Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 525]
| |
Boekaankondiging.G. Brandt's Leven van Vondel, met eene Inleiding en Aanteekeningen voorzien door Dr. Eelco Verwijs. 2e druk, bewerkt door Dr. J. Hoeksma. Amst. 1905. A. Versluys. Prijs f 0.75. Een uitstekende uitgaaf van Brandt's zo belangrijk Leven van Vondel! De eerste druk, door Verwijs bezorgd, verscheen in 1866, als 't vierde nummer van de Nederlandsche Klassieken. Dr. Hoeksma die (na bijna 40 jaar!) de 2e druk bewerkte, heeft de tekst herzien, veel nieuwe aantekeningen toegevoegd, veel oude verbeterd of in beknopter vorm gebracht, sommige (nu overbodige) weggelaten. Uit die aantekeningen blijkt dat dr. Hoeksma goed op de hoogte is van de uitgebreide Vondel-literatuur. De Inleiding van de eerste druk is door een nieuwe vervangen. Behandelde Verwijs hoofdzakelik de vraag wie de schrijver was van de scherpe voorrede in het 2e deel van Vondel's Poezy (1647), Hoeksma bespreekt deze kwestie in een noot bij de tekst en wijst in zijn Inleiding meer eigenaardig op Vollenhove's hulp bij 't samenstellen van J. van Vondel's Leven. Een enkele opmerking die ik maakte bij het doorbladeren en doorlezen van deze uitgave, moge hier volgen. Had in | |
[pagina 526]
| |
de aantekeningen bij Palamedes geen melding moeten gemaakt zijn van het Kort Bericht achter de amersfoortse uitgaaf van 1736, waarin men leest: ‘De stoffe, waar uit de Heer Vondel het treurspel, Palamedes genaemt, heeft zamengesteld, is eerst in onrijm ontworpen door den taelