mij ter beschikking stond (een jaar) kon bewerken. De afstand van Oost naar West is ongeveer 65 km., die van Noord naar Zuid niet veel meer. Het grootste deel van het eilandGa naar voetnoot3 is gemakkelijk bereikbaar, bv. per fiets - en op dat vervoermiddel was ik bijna altijd aangewezen. De bevolking leeft hoofdzakelijk van de rijstbouw op sawahs, en dat betekent dat de beweeglijkheid, migratie enz. niet groot zijn. Dit is van belang want in andere gebieden van Oost Indonesië waar de bevolking binnen kleinere of grotere gebieden voortdurend in beweging is, zal een dialectgeografisch onderzoek, volgens in het Westen gebruikelijke methoden althans, weinig kunnen opleveren. Ook Lombok levert trouwens een verwante moeilijkheid op, nl. de zeer belangrijke kolonisatie. Soortgelijke problemen zijn in Europa trouwens ook wel bekend, met name denk ik aan het Oostduitse taalgebied. De bevolking van Lombok is nl., naar men moet aannemen, de laatste eeuwen zeer sterk toegenomen. Nauwkeurige gegevens staan niet tot onze beschikking. Een schatting uit het midden van de vorige eeuw komt tot 400.000 zielen, een andere uit dezelfde tijd tot 150.000 à 200.000Ga naar voetnoot4, | |
[pagina 147]
| |
de volkstelling van 1930 tot omstreeks 700.000, terwijl men veilig kan aannemen dat de totale bevolking thans het millioen heeft overschreden. Deze aanwas heeft tot gevolg gehad dat voortdurend uit dorpen die te groot werden voor het ter beschikking staande areaal, groepen inwoners wegtrokken naar een ander deel van het eiland, en het is wel zeker dat deze kolonisatie ook in vroegere eeuwen voortdurend heeft plaatsgevonden, waarbij overvolheid van de dorpen natuurlijk niet de enige reden behoeft te zijn geweest voor bepaalde groepen om zich elders te gaan vestigen. Voorzover het nu betrekkelijk jonge kolonies betreft kan men hun herkomst meestal nog wel gemakkelijk vaststellen, de bewoners zelf weten nog waarvandaan ze komen, terwijl bovendien de taal vaak zonder meer uitsluitsel geeft. Naar mijn indruk handhaaft het eigen dialect van zo'n kolonie zich in een volledig andere omgeving zonder moeite gedurende omstreeks twee eeuwen (tenzij speciale factoren in het spel zijn). Voor oudere perioden is het echter bizonder moeilijk exacte gegevens te verkrijgen, in ieder geval had ik niet de gelegenheid aan dit vraagstuk voldoende aandacht te besteden, niet alleen omdat ik mijn tijd hard nodig had voor het zuiver taalkundig onderzoek, maar vooral ook omdat een dergelijk historisch onderzoek, dat het best kan geschieden via studie van de (waarschijnlijk nog in vrij groten getale aanwezige, maar moeilijk achterhaalbare) genealogieën van de voornaamste families, veel intiemer contact met de bevolking over het hele eiland vergt; men spreekt over deze kwesties niet met de eerste de beste. Ik acht een dergelijk onderzoek geenszins onmogelijk, en zelfs veelbelovend; maar dan moet men er ook de tijd voor kunnen nemen. Kort voor de oorlog was in deze richting belangrijk voorbereidend werk gedaanGa naar voetnoot1, maar dat is helaas niet tot een afsluiting gekomen. Dit betekent dus dat men voor de oudere taalbewegingen op Lombok, die men soms op het eerste gezicht duidelijk uit een deel der kaarten schijnt te kunnen aflezen, altijd bedacht moet zijn op de kans dat deze schijnbare taalbewegingen in feite bewegingen van mensen zijn geweest. Als men in twee hoeken van het eiland dezelfde vorm vindt die nergens anders meer is aangetroffen, zodat men geneigd zou zijn zo'n vorm als een relict te beschouwen, bestaat daarnaast altijd de mogelijkheid dat een van beide dorpen een oude kolonie van het andere was, en dat men | |
[pagina 148]
| |
in feite met een taalvernieuwing op één plaats te maken heeft die, doordat mensen uit dat dorp verhuisden ook elders terecht is gekomen. Om van gecompliceerdere theoretische mogelijkheden maar te zwijgen. Op zichzelf kent men deze moeilijkheden ook elders wel, maar ik heb de indruk dat zij op Lombok kwantitatief belangrijker zijn - wat er in de vele eeuwen vóór 1700 gebeurd is op dit eiland zal wel altijd verborgen blijven. We weten uit Javaanse bronnen dat er omstreeks 1350 in ieder geval drie belangrijke centra van bewoning waren op het eiland in gebieden die ook thans nog als oude kernen van bewoning gelden - misschien wordt Lombok ook vermeld op een Balische oorkonde uit de tiende eeuw, maar daar kunnen we verder ook niets uit leren. Ik vrees daarom dat ook de interpretatie van de taalkaarten, voorzover het de oudere taalgeschiedenis van het eiland betreft, in hoge mate hypothetisch zal blijven, hoe duidelijk zich ook sommige haarden en wegen van vernieuwing schijnen af te tekenen. Alvorens echter op een paar kaarten nader in te gaan eerst nog enige bizonderheden over de methode die ik bij het onderzoek volgde. Het stond bij voorbaat vast dat ik van de directe methode van materiaal verzamelen gebruik zou maken. Op dit beperkte gebied en onder deze omstandigheden sprak het vanzelf dat ik van de gelegenheid gebruik maakte om zelf niet alleen zoveel mogelijk gegevens te verzamelen, maar tegelijk de nodige ervaring op te doen met het taalonderzoek te velde. Ik heb nog wel een poging gedaan tot schriftelijke enquete - aan een aantal willekeurige onderwijzers werd een korte proefvragenlijst toegezonden, via de inspecteur van het onderwijs. Aan deze vragenlijst werd een beknopte toelichting over de bedoeling van het onderzoek en over de wijze van invullen van de vragenlijst toegevoegd. Ruim de helft van de vragenlijsten werd teruggezonden, een groot deel daarvan volkomen correct ingevuld, zoals bij nadere controle ter plaatse bleek. Ik zou dus zeker niet willen concluderen dat een onderzoek volgens de indirecte methode in een gebied als Lombok onmogelijk of waardeloos zou zijn; integendeel, als men voldoende tijd ter beschikking zou hebben, en desnoods enige voorafgaande voorlichting, bv. in de districtshoofdplaatsen zou kunnen geven aan groepen van geïnteresseerde onderwijzers geloof ik dat op Lombok - en hetzelfde geldt stellig voor Bali, en ook voor Java - een indirect onderzoek goede resultaten zou kunnen hebben. Aan belangstelling voor dit soort problemen (eerste vereiste voor het slagen van een onderzoek van deze aard) ontbreekt het geenszins. Het is bekend dat het opstellen van een goede vragenlijst meer dan het halve werk is bij een dialectgeografisch onderzoek. Ik heb mij de | |
[pagina 149]
| |
eerste maanden van mijn verblijf op Lombok dan ook vnl. beziggehouden met deze vragenlijst. Met een aantal medewerkers die zich daarvoor beschikbaar stelden, werden allerlei ‘zaakgebieden’ die in aanmerking leken te komen besproken, er werd gezocht naar woorden en vormen die niet te grote moeilijkheden bij het ondervragen konden opleveren - al te technische woorden, uit de rijstbouw bv. moesten om die reden achterwege blijvenGa naar voetnoot1 - en die anderzijds ook bij voorlopige verkenning wel iets beloofden. Bovendien werd bij het opstellen van de lijst gestreefd naar een zekere samenhang tussen de vragen, omdat de ervaring leert - ook mijn aanvankelijke ervaring op Lombok - dat vragenlijsten die van de hak op de tak springen de informanten in de war brengen. De voornaamste vragen betroffen de telwoorden, daarbij aansluitend enige namen van maten, vervolgens lichaamsdelen, een aantal algemene termen in verband met de rijstbouw, andere plantnamen en termen uit de dierenwereld, tenslotte een aantal pronomina en bijwoorden van plaats en tijd, de laatste groepen tendele in korte zinnetjes verwerkt. Ik probeerde in de zinnetjes ook nog wel enige morfologische en syntactische bizonderheden te verwerken, maar in het algemeen zijn de resultaten op dit terrein onbevredigend. Daarvoor is onze kennis van het Sasaks nog te gering. Ook op fonetische of fonologische kwesties legde ik om dezelfde reden geen nadruk, bovendien omdat het mij voorkomt dat fonologisch althans, en waarschijnlijk ook fonetisch, de verschillen tussen de dialecten op Lombok (en hetzelfde geldt misschien voor allerlei andere gebieden in Indonesië) veel minder karakteristiek zijn dan vaak in West-Europa het geval is. Er is een uitzondering: een groep dialecten in het Zuiden van Lombok vertoont een merkwaardige splitsing van wat elders één e- en één o-foneem is in twee fonemen. Ook hier maakt mijn gebrekkige kennis van het Sasaks in het algemeen en van de betrokken dialecten een precieze interpretatie echter moeilijk. Al met al was de vragenlijst die in totaal een 250 vragen omvatte, achteraf gezien, verre van volmaakt, en het is maar een betrekkelijke troost dat de algemene ervaring leert dat de volmaakte vragenlijst pas kan worden opgesteld als het onderzoek voltooid is. Een deel der vragen heeft ‘niets opgeleverd’ - al is natuurlijk ook een vraag die over het gehele gebied hetzelfde antwoord oplevert, niet zonder interesse. In andere gevallen was de mogelijkheid tot misverstand toch niet voldoende uitgeschakeld, zoals helaas pas tijdens het onderzoek bleek. | |
[pagina 150]
| |
Ik noem hier de vraag naar de namen en typen van rijstschuur; pas in de loop van het onderzoek werd duidelijk hoe grote verscheidenheid van namen en typen bestaat, en vooral wat nu precies de karakteristieke verschillen tussen de typen zijn. Ook de namen voor het rund en de karbouw in hun verschillende ‘verschijningsvormen’ (jonge stier, oude stier, kalf, os, koe die niet of wel gekalfd heeft enz.) bleken meer complicaties op te leveren dan aanvankelijk vermoed werd, niet alleen doordat van plaats tot plaats het aantal vormen dat door aparte namen wordt aangeduid sterk varieert, maar vooral omdat er een aantal aanduidingen bestaat van sterk affectieve aard die soms apart werden opgegeven, soms als namen voor bepaalde typen, terwijl ik achteraf wel tot de overtuiging ben gekomen dat het gebruik van dgl. benamingen afhangt van de situatie, van de affectieve instelling van de gebruiker tegenover een dier e.d. De moeilijkheden zijn natuurlijk van elders niet onbekend, zij zijn misschien het best te vergelijken met de onzekerheden die het recente onderzoek naar de Nederlandse verwantschapsnamen (vader, moeder enz.) aankleven. Inmiddels zijn er toch voldoende vragen die wel betrouwbare resultaten opgeleverd hebben, en al met al geeft de atlas zeker wel een goed beeld van de taalgeografische situatie op Lombok. Wat de practijk van het ondervragen betreft het volgende. De eerste vraag die zich voordeed was: moet de ondervraging plaats hebben in het Sasaks of in de Bahasa Indonesia (het Maleis). Van Nederlands was geen sprake, het aantal Nederlands verstaanden is minimaal. Ook het aantal Indonesisch verstaanden was, vooral in afgelegen dorpen vrij klein, aan de andere kant was mijn eigen bedrevenheid in de conversatie in het Sasaks vooral in het begin ook niet al te groot. Ik heb geen algemene regel gevolgd, maar de keus geval voor geval van de situatie laten afhangen. Vaak voldeed ondervraging in het Indonesisch toch het best, omdat de informanten dan niet door de vraag zelf al beïnvloed werden: als ik naar het woord voor hoofd vroeg met het Maleis kepala stond de informant in principe onbevangener tegenover het antwoord dan wanneer ik hem hetzij het Sasakse woord ulu, hetzij het Sasakse otak al in mijn vraag had gesuggereerd. Dit bleek inderdaad soms een belangrijke factor. Er waren dan nog twee typen van reacties (behalve de goede: het eigen woord van de informant): soms gebeurde het dat een informant zonder meer mijn vraag napraatte, misschien met de half bewuste overweging dat je zo'n vreemde Europeaan maar niet moest tegenspreken, en dat hij wel graag zou horen dat hij het zelf goed gezegd had; en in andere gevallen kreeg ik de indruk dat een wat vrijmoediger of aggressiever informant in ieder geval een ander | |
[pagina 151]
| |
woord noemde dan ik hem vroeg, onverschillig of dat nu het woord was dat hij zelf gebruikte of niet. Maar zoals gezegd, er waren gevallen waar het Sasaks gebruikt moest worden, ook al kende de informant een beetje Indonesisch waren de ongewone woorden van de vragenlijst hem in die taal lang niet altijd bekend. Een ander belangrijk punt was de keuze van de informant. Zoveel mogelijk heb ik de dorpen persoonlijk afgereisd, omdat het om allerlei redenen verkieslijk is dat de invulling van de vragenlijst in het dorp zelf geschiedt. In een aantal gevallen was dat om practische redenen niet mogelijk; dan verzocht ik de betrokken bestuursautoriteit, districtshoofd of dorpshoofd een paar niet te jonge mensen die uit een dorp afkomstig waren, en er steeds gewoond hadden, liefst ook niet te veel onderwijs genoten hadden en met geen vrouw uit een ander dorp getrouwd waren, naar een plaats te laten komen waar ik ze kon ontmoeten. Dat lukte meestal wel. Toch bleek vaak dat de door de autoriteit uitgekozenen niet de geschiktste personen waren, hetzij door hun antecedenten hetzij door hun persoonlijkheid. De lijsten die niet ter plaatse zijn ingevuld acht ik daarom in het algemeen minder betrouwbaar dan de andere; des te nuttiger bleek de voorzorgsmaatregel om in zulke gevallen te verzoeken om minstens twee, liefst drie informanten. Die ondervroeg ik altijd gezamenlijk, zodat zij elkaar konden aanvullen en corrigeren. Trouwens, ook als ik in het dorp zelf ondervroeg probeerde ik altijd meer dan één informant tot mijn beschikking te krijgen, omdat nu eenmaal maar zelden de gelegenheid bestond om een werkelijk verantwoorde keuze van een informant te doen. Ik weet dat er bezwaren zijn tegen groepsondervraging - toch geloof ik dat in een geval als het onderhavige die bezwaren geringer zijn dan de voordelen van de wederzijdse correctie en aanvullingGa naar voetnoot1. Ik merkte dat ook duidelijk in die gevallen dat bv. een dorpshoofd mij ontving en meenam naar zijn huis of kantoor, waar hij mij verzekerde dat hij zelf aan alle vereisten voldeed, zodat er geen andere informanten nodig waren. Juist zulke figuren bleken tijdens het onderzoek het minst geschikt te zijn om als informant te dienen omdat zij door hun functie, en vaak scholing (al was dat dan meestal alleen de lagere school geweest), te veel met mensen uit andere dorpen in contact waren geweest, of ook graag bij de ondervraging hun kwasi-geleerdheid uitstalden, event. om hun onwetendheid in de vragen waarom het te | |
[pagina 152]
| |
doen was te verbergen. Intussen waren er enkele van dgl. figuren die ondanks mijn herhaald aandringen om welke reden dan ookGa naar voetnoot1 weigerden assistentie in te roepen, tot schade van de betrouwbaarheid van het onderzoek naar ik vrees. In verreweg de meeste gevallen lukte het wel om een kring van dorpelingen te vormen (nieuwsgierigen waren er altijd genoeg - zichtbare en onzichtbare, want menigmaal werd van achter een huiswand door de vrouwen commentaar of critiek geleverd op wat de mannen buiten beweerden!), en wee dan de informant die de taal van zijn dorp onrecht deed! Ik meen dan ook dat de betrouwbaarheid van de op deze wijze, onder een rijstschuur of op een galerijtje ingevulde lijsten het grootst is. In het algemeen moet ik zeggen dat de belangstelling en welwillendheid van autoriteiten, informanten en toeschouwers overal tot vreugde en dankbaarheid stemden; het grootste deel van de vragenlijsten werd ingevuld na de Souvereiniteitsoverdracht, maar nergens beïnvloedde de politiek of mijn vreemdelingschap het onderzoek ongunstig. Wel moest soms in het begin enige aarzeling van de informanten overwonnen worden, maar die bleek meestal een gevolg te zijn van misverstand omtrent het doel van de ondervraging - vragen over rijstbouw of telwoorden schenen nogal eens de indruk te wekken dat de belasting er iets mee te maken had. Bleek die vrees eenmaal ongegrond, dan groeide de vrijmoedigheid snel. In totaal werd uit 138 dorpen materiaal verkregen - zij het dan dat niet overal de vragenlijst volledig kon worden ingevuld door tijdsgebrek. Het aantal antwoorden is ruimschoots voldoende voor een behoorlijk beeld van de taalsituatie op het eiland, helaas konden echter enige ouderwetse bergdorpen, die misschien bizonderheden zouden hebben opgeleverd, niet meer bezocht worden. Een enkel woord nog over de term dorp. Men moet op Lombok onderscheiden tussen modern-administratieve eenheden, territoriale eenheden en historisch-cultureel-taalkundige eenheden. De eerste zijn vaak door het Nederlandse bestuur gevormd, en kunnen grote gebieden met zeer uiteenlopende bevolking omvatten. Daarnaast vindt men vaak in recent-bewoonde gebieden dat groepen van verschillende herkomst in wijken binnen één aaneengesloten dorpsverband wonen, die echter hun eigen taal nog zuiver bewaard hebben. Dit betekent dus | |
[pagina 153]
| |
dat men voor allerlei punten de kaarten niet zo mag interpreteren dat een voor een bepaald ‘dorp’ aangegeven vorm nu ook voor alle mensen die daar wonen geldt. Aangezien lang niet in elk dorp alle dialecten konden worden opgenomen, vereist de interpretatie van de kaarten ook in dit opzicht de nodige voorzichtigheid. Wanneer ik tenslotte ook over de interpretatie van de kaarten, over de resultaten van het onderzoek in het algemeen iets moet zeggen, dan is misschien het belangrijkste wel dit dat er principieel weinig is wat anders is dan in de West-Europese dialectgeografie. Als men eenmaal rekening houdt met de specifieke moeilijkheden die door de kolonisatie geschapen worden kan men verder met deze kaarten eigenlijk precies zo werken als met Franse, Nederlandse of Duitse taalkaarten. De grootste moeilijkheid is het ontbreken van gegevens op het gebied van de cultuurgeschiedenis van Lombok in de ruimste zin van het woord, en ook op het gebied van de vergelijking met de omringende talen. Er is natuurlijk aan Javaans en Balisch, om een paar van die talen te noemen, heel wat gedaan - maar juist gezien de grote verscheidenheid van vormen die het kleine Lombok heeft opgeleverd bij dit onderzoek wordt men toch wel huiverig bij het hanteren van gegevens die men voor ‘het’ Javaans en ‘het’ Balisch hier en daar kan vinden. De grote gedetailleerdheid van het Lombokse materiaal staat in een wanverhouding tot de vooral naar de dialecten zeer weinig gedifferentieerde gegevens van de omringende talen. Het Sasaks is een van de zeer vele (omstreeks 250) Indonesische talen, het wordt in een subgroep daarvan ondergebracht die mede omvat het Balisch en het Soembawarees (van West-Soembawa, scherp onderscheiden van het Bimanees van Oost-Soembawa). Ook de grens tussen Balisch en Javaans of Madoerees is vrij scherp, al heeft het Balisch vooral in de woordenschat sterke invloed van Java ondergaan. Van het Soembawarees is zeer weinig bekend, maar dat weinige wettigt toch wel de conclusie dat het vrij dicht bij het Sasaks staat. Tendele weten we, en anderdeels kunnen we vermoeden dat Lombok zelf nooit expansief is geweest, cultureel of politiek, maar dat het in de loop van de geschiedenis telkens hetzij onder Balische, hetzij onder Soembawarese invloed heeft gestaan, en periodiek door een van beide buren overheerst is geweest. Verder is het wel zeker dat het beroemde Javaanse rijk van Madjapahit, omstreeks 1350, Lombok onder zijn onderhorigheden heeft geteld, en deze Javaanse invloed is ook later, na de val van Madjapahit en de Islamisering van Java, gecontinueerd; volgens de traditie die wel betrouwbaar schijnt is Lombok door Javanen | |
[pagina 154]
| |
tot de Islam gebracht, al is die eerste Islamisering dan misschien tot een deel van het eiland beperkt gebleven. Ook de literatuur van Lombok vertoont diepgaande Javaanse invloed. De vraag rijst dus in hoeverre deze buitenlandse invloeden ook op de taal van het eiland hebben gewerkt. Van de Javaanse invloed zijn in het algemeen niet veel sporen achtergebleven in het materiaal dat ik onderzocht. De grote moeilijkheid is vaak dat woorden die Javaans kunnen zijn ook algemeen-, ‘oer’-Indonesisch kunnen zijn, zodat ze niet bewijskrachtig zijn voor Javaanse invloed. Soembawarese invloed is onmiskenbaar, maar van die taal is nog zo weinig bekend dat ook hier precisering van de invloed van buiten moeilijk is. Wel zijn er op Lombok een aantal (zes of zeven) dorpen van Soembawarese kolonisten, die hun eigen taal nog vrij zuiver bewaard hebben. Deze kolonies zijn minstens een eeuw oud, misschien tendele belangrijk ouder, maar zij schijnen toch niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de Soembawarese invloed op het Sasaks; die gaat terug op politieke overheersing van een deel van het eiland, wellicht vooral in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuwGa naar voetnoot1. Het duidelijkst is de Balische invloed op het Sasaks. Deze invloed vindt zijn oorsprong vooral in de recente Balische overheersing van het hele eiland. Het staat vast dat de Balische vorst van Karangasem (Z.O. Bali) in de tweede helft van de zeventiende eeuw Lombok geleidelijk onder zijn heerschappij heeft gebracht, omstreeks 1692 werd de hoofdstad Selaparang in het N.O. verwoest. Deze overheersing heeft geduurd tot de beruchte Lombok-expeditie van 1894, toen de Nederlanders een eind gemaakt hebben aan de politieke macht van de Baliërs op Lombok. De details omtrent de Balische overheersing doen hier niet ter zake, misschien is het aanvankelijk slechts een nominale souvereiniteit geweest, maar in ieder geval is in de 18e eeuw de Balische greep op Lombok steeds vaster geworden, en op den duur is op Lombok een vrijwel zelfstandig Balisch vorstendom ontstaan. Er zijn een aantal Balische dorpen op West-Lombok gesticht, door kolonisten uit het Karangasemse. Ook na de val van het Lomboks-Balische vorstenhuis in 1894 zijn deze Baliërs op Lombok blijven wonen, hun aantal is betrekkelijk gering (tussen de 20.000 en 30.000), maar hun economische macht is tot op de | |
[pagina 155]
| |
huidige dag, vooral in West-Lombok, onevenredig groot, o.a. door hun grondbezit. Ik heb bij het opstellen van de vragenlijst niet speciaal aandacht aan de Balische invloed op het Sasaks geschonken, noch woorden die Balische invloed konden vertonen apriori uitgesloten. Het resultaat is dat van de ongeveer 200 kaarten die ik heb ontworpen slechts een zeer kleine minderheid, acht à tien in totaal, Balische invloed verraden. Men moet deze geringe invloed vooral verklaren, dunkt me, uit de scherpe sociale, culturele en godsdienstige tegenstelling tussen de Baliërs en de Sasaks. Van vermenging of diepergaand contact is in het algemeen geen sprake geweest, beide groepen leefden hun eigen leven in hun eigen dorpen, en al drukte de Balische overheersing materieel en physiek zeer zwaar op de Sasaks, zij schijnen geestelijk en cultureel zeer weinig gebaliniseerd te zijn. Maar daarom zijn de weinige voorbeelden van Balische taalexpansie des te leerzamer. Het meest frappante voorbeeld levert de kaart van de tientallen, die hierbij gereproduceerd wordt. Het algemeen Indonesische element waarmee de tientallen gevormd worden is pulu(h): mal. sĕpuluh (tien), duapuluh (twintig) enz. Daarnaast vindt men in het Javaans en Balisch een ander woord: dasa, dat in de Hindoetijd uit het Sanskrit ontleend is (skt. daśa, gr. δέϰα enz.). In het Javaans komt dit woord alleen in het krama, de ceremoniële taal voor: naast het niet-ceremoniële sĕpuluh (tien) staat sĕdasa als ceremoniële term, naast roṅpuluh (twintig) kalihdasa enz, enz. In het Balisch daarentegen vindt men zowel in ceremoniële als in niet-ceremoniële vormen dasa: duaṅdasa (cer. kalihdasa), tĕluṅdasa (cer. tigaṅdasa) resp. voor twintig en dertig enz. In andere Indonesische talen komt dasa bij mijn weten niet voor. Alleen op Lombok vindt men nu in bepaalde dorpen in een deel der tientallen wel dasa (er is daar in de telwoorden geen onderscheid ceremonieel-niet ceremonieel). De kaart laat de verbreiding zien. In de woorden voor 20, 50, 80 en 90 vindt men dus nergens, behalve in de Balische kolonies, dasa. De verklaring hiervan zal dunkt me hierin te zoeken zijn, dat 20 hoort bij de serie van 11 tot 19, die evenmin door het Balisch beïnvloed is, en tendele nogal afwijkt van de Balische serie. Daardoor kon in het woord voor 20 de eigen Sasakse vorm behouden blijven. Voor 50 heeft het Sasaks, evenals Balisch en Javaans sekĕt dat eigenlijk een bundel betekent. Het is moeilijk uit te maken of dit woord een recent Balisch leenwoord is of tot een gemeenschappelijke oudere taallaag behoort. Bij 80 en 90 kan een rol gespeeld hebben dat de Balische woorden voor 8 en 9 geheel anders zijn dan de Sasakse, zodat misschien ook de woorden voor de | |
[pagina 156]
| |
tientallen die deze elementen bevatten, moeilijker overgenomen konden dan die van 30 tot 70, waar Sasaks en Balisch overigens veel dichter bij elkaar staan. Hoe het zij - van belang zijn hier vooral de woorden die wel aan het Balisch zijn ontleend en hun geografische verbreiding: dasa blijkt op het hele eiland binnengedrongen in de Sasakse serie behalve in het Noorden (geïsoleerde en ouderwetse dorpen). Het kruisje in het Westen, ten O. van Mataram stelt een Soembawarees kolonietje voor dat zich blijkbaar ook teweergesteld heeft tegen dit Balinisme. Overigens blijkt in het grootste deel van West Lombok dasa ingedrongen in alle vier de onderhavige tientallen. Alleen in een zestal dorpen tegen de Zuidelijke hellingen van het grote berggebied in het Noorden is in 70 pulu bewaard gebleven. Datzelfde geldt voor bijna geheel Midden-Lombok, waar | |
[pagina 157]
| |
men alleen een paar dorpen vindt waar zowel pituṅdasa als pituqpulu werd opgegeven. Het hele Oosten heeft dasa alleen in 30 en 40, enkele dorpen, waaronder de Soembawarese kolonies alleen in 30; dat geldt ook voor een paar dorpen in het N.W. (Tandjung en omgeving). Tenslotte kreeg ik ook voor Masbagiq (O. Lombok) nĕmdasa op - men zou aan een onjuiste opgave kunnen denken, omdat dit de enige plaats in Oost-Lombok is met deze vorm, ware het niet dat ook in andere gevallen juist deze plaats Balische invloed vertoont. De verklaring is ook niet moeilijk: Masbagiq is het grote marktcentrum van het Oosten, met bv. een zeer belangrijke veemarktGa naar voetnoot1 - het ligt voor de hand dat juist daar de Balische invloed het eerst doordringt, via Balische handelaren die daar regelmatig kwamenGa naar voetnoot2. Hiermee is tevens aangegeven hoe Balische invloed nu juist op de telwoorden van het Sasaks te verklaren zijn (want ook sommige hogere telwoorden zijn aan het Balisch ontleend): een van de weinige dingen die Baliërs en Sasaks wel samen moesten doen was het tellen: de boer die zijn schatting in de vorm van bossen rijst of geld aan de Balische heer moest afdragen, had uit dien hoofde regelmatiger contact met de Balische telwoorden dan hem lief was. En in het algemeen zal ook op de markt juist nogal eens tel-contact tussen Baliërs en Sasaks geweest zijn, en nog zijn zodat de tamelijk grote Balische invloed op de Sasakse telwoorden geenszins bevreemdend is. Overigens is wel frappant op deze tientallenkaart de zeer duidelijke zonevorming, de dasa-vormen rukken stap voor stap van West naar Oost, Noord en Zuid op. Duidelijk blijkt hoe iedere vorm op zichzelf opdringt, niet het element dasa als zodanig, maar de woorden tĕluṅdasa, pĕtaṅdasa enz. Ik vestig er nog eens de aandacht op dat een kaart van dit type volkomen afwijkt van de meeste andere kaarten van de atlas; deze vernieuwing heeft zich uitgebreid onafhankelijk van kolonisatie enz., dorpen in het Westen die in het algemeen hun oostelijk dialect op alle kaarten nog bewaard hebben gaan hier met de westelijke Balische vernieuwing mee. Dat geldt ook voor de andere kaarten waarop Balische invloed te zien is. Deze invloed is immers zeer recent - de Balische | |
[pagina 158]
| |
‘expansie’ is zeker niet in 1894 opgehouden, maar werkt tot op de huidige dag voort. Dat blijkt bv. ook heel duidelijk op de ‘kokosnoot’-kaart (Atlas kaart 54): het algemeen Sasakse woord is ñiur, soms ñur, het Balische woord ñuh; in het Westen zijn er een aantal Sasakse dorpen die nu ook hetzij ñuh, hetzij ñiuh hebben: het is duidelijk dat ook hier een woord dat in de omgang tussen Sasaks en Baliërs vaak voorgekomen zal zijn in sommige Sasakse dorpen een Balische vorm heeft gekregen. Opvallend is dat deze Balische vorm ook in het Tandjungse (aan de N.W. kust) gevonden wordt - terwijl juist daar de Balische invloed in de telwoorden zo gering is. De verklaring is te zoeken in het feit dat juist in het gebied van Tandjung grote klappertuinen liggen die eigendom van Baliërs zijn, maar waarin Sasaks werken: de Balische vorm voor het woord waarmee de kokosnoot wordt aangeduid, is dus begrijpelijk. Toch kan hier nog een andere factor een rol gespeeld hebben: er loopt nl. door Lombok een eigen Sasakse r/h isoglosse, onafhankelijk van Balische vormen: het N.O. heeft vaak r, waar de rest h heeft: biwir, lip tgo. biwih; dĕṅĕr, horen tgo. dĕṅah enz. Het is nu opvallend dat de ñuh- en ñiuh-plaatsen (die allemaal in het Westen liggen, wat afdoende bewijst dat hier inderdaad alleen een Balische vernieuwing als verklaring kan worden aangevoerd) allen voor lip juist de vorm biwih hebben, terwijl bv. noordoostelijke kolonies in het Westen die nog biwir hebben ook in ñ(i)ur de r bewaard hebben. Mocht dit juist zijn dan zouden hier inderdaad expansiologische en interne verklaring samengaan, wat op zichzelf natuurlijk niet bizonder is. Het spreekt vanzelf dat men geval voor geval moet trachten vast te stellen welke externe en interne factoren tezamen een zo goed mogelijke verklaring van het kaartbeeld geven. De gebrekkigheid van het beschikbare Sasakse taalmateriaal maakt inmiddels het aantal gevallen waarin de werking van interne factoren kan worden aangetoond zeer gering. Nog één voorbeeld van een Balische vernieuwing (Atlas kaart 35). Er is een bepaald type rijstschuur aan de Karangasems Balische cultuur ontleend op Lombok, mèt zijn Balische naam sambi. Op West-Lombok zijn Balische naam en type vrijwel de enige voorkomende, ook in Sasakse dorpen, wat licht te begrijpen is. Op Midden-Lombok vindt men meestal de sambi naast eigen Sasakse typen en namen; op Oost-Lombok is dat ook in een aantal dorpen het geval, maar daarnaast zijn er nogal wat dorpen waar Balische naam en type onbekend zijn. Bij de verbreiding van een dgl. taal- en cultuurelement spelen natuurlijk weer verschillende externe factoren een rol: er zijn dorpen waar door de economische omstandigheden gedurende lange tijd geen behoefte aan nieuwe schuren | |
[pagina 159]
| |
geweest is; er zijn andere dorpen die bv. door gedeeltelijke afbranding (niet zo zeldzaam) ineens een groot deel van hun schuren hebben moeten vernieuwen, zodat daar de nieuwe Balische vorm een grote kans kreeg. Sommige dorpen hebben hun eigen timmerlieden, andere laten mensen van buiten (event. Baliërs of Sasaks van West-Lombok) bouwen. Hier apprecieert men Balische smaak en mode, ginds neemt men iedere gelegenheid te baat om zich van de Baliërs te distanciëren. Zo kan men verklaren dat de verbreiding van een dgl. Balische vernieuwing geografisch een tamelijk grillig beeld oplevert. Inmiddels, zoals gezegd, zijn de kaarten waarop Balische invloed zich doet gelden, ver in de minderheid; het zijn de kaarten die de uitzonderingen vormen op het algemene beeld; en de andere kaarten leveren tesamen het materiaal dat voor de intern-Sasakse taalgeschiedenis het belangwekkendst is maar tevens veel moeilijker interpreteerbaar. Behalve de al gesignaleerde moeilijkheden: in hoeverre heeft in oudere tijd kolonisatie plaats gevonden die niet meer te achterhalen valt? en: welke vreemde invloeden hebben vóór de Balische gewerkt? zijn er nog twee algemene problemen die hier vermeld mogen worden: ten eerste is het een onoplosbare vraag of we bij de interpretatie van de kaarten mogen uitgaan van één ‘oer-sasaks’ dat zich naderhand gedifferentieerd heeft, al of niet onder invloed van buiten. Deze vraag is onoplosbaar omdat hij teruggrijpt naar de tijd van de komst van de Indonesische talen sprekende volkeren in de Archipel, maar hij is van essentiële betekenis: als men mag of moet aannemen dat de duidelijke tweedeling in Noordelijke en Zuidelijke dialecten teruggaat op een taal- of dialectverschil tussen twee groepen oorspronkelijke bewoners van het eiland krijgt men een geheel andere interpretatie van de kaarten, een heel andere Sasakse taalgeschiedenis dan wanneer men van een oorspronkelijke eenheid uitgaat. Het andere bizondere aspect van de taalgeschiedenis op Lombok is het volgende: het schijnt wel zeker dat, afgezien van het antwoord op de vorige vraag, men toch een paar belangrijke secundaire haarden van vernieuwing van de taal van Lombok kan aanwijzen, met name in het Zuid-Oosten en in het Noord-Oosten. Deze expansies zijn echter moeilijk te dateren - men heeft enig houvast in een geval als het woord voor tabak, tĕmbako, dat in het Z.O. en vandaar in het Z. en gedeeltelijk in het W. mako is geworden (Atlas kaart 56): dit woord is nl. door de Spanjaarden of Portugezen in Indonesië gebracht, dus op zijn vroegst in de zestiende eeuw op Lombok bekend geworden. Deze zuidoostelijke vernieuwing kan dus in dit geval niet ouder zijn. Men kan vermoeden - | |
[pagina 160]
| |
en dit vermoeden vindt enige steun in de mondelinge overlevering - dat in die tijd in het Zuid-Oosten van het eiland een centrum bestaan heeft, een rijkje dat misschien te gronde gegaan is door de gewelddadige verbreiding van de Islam, die waarschijnlijk in het Noord-Oosten voor het eerst vaste voet gekregen heeft; er zijn een vrij groot aantal van die zuidoostelijke vernieuwingen van de kaarten af te lezen. De grote moeilijkheid is nu echter dat dgl. vernieuwingen wel in hun ontstaan maar niet in hun verbreiding over een groter gebied aan een bepaalde tijd gebonden schijnen te zijn, misschien zelfs tot de huidige dag incidenteel doorwerken. Dat hangt natuurlijk weer nauw samen met de onderlinge verhouding tussen de dorpen en streken. Als we van hoofdplaatsen en rijken spreken moet men vooral niet denken aan verhoudingen als uit de Europese dialectgeografie bekend zijn als men Keulen, Amsterdam of Parijs haarden van vernieuwing, uitstralingscentra van taal en cultuur noemt. Het overwicht van het ene Sasakse dorp op het andere, van het ene rijk op het andere is kwantitatief altijd tamelijk gering geweest, en dat betekent dus dat de verbreiding van vernieuwingen in sterke mate afhing van allerlei andere factoren - interne zowel als externe naar men moet aannemen - die achteraf vrijwel nooit meer zullen zijn vast te stellen. Zo 'n vernieuwing kan eeuwen lang, in ongelijkmatig tempo hebben doorgewerkt terwijl misschien inmiddels de oorspronkelijke kern van zo 'n vernieuwing al lang zijn relatief dominerende plaats had verloren, en een nieuwe kern, die op zijn beurt taalvernieuwing bracht, die plaats had ingenomen. M.a.w.: expansies van verschillende vormen in hetzelfde gebied in tegengestelde richting zullen tot op de huidige dag moeten worden verondersteld. De kaarten leveren inderdaad telkens zo 'n grillig-gevarieerd beeld op dat zich alleen op deze wijze goed laat verklaren. Het zal wel duidelijk zijn dat het ontbreken van dgl. geprononceerde kernen en stromen de algemene beschrijving van de taalgeschiedenis van Lombok zeer bemoeilijkt. Het lijkt mij mede hierom niet dienstig om nog specifieke taalproblemen van Lombok in dit artikel uitvoerig te behandelen. Teveel zou op allerlei details van de Indonesische taalvergelijking moeten worden ingegaan. Ik wil aan de hand van één kaart de aard van de besproken problemen nog illustreren. Het is de kaart van de rijstkookpot. Er zijn in totaal op Lombok voor dit woord 4 etyma, die ik in hun frekwentste vorm geef: pĕriuk, beke, kĕmeq en pĕmoṅkaq. Gezien hun etymologie zowel als hun geografische verbreiding zijn stellig pĕriuk en beke het oudst, zij laten de oude Noord-Zuidtegenstelling zien. De pĕriuk- en pĕruk-dorpen in West en Oost zijn kolonies uit oude N. resp. N.O. berg- | |
