Taal en Letteren. Jaargang 16
(1906)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Folklore in de Camera obscuraElk herinnert zich uit de Familie Kegge de babbelachtige hospita van Suzette Noiret, die Hildebrands mededeeling ‘De juffrouw is aangerand’ met een vloed van woorden beantwoordt, waarvan de volgende wel opmerkelijk zijn: ‘Der is nog reis een winter geweest, dat 'et zoo erg was. Et was in de tijd dat ik op alle dag liep van me derde. Maar toen brakken ze in bij de lui en kwammen voor de lui der bed staan, met een armpie van een ongeboren kind. Daar zel meheer wel van gehoord hebben. En dan stakken ze zoo'n armpie in brand, en ze draaiden 't driemaal over de lui der hoofd om, en dan zeien ze, ja wat zeien ze ook? dan zeien ze: die waakt, die waakt; die slaapt, die slaapt! en in die omstandigheid, wil ik maar zeggen, daar je dan in verkeerde, daar bleef je ook in.’ Het spreekt van zelf: de juffrouw uit den komenijswinkel bedoelt: je bleef slapen, wanneer je sliep, waken, wanneer je waakte, en in het laatste geval kon je geen vin verroeren, zoodat de inbrekers vrij spel hadden. Hoe komt Hildebrand aan deze voorstelling? Heeft hij dit staaltje van bijgeloof opgehaald uit zijn herinnering van buitenlandsche litteratuur, en ter wille van de schilderachtigheid ingevoegd, of uit den Nederlandschen volksmond opgeteekend? Hebben we hier te doen met romantisch gekleurd of zuiver realisme? Voorzoover we kunnen na- | |
[pagina 104]
| |
gaan, is een dergelijk toovermiddel wel bekend in BelgiëGa naar voetnoot1) doch voor onze gewesten althans niet opgeteekend. Mogen we daaruit besluiten, dat Hildebrand het dús niet uit een Nederlandschen mond gehoord kan hebben? Zoolang we niet alles weten van onze folklore, zou dit gewaagd zijn. Aan den anderen kant dient er echter op gewezen, dat een soortgelijk bijgeloof, behalve in België, ook in Engeland, Frankrijk, Duitschland en Spanje, blijkens mondelinge zoowel als schriftelijke overlevering, meermalen aangetroffen wordt. Een enkel voorbeeld moge dit illustreeren. Ik ontleen het aan het 5e boek van Thalaba the destroyer, een dichtwerk van Robert Southey. Mohareb, de duivelsche geleider van den jongen held Thalaba, haalt uit zijn zak een verdorde, verschrompelde menschenhand voor den dag, doet de vingers ervan klemmen om een kaars, steekt die aan en dompelt, door hem dezen magischen kandelaar voor te houden, den bewaker van een onderaardsch hol, den reus Zohak, plotseling in slaap, zoodat de toegang vrij is. Ter toelichting geeft Southey in zijn Notes het woord aan Grose, schrijver van Provincial Glossary and popular Superstitions. De vertaling laat ik hier volgen. ‘Ik zal, zegt Grose, een staaltje van uitheemsch bijgeloof overschrijven, dat in vele streken van Frankrijk, Duitschland en Spanje is ingeworteld. Het verhaal en de wijze van bereiding schijnt door een rechter gegeven te zijn; wat dit laatste aangaat (de bereiding) is er een treffende overeenkomst met de betoovering in Macbeth. Van de Hand des Roems (Hand of Glory)Ga naar voetnoot2) die gebruikt | |
[pagina 105]
| |
wordt door inbrekers, om zonder vrees voor verzet, 's nachts in de huizen binnen te dringen. Ik erken dat ik het geheim van de Hand des Roems nooit beproefd heb, maar ik ben driemaal tegenwoordig geweest bij de veroordeeling van booswichten, die na foltering bekenden er gebruik van te hebben gemaakt. Op de vraag, wat het voor een ding was, hoe zij er aan kwamen en wat het nut en de eigenschappen ervan waren, antwoordden ze, 1e, dat het nut van de Hand des Roems hierin bestond, dat men hen wien men ze voorhield, zoo hevig deed schrikken dat ze zoo goed als dood waren en geen lid konden verroeren; 2e, dat het de hand van een verhangen man was, en 3e, dat ze op de volgende wijze moest worden geprepareerd: Neem de hand, de linker of rechter, van iemand die dicht bij den grooten weg is opgehangen; wikkel ze in een stuk van een lijkkleed, wring ze daarna goed uit, zoodat er geen droppeltje bloed meer in is; doe ze dan in een aarden pot met Zimatsalpeter, zout en peper, alles goed fijn gestampt; laat ze vijftien dagen in den pot; neem ze er dan uit en leg ze gedurende de hondsdagen 's middags in de zon, tot ze door en door droog is; en als de zon niet fel genoeg schijnt, doe ze dan in een oven, gestookt met gedroogde varens en ijzerkruid. Maak dan een soort van kaars van het vet van een gehangen man, maagdenwas en sisam van Lapland. De Hand des Roems dient voor kandelaar om deze kaars vast te houden als ze aangestoken wordt. Haar eigenschap is, dat waar men met dit vreeselijk voorwerp verschijnt, de menschen aan wie het voor wordt gehouden, niet in staat zijn, zich te bewegen. Op de vraag, of er geen middel of tegengif bestond, om die bezwering te niet te doen, zeiden ze, dat de Hand des Roems haar uitwerking miste en de dieven er niets aan hadden, wanneer de drempel van de huisdeur | |
[pagina 106]
| |
en andere plaatsen waarlangs ze zouden kunnen binnenkomen, werden ingesmeerd met een zalf, samengesteld uit de gal van een zwarte kat, het vet van een witte hen en het bloed van een katuil; welk mengsel noodzakelijk in de hondsdagen moest bereid worden.’ Southey voegt er aan toe: ‘Iets dergelijks vertelt Torquemada van de Mexicaansche dieven. Zij hadden de linker hand en arm bij zich van een vrouw, die in haar eerste bevalling was gestorven; hiermee sloegen ze tweemaal op den grond, vóór het huis dat ze van plan waren te plunderen, en ook de deur tweemaal, en den drempel tweemaal; en de bewoners konden door deze betoovering niet wakker worden als ze sliepen, en wanneer ze wakker waren, waren ze verbijsterd en beroofd van spraak en beweging, zoolang de noodlottige arm in het huis was. Lib. XIV. C. 22.’ Men ziet, het verhaal in de Familie Kegge komt deels overeen met dat van Grose, deels met de lezing bij Torquemada, terwijl het ook weer van beide verschilt. Indien Hildebrand Southey's gedicht gekend heeft, is het dus mogelijk, dat in zijn herinnering de beide voorstellingen, vervaagd en gewijzigd, tot eene zijn versmolten. Maar het is ook niet meer dan een mogelijkheid.
Rotterdam. K.H. DE RAAF. |
|