| |
| |
[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48] | |
Dr. Herman-Lambertus Bezoen
| |
| |
| |
Dr. Herman-Lambertus Bezoen †
Een noodlottig ongeval maakte op Zondagavond 2 Augustus een eind aan het leven van Dr. Herman Lambertus Bezoen. Hij was op 19 April 1908 te Enschede geboren, en werd dus vijf en veertig jaar oud. Zijn heengaan op nog zo jonge leeftijd betekent een ernstig verlies, voor zijn gezin, voor de Amersfoortse R.H.B.S. waaraan hij werkzaam was, en voor de Nederlandse taalkunde, meer in 't bijzonder de dialectologie, waarvan hij een der verdienstelijkste vertegenwoordigers was.
Bezoen was een geboren dialectoloog. Als jongen rondzwervend door het Twentse land nam hij de volkstaal en het volksleven in zich op, zodat deze als het ware met hem vergroeid waren. Het lag dan ook voor de hand dat hij zijn studie in de Nederlandse taal aan de Universiteit van Amsterdam zou bekronen met een dialectologische dissertatie. In 1938 promoveerde hij op een proefschrift over de Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede, een boek dat in de lange reeks van Nederlandse dialectmonografieën een eervolle plaats inneemt, en waaruit elke lezer de overtuiging moest krijgen dat de schrijver het dialect van zijn geboortestad en van de omringende dorpen volkomen beheerste. Hoezeer hij waarde hechtte aan de dialectstudie blijkt uit een van de stellingen: ‘De bestudering der gesproken taal is voor de taalkundige scholing van zo groot gewicht, dat de student in de Nederlandse letteren verplicht diende te worden enige weken lang een dialect te observeren om er verslag over uit te brengen.’
Bezoens proefschrift was niet zijn eerste publicatie. Al in 1932, nog in zijn studentenjaren, was hij begonnen te schrijven, tegelijkertijd in het Leidse Tijdschrift en in Onze Taaltuin, dat toen juist was opgericht. In beide tijdschriften heeft hij een reeks van meest korte bijdragen gepubliceerd, vooral van lexicologische aard en voor een deel over Twentse woorden. De lexicografie bezat de liefde van zijn hart, en nadat hij in 1935 zijn doctoraal-examen had afgelegd heeft hij dan ook ernstig gestreefd naar een aanstelling bij het Woordenboek der Nederlandse taal. Met de hem kenmerkende ongedurigheid besloot hij echter, terwijl de besprekingen nog gaande waren, een leraarsbetrekking aan te nemen in Batavia (Djakarta), waar hij in Januari 1937 in functie trad. Een half jaar later werd hij aangesteld aan de H.B.S. in Buitenzorg, waar hij werkzaam bleef tot hij in December 1941 gemobiliseerd werd als
| |
| |
hospitaal-soldaat. Zijn verblijf in Indonesië, eenmaal onderbroken door een kort verblijf in Holland met het oog op zijn promotie, eindigde als dat van zovele Nederlanders met een opsluiting in een Jappenkamp, in Maart 1942. In 1946 herenigd met zijn gezin vernam hij dat zijn vrouw, die in een ander concentratiekamp was opgesloten, al die tijd een kistje met papieren aan het speurziek oog der Japannezen had weten te onttrekken. Dit kistje bevatte o.a. het handschrift van Taal en volk van Twente, dat in 1948 in druk verscheen. Meer nog dan door zijn dissertatie zal de naam van Bezoen door dit boek blijven voortleven. Hij schreef het voor alle Twentenaren, ‘voor de boeren, de kantoorbedienden en de fabrieksarbeiders zowel als voor de onderwijzers, de handelsreizigers en fabrikanten’. Het is een welsprekend getuigenis van een diep inzicht in het wezen van de Twentse volkstaal en van een rijke kennis van haar woordenschat. Het is bovendien een vurig pleidooi voor het hooghouden van het dialect, waarvoor Bezoen zijn leven lang met hartstocht heeft gepleit. Hoe heeft hij het de school niet kwalijk genomen, dat ze het dialect stelselmatig tegenwerkte! ‘De volkstaal’, schreef hij, ‘en daarmee het volksleven, te leren kennen, het is de moeite volop waard en toch moest het lagere en middelbare onderwijs daarin te kort schieten. Maar het mag niet voorkomen dat een schooljongen, die zich een plat woord laat ontvallen, beschaamd wordt gemaakt door den meester; dat er op mensen, die alleen dialect kunnen spreken, neergezien wordt als op Nederlanders van de tweede rang. Dat men Frans of Latijn en Grieks kent en de volkstaal van zijn eigen stamland niet vermag te verstàan. Dat de stadse schooljongen alleen van de omgang met zijn klas- en standgenootjes kan profiteren. Dat hij van jongs af door een onoverbrugbare kloof gescheiden wordt van al de overige bewoners van
zijn geboortestreek. Zou het dwaas van u wezen, zo gij uw zoonlief van de H.B.S. gedurende zijn zomervacantie bij een boer in de kost legde om het hooi te helpen binnenhalen? Ongezond is het niet en hij leert mensen kennen en dieren en taal. Misschien ook wel een ruw woord; maar lieve hemel, de taal van de scholieren is nu ook niet de meest kuise, maak u daarover geen illusies.’ Zo 'n citaat is typerend voor Bezoen.
Na zijn terugkomst in Nederland was hij, in September 1946, leraar geworden aan het Lyceum van Koevorden. Ook nu weer had hij gedacht aan de mogelijkheid van een aanstelling bij het Woordenboek, en de besprekingen waren ditmaal al in een vergevorderd stadium, toen hij besloot naar het oude vestingstadje aan de Drents-Overijselse grens te gaan, waar zijn gezin eindelijk weer een behoorlijk huis kon krijgen,
| |
| |
en waar hij in de onmiddellijke nabijheid was van zijn geboorteland. In Koevorden heeft hij hard gewerkt; het was alsof hij de schade van de oorlogsjaren wilde inhalen. Hier kwam in de eerste plaats de bewerking tot stand van de 23ste druk van het Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal van Koenen-Endepols. Alleen ingewijden kunnen zich een voorstelling vormen van de inspanning en de tijd, die voor deze bewerking nodig waren. Terecht hebben de critici erop gewezen, dat Bezoen van dit beproefde woordenboek een geheel oorspronkelijke bewerking heeft gegeven en het gemoderniseerd heeft in de beste zin van het woord. Bezoens taalbesef is altijd heel reëel geweest en ook daarom was hij de aangewezen man om dit meestgebruikte school- en handwoordenboek grondig te bewerken. Zijn arbeid kon slechts deze ene herdruk onmiddellijk ten goede komen, maar zolang dit boek wordt herdrukt zal het van die arbeid de sporen blijven dragen.
In 1949 verscheen onder zijn redactie en die van Dr. J. Naarding het eerste nummer der nieuwe serie van de Driemaandelijkse Bladen. Dit driemaandelijks tijdschrift voor taal en volksleven in het Oosten van Nederland, de voortzetting van het gelijknamige tijdschrift van Dr. J. Bergsma, nam van het eerste nummer af een eervolle plaats in onder de tijdschriften van dit soort, doordat de redacteuren zich de medewerking verschaften van vele Nederlandse en Duitse dialectologen van erkende reputatie. Ook hierin kwam een kenmerkende eigenschap van Bezoen tot uiting: het enthousiasme dat hemzelf dreef wist hij ook op anderen over te dragen. Hij zette ook anderen aan het werk, hij was vrijgevig met het materiaal, dat hij verzameld had; het was er hem alleen om te doen dat dit zoveel en zo goed mogelijk tot zijn recht kwam.
Van dat materiaal heeft hij zelf maar een deel bewerkt. Een volledige opsomming van zijn werk, voorzover dit afzonderlijk of in tijdschriften en verzamelwerken is verschenen, vindt men in de bibliografie, die zijn leerling W.G. Rensink heeft samengesteld, en die als bijlage aan dit artikel is toegevoegd. Enkele titels uit de laatste periode van zijn leven noemen we nog afzonderlijk, en dan allereerst het nog te Buitenzorg geschreven artikel Het historisch onderzoek van de landstaal (Tijdschrift voor Geschiedenis, 56, 1941). Men bewondert dit knappe, instructieve opstel te meer, wanneer men bedenkt dat het geschreven werd in een land, waar de Neerlandicus allerlei onontbeerlijke hulpmiddelen moest ontberen. Zijn retrospectieve voorkeur kwam op even voortreffelijke wijze tot uiting in de voordracht, die hij in 1950 voor de Arnhemse Akademiedagen hield: Verleden, heden en toekomst van de dialectstudie
| |
| |
van Overijsel en de Achterhoek. Een jaar vóór zijn dood gaf hij het zgn. Dumbar-handschrift uit, een idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw. Een aanvulling daarop verscheen in de lopende jaargang van de Driemaandelijkse Bladen (Overijsels van het einde der achttiende eeuw). De verschijning van deze woordenlijst in een keurig verzorgde uitgave was een grote voldoening voor hem. Ontevreden met het Twents-Achterhoeks woordenboek (1948) van Wanink, verzamelde hij zelf materiaal voor een idioticon, en men kan slechts hopen dat anderen dit werk tot een goed einde zullen brengen.
In September 1952 werd hij leraar aan de R.H.B.S. te Amersfoort. Een van de redenen voor zijn vertrek uit Koevorden was, dat hij meer in de buurt van de universiteitssteden wilde wonen. Ofschoon hij zelden vergaderingen en congressen bezocht, stond hij, vooral schriftelijk, met vele vakgenoten in binnen- en buitenland in geregeld contact. Toen men na de oorlog een actie begon om in Groningen een Nedersaksische leerstoel te vestigen, werd zijn naam terstond genoemd als van een serieus candidaat, volgens velen zelfs de meest serieuze. Bezoen heeft op deze benoeming niet gerekend. Wie hem kenden wisten dat de welkomstgroet aan Heeroma in de Driemaandelijkse Bladen volkomen eerlijk gemeend was.
Bezoen heeft ons veel werk nagelaten, in druk en in handschrift, genoeg om zijn naam te doen voortleven. Maar wie op de middaghoogte van zijn leven sterft, laat een ‘unvollendete Symphonie’ na. Hij had nog zoveel plannen, in zijn nalatenschap liggen nog zovele bouwstoffen, die nu andere handen tot een bouwwerk moeten schikken. Het is niet gemakkelijk, te berusten in deze plotselinge dood, in dit volkomen onverwachte einde van een leven dat zozeer geladen was met activiteit.
Voor ons, die hem als vriend en wetenschappelijk werker hebben gekend, zal hij in onze herinnering blijven voortleven als een stugge Twent, terughoudend en gereserveerd, maar vriendelijk en hulpvaardig voor wie zijn genegenheid had gewonnen. Een weerbarstig mens, die fel kon zijn in zijn aanval en verdediging, wanneer het een zaak betrof die hem lief was. Een mens die zich moeizaam zijn leven had opgebouwd, die moeilijk was, meer voor zichzelf dan voor anderen. Een markante persoonlijkheid, iemand die men niet meer kon vergeten wanneer men hem eenmaal ontmoet had. En wie hem van meer nabij mochten ontmoeten, zullen dat ook na zijn heengaan als een voorrecht blijven beschouwen.
P.J. Meertens.
| |
| |
| |
Bibliografie van de werken van Dr. H.L. Bezoen
samengesteld door W.G. Rensink
Symen sonder Soeticheydt/vs. 415. - Ts. 51 (1932), 275-276. |
Naar aanleiding van ndl. mok, mokken. - O. Tt. 1 (1932/33), 181-183; Nogmaals ndl. mok, mokken. T.a.p., 309. |
Over eenige diernamen in het Nederlandsch. - Ts. 53 (1934), 81-88. |
Zo dronken als een kraai. - O. Tt. 3 (1934/35), 279-283. |
Maastrichtsch kreye. - Ts. 54 (1935), 244. |
Bij de mist-kaart. - O. Tt. 4 (1935/36), 118-121. |
Gallée en Ballot. - O. Tt. 4 (1935/36), 375-379. |
Vinkenkerels en vogelaarstaal. - O. Tt. 4 (1935/36), 170-176. |
Anzeige [von:] K. Heeroma, Hollandse dialektstudies. - Niederd. Jahrb. 62 (1936), 172-173. |
Mndl. (Wvla.) baeyen, Oostndl. beeën. - Ts. 55 (1936), 171-174; aanvulling, t.a.p. 290. |
Twe. lūn, ‘hoornpit’. - Ts. 55 (1936), 262-268. |
Het taalkundig geslacht te Enschede. - O. Tt. 5 (1936/37), 257-266. |
De akkernaam fekkenstuk en zijn verwanten. - Ts. 56 (1937), 225-233. |
Een zonderlinge haas in Twente. - Eig. Volk 9 (1937), 131-132. |
Enscheder stadstaal. (Proeven van Twentsche dialecten door H.L. Bezoen, G. en J. Heitkamp en B. Ribbert.) - O. Tt. 6 (1937/38), 351-353. |
Gronings: ool hinne. - O. Tt. 6 (1937/38), 173-174. |
Nedl. hillebillen ‘stoeien’. - O. Tt. 6 (1937/38), 172-173. |
Zichte (sikkel), zichten (maaien, zeven). - O. Tt. 6 (1937/38), 201-202. |
Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede. Leiden, 1938. Proefschrift Amsterdam. |
Ndl. door, bnw. - Ts. 57 (1938), 150. |
Oostndl. bijzinnig. - Ts. 57 (1938), 237. |
Oostndl. weesboom. - Alb. Baader (1938), 99-103. |
Oostndl. beteun(e), betuun(e), ‘schaars’ [< * bi-twên(e)]. - Ts. 60 (1941), 119-125. |
Nederlands en Duits aan de rijksgrens. - Peilingen, bijlage van Het Middelbaar onderwijs in Nederl.-Indie 1 (1941), 254-258. |
Het historisch onderzoek van de landstaal. - Tijdschr. Gesch. 56 (1941), 39-50. |
Het Saksisch. Erica 1 (1945/46), no. 9, 10-11. |
Het jaar rond met den Twentsen boer. Erica 1 (1945/46), no. 11, 10-14. |
Nederlandse soldatentaal in Indiè. - N. Tg. 39 (1946), 143-144. |
Spreekwoorden uit Twente. Erica 2 (1946/47), 94-96, 125-126. |
Varia Tubantica. - Ts. 65 (1947/48), 28-37. [Nalezing op zijn dissertatie]. |
Taal en volk van Twente; waarin verscheiden hoofdstukken over de gewestelijke taal van boeren en burgers zijn vervat, de doopceel wordt gelicht van vele oude woorden en verdere eigenaardigheden zijn beschreven van de bewoners, alsmede hun bedrijf en hun dialecten. Assen, 1948. (Teksten en studien op het gebied van taal, stijl en letterkunde uit de Noordelijke provincien, N.R. dl. 1.) |
| |
| |
De vrije dag van de vinkenkerels. - Twentel. 1 (1948), no. 13, 4. |
Die arme rijkdom van het dialect. - Driem. Bl. N.S. 1 (1949), 124-125. |
Flietsepee - fiets(e). - Driem. Bl. N.S. 1 (1949), 128. |
Een nieuw Gallée. - Taal en Tongv. 1 (1949), 62-72. [N.a.v.: G.H. Wanink, Twents-Achterhoeks woordenboek]. |
Wrak goed. - Driem. Bl. N.S. 1 (1949), 35. |
Groninger dialectonderzoek. - Driem. Bl. N.S. 2 (1950), 60. |
Een oude kennis in Nieuw-Schoonebeek. - Driem. Bl. N.S. 2 (1950), 85-86. |
Slachtrijp en stootvast. - N. Tg. 43 (1950), 49-51. |
Verleden, heden en toekomst van de dialectstudie van Overijsel en de Achterhoek. - Akademiedagen 3 (1950), 73-90. |
Voor schut staan, verschut lopen. - N. Tg. 43 (1950), 228-229. |
Genusaanduiding bij stofnamen. - N. Tg. 44 (1951), 176. |
Het Dumbar handschrift. Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw samengesteld door Gerard Dumbar, Herman Scholten en Jan Arend de Vos van Steenwijk, uitgeg. door.... Deventer, 1952. |
M.J. Koenen [en] J. Endepols, Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal. 23ste druk, uitgeg. door... Groningen enz. [1952]. |
Wat is eigenlijk een knipmuts? Driem. Bl. N.S. 4 (1952), 61. |
Overijsels van het einde der achttiende eeuw. Driem. Bl. N.S. 5 (1953), 7-23. [Aanvulling op Het Dumbar handschrift]. |
|
Verder nog verspreide artikelen verschenen in Tubantia, De Vacature en De Vrije Twentsche en Achterhoeksche Courant. |
|
|