[pagina 161]
| |
dorpen. Ook de beide beke-dorpen in West en Oost zijn kolonies, uit het Zuiden (niet dat in het uiterste Z.W.). Het is nu belangrijk te weten, maar moeilijk uit te maken of één van beide vormen ‘oersasaks’ is (en zo ja welke), dan wel beide vormen van het begin af op Lombok in verschillende nederzettingen gegolden hebben. Ik ben geneigd, uiteraard op grond van het totale materiaal - want dezelfde vraag doet zich bij veel kaarten voor - de noordelijke vorm als de oorspronkelijke te beschouwen. Daarvoor pleit met name ook het feit dat pĕriuk een zeer verbreid woord in de Indonesische talen is (men vindt aequivalenten in het Balisch, de talen van Java, in Dajaks en Maleis, maar ook in het Tagalog, de voornaamste taal van de Filippijnen). Het wekt daardoor de indruk het algemeen- en dus ‘oer’ -indonesische woord voor de kookpot te zijn. De etymologie van beke is duister, mogelijk is er een aequivalent in de taal van Saleier (het eilandje ten Z. van Celebes). | |
[pagina 162]
| |
Is pĕriuk inderdaad het oudste woord, dan moet men beke als een oude vernieuwing in het Zuiden beschouwen. Andere kaarten steunen deze opvatting (kaart 27 van de Atlas met name). Een chronologisch waarschijnlijk latere vernieuwing schijnt kĕmeq, dat in het Z.O. ontstaan, schijnt te zijn, misschien tot dezelfde expansie als het genoemde mako (tabak) behoort. Het is een alleen in het Sasaks bekende afleiding met een prefix kĕ- van het veel algemenere woord me dat gekookte rijst betekent, en in heel Zuid-Lombok voorkomt. Deze vorm kĕmeq is in het Z.O. algemeen, zoals uit de kaart blijkt, en heeft zich in het Westen sterk verbreid, vooral ook via allerlei kolonies. Het valt op deze kaart op, dat het Midden-Zuiden (het beke-gebied) thans uitgesproken het karakter van relictgebied draagt - op andere kaarten blijkt duidelijk hoe dit zuidelijke gebied steeds meer ingekrompen wordt. De expansie van kĕmeq ten koste van beke gaat stellig tot op de huidige dag voort. De laatste vernieuwing is dan pĕmoṅkaq: dit woord komt ook in het Soembawarees voor - het ligt, gezien nog andere bizonderheden ook voor de hand te vermoeden dat het op Lombok uit die taal ontleend is. De enkele pĕmoṅkaq-gevallen op West-Lombok zijn te verklaren door kolonisatie uit het Noord-Oosten. Als deze theorie juist is moet pĕriuk in het hele Noord-Oosten verdwenen zijn - de dorpen waar men het op de kaart nog vindt ingetekend zijn geen relicten in eigenlijke zin, het zijn twee kolonies uit een geisoleerd bergdorp. Maar andere kaarten wettigen de veronderstelling dat inderdaad in het Noord-Oosten een andere, oudere vorm verdwenen is. Als ik een gissing tot datering van deze N.O. vernieuwing moet doen is het de tijd omstreeks 1600 - het is bekend dat Soembawa op Lombok grote invloed heeft gehad in de begintijd van de V.O.C. in Indonesië. Centrum van deze invloed was toen het in het N.O. gelegen Sélaparang. Deze kaart demonstreert dan ook nog hoe expansies gelijktijdig in tegengestelde richting werken: men vindt enerzijds dorpen die historisch en meestal ook taalkundig tot het N.O. behoren maar in dit geval kĕmeq, de zuidoostelijke vorm hebben - daarnaast heeft pĕmoṅkaq een of twee dorpen veroverd die in het algemeen taalkundig tot het Z.O. behoren. Het zal duidelijk zijn dat de dialectgeografie op Lombok enerzijds allerlei aspecten vertoont die ook de Westerse dialectgeograaf zeer vertrouwd zijn - daarnaast zijn er specifieke moeilijkheden zowel bij het verzamelen als bij het bestuderen van het materiaal waarvan dit artikel vooral een indruk heeft willen geven. Al met al geloof ik toch wel dat men mag zeggen dat de methode zoals die zich in het Westen heeft ontwikkeld ook in een gebied als Lombok alleszins bruikbaar is. | |
[pagina 163]
| |
Hoe afhankelijk de dialectgeografie is van andere wetenschappen als geschiedenis, volkskunde en sociologie wordt inmiddels misschien juist op een terrein als waarop ik werkte, waar vrijwel alle voorstudie en hulp van buiten ontbreekt pas recht duidelijk. Ik geloof daarom dat een dialectgeografisch onderzoek vooral in die gebieden van Indonesië het best kan worden ondernomen waarvan de geschiedenis het meest bekend is - ik denk vooral aan Java en Bali. Daar zal de dialectgeografie niet alleen waardevol materiaal kunnen leveren voor de opheldering van de nu nog vrijwel onbekende taalgeschiedenis, maar ook op zijn beurt kunnen bijdragen tot het aanvullen van de lacunes die nu nog bestaan in onze historische kennis in de ruimste zin van het woord.
Dr. A. Teeuw |
|