Liplap.
Liplap, thans weinig of weinig of niet meer gebruikt, is, zegt Prof. Veth in zijn Uit Oost en West, uit geen bekende taal te verklaren, of men moest er het Bataksche liplip in vinden, wat maar eventjes beteekent: iemand als zijn bloedverwant verloochenen, omdat men zijn schulden niet wil betalen. Maar dat is natuurlijk geheel onaannemelijk. Prof. Veth ziet er een komisch, willekeurig gevormd woord in, een spotwoord dat, eenigszins geluidnabootsend, op de hoogst gebrekkige en belachelijke taal dezer klasse van kleurlingen wijst.
Verder geeft hij nog een stukje van de geschiedenis van dit woord, de plaats bij de Graaff (Oost-Indische Spiegel), waar deze zegt, wat men onder Liblabs verstond omstreeks 1720. In het Hollandsch (Prof. Veth citeert uit de Fransche vertaling) luidt de passage: ‘bij d'Oost-Indise [vrouwtjes verstaan wij] Hollandse, die in Oost-Indien van een Hollandsche vader en Moeder zijn geboren, en die gemeenlijk met de naam van Liblabs-kinderen genoemd worden; vermids 't meerendeel (gelijk men seid) een slag van de Meulen heeft.’ Ofschoon Prof. Veth dit niet begrijpt, is het volmaakt in overeenstemming met een beteekenis van het woord Liblab in het Duitsch, die ook in Nederland bekend kan zijn geweest, n.l. ‘thörichter Mensch’ (Grimm), dus iemand die de ‘tropenkolder’ in den kop heeft. Overigens is de Graaff de eenigste niet, die den naam liplap toepast op kinderen van Europeesche ouders in Indië geboren. In Hobson-Jobson vindt men de volgende aanhaling uit Stavorinus (1768-1771): ‘Kinderen in Indië geboren krijgen den spotnaam liplaps van de Europeanen, al mogen de ouders beide uit Europa gekomen zijn.’ Dit wijst reeds op een uitbreiding der beteekenis, die het mogelijk maakt den minachtenden naam over te dragen van de Europeesche kinderen op die van gemengd ras, vooral onder inwerking van het reeds in gebruik zijnde bijv. naamwoord lips, dat we mede bij de Graaff vinden op pag. 10 van zijn O I Spiegel.