behandeld. Deze indeling moge, dit erkent de schrijver zelf, wat al te scherp zijn, zij behoeft geen rechtvaardiging.
Het eerste Boek bood de Schrijver de meeste moeielikheden, daar hij op dat gebied minder voorgangers had dan voor de andere gedeelten; voor ons is het dan ook het belangrijkst. Als men de eenvoud der voorstellingen van het Paas- en het Kerstverhaal vergelijkt met de overdreven pracht der latere mysteriespelen, dan heeft men moeite zich dit verschil als door geleidelike overgangen ontstaan te denken. Doch hier zien wij de evolutie vóór ons. Wij zien bijv. hoe de ster die de Drie Koningen geleidt naar de krib, langzamerhand een glinsterende krans wordt die niet langer onbewegelik blijft, doch door een ‘klerk’ langzaam wordt voortbewogen, hangende aan een koord van af de hoogste galerij. Wij zien hoe oorspronkelik het vertonen alleen ten doel had, de kennis van het Evangelie binnen het bereik te brengen van de onontwikkelde grote massa, en deze te boeien; en hoe dit van zelf leidde tot voortdurende uitbreiding en verbetering van het dekor, waardoor langzamerhand hetgeen tot stichting moest dienen, tevens werd tot een vermaak. In alles kan men die ontwikkeling waarnemen; akteurs, schrijvers, ondernemers, allen voegen zich naar de nieuwere eisen.
Veel biezonderheden van het dekor der mysteriespelen worden door de inrichting van het liturgiese drama verklaard. De Schrijver legt de nadruk erop dat, indien het paradijs altijd is voorgesteld als hoger gelegen dan de andere delen van het toneel, dit komt doordat de engelen zich oorspronkelik, bij hun Aankondiging aan de herders, op de hoge galerijen van de kerk plaatsten.
Zeer belangrijk is het hoofdstuk gewijd aan de bespreking van de inrichting van het toneel en de plaatsing der ‘mansions’. Men weet dat, op gezag der broeders Parfait, lange tijd geloofd is aan het bestaan van verschillende boven elkaar geplaatste verdiepingen. Sedert is men van deze verkeerde mening teruggekomen. De Schr. toont het ongegronde ervan uitvoerig aan. Evenwel, hij neemt geen genoegen met de tegenovergestelde voorstelling, dat nl. de verschillende plaatsen der handeling altijd naast elkander stonden. Want