Tijdschriftenschouw
It Beaken XII (1949), nr. 4: A. Sassen wijst op de mogelijkheid dat enkele soortnamen hun oorsprong vinden in eigennamen, naar het voorbeeld van ‘een houten Klaas’ en derg. O.a. brengt hij zo het Gron. geze, goze, een vergeetachtige vrouw, in verband met de vrouwennaam Geessien en de mansnaam Gozze. Hij wijst er ook op, dat ‘klanksymboliek, het scheppen van geheel nieuwe woorden vooral bij sterk emotionele sprekers naar in het onderbewuste aanwezige bepaalde sterk-expressieve klankgroepen bijv., ontsnapt aan het speurend, logisch denkend verstand’, een feit dat bij het etymologiseren nog dikwijls te veel over het hoofd wordt gezien.
Driemaandelijkse Bladen. Nieuwe Serie, jg. I (1949), nr. 2: A.P. de Bont geeft een verklaring van het bij Kiliaen voorkomende woord hesse = kat, dat deze opgeeft als Hollands, speciaal als Heusdens. Het woord kan ook betekenen: paard en veulen, en het hangt waarschijnlijk samen met het mnl. haessene. In het volgend nr. bestrijdt K. ter Laan deze hypothese in een artikeltje over Lokroepen zonder een etymologie te geven voor dit woord hes. Verder bevat nr. 2 een uitvoerig, met kaarten geïllustreerd artikel over De oude IJselstreek een grensgebied, van Mej. A.R. Hol, waarin zij als materiaal verwerkt: de slot-n in werkwoordsvormen, het voornaamwoord ie - i-j, het voorvoegsel e- in het verleden deelwoord, het meerv. van de tegenw. tijd op -(e)t en enkele woorden. W.H. Dingeldein geeft een verzameling spreekwoorden en zegswijzen uit Denekamp en omgeving, die wordt vervolgd in nr. 3 en 4. - Nr. 3. - H.J. Moerman geeft een samenvatting van het materiaal uit Schönfeld's Veldnamen in Nederland, dat belangrijk is voor oostelijk Nederland, J. Naarding doet een korte mededeling over het woord blennechien = blaar, en over bezík = afzonderlijk, apart. - Nr. 4 - J. Broekhuysen geeft een aanvulling op het artikel van Dr. Hol in nr. 2 met kaarten van de voederbak van het varken en van het moedervarken en een mededeling over het gebruik van infinitieven met of zonder s. Erich Nörrenberg verklaart het Westfaalse en Saksische woord helweg als lijkweg; B.H. Slicher van Bath verklaart Pierik in landnamen als laaggelegen, moerassig land; B. van den Berg en K. ter Laan geven aanvullingen op het artikel van de eerste in nr. 1 over Marktrayons en Taalrayons en B. van den Berg geeft enkele voorbeelden van woorden die niet samenvallen met de marktrayons als omheinen, waarvan hij twee
kaarten publiceert.
De Nieuwe Taalgids 42 (1949), nr. 1: C.B. Van Haeringen schrijft over de invloed, die het streven naar distinctie kan hebben op de taal van bepaalde groepen; soortgelijke overwegingen zouden ook bij de dialectstudie van waarde kunnen zijn.
De Speelwagen 4 (1949) nr. 10: G. Karsten geeft een aannemelijke verklaring voor het door Boekenoogen vermelde woord ievering voor stoep (aan het water), dat voorkomt onder Hoorn en in andere vormen verschijnt in de Westfriesche Stadrechten.