dy 't raeiend de lâns de borren flerkje, vrouwen, die met groot geschreeuw en lawaai langs de straat slenteren; hear dy froujûd rys raeie hoor die vrouwen eens te keer gaan. Het vormt dus een kleine aanvulling op het artikel van A. Weynen in Onze Taaltuin VIII, 10, slot over ‘raggen’.
Tersch. râeie komt overeen met het daar genoemde Gron. raagn schreeuwen, schelden, en het deverbatief 't raag, de rage met tersch. raeier, beide Ter-Schellinger woorden met gemouilleerde g. De ‘noordoostelijke semasiologische groep van “hinderlijk lawaai maken” moet dus met Ter-Schelling worden uitgebreid.
Het Nwfri. schijnt het niet te kennen. Het Fri. Wdb. II, 2 geeft voor raeije alleen reien, hand aan hand een rei vormen en dansen en omschrijft ‘kweasprekkers, dy bylje en raeije’ uit een geschriftje van R. Posthumus 1824 als ‘kwaadsprekers, die schreeuwende ronddansen’. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat we ook hier met ons raeie te doen hebben als synoniem van bylje (= huilen), want ‘dansende kwaadsprekers’ zijn toch wel een zeer ongewone verschijning. Ook het Lyts Frysk Wirdboek uitgegeven door de Fryske Akademy 1944, kent raeije alleen in de bet. van ‘reien, ronddansen; omverstoten, ergens afslingeren’.
Volledigheidshalve vermeld ik, dat tersch. reagje gebruikt wordt als nwfri. reagje: de schôstien reagje de schoorsteen ragen, vegen; topreagje 't bovenste gedeelte van de schuur ragen.
Retsebel. Een retsebel is een kletsmajoor, een praatmoer. Het drukt ongeveer hetzelfde uit als raeier, maar zonder het drukke, lawaaierige. Het laatste lid is wel hetzelfde als dat in ‘morse’ bel, lellebel, enz., d.i. lap, vod, fig. slordige vrouw, slons. In het eerste deel hebben we te doen met de geassibileerde vorm van ofri. rethia reden, spreken, waarvan de daarmee overeenkomende tersch. vorm retse als zelfstandig werkwoord verouderd is. Ik kan het mij echter nog wel herinneren: retse, dat se kan! kletsen, dat ze kan!
Retsebel is dus een samenstelling, die bestaat uit stam van w.w. + zelfst. nw., zoals morsebel, kletskous, enz.
Otersch. heeft hiervoor radjebel, waarschijnlijk aansluitend bij ndl. rad, snel, want wester- en oostersch. is rad = rêd [rɛːt]. Het kon ontstaan, toen de bet. van retse niet meer werd gevoeld. Ook op West hoort men tegenwoordig deze vorm.
Oeral. De bet. van oeral overal, is verschillend al naar gelang de klemtoon op het eerste of laatste lid valt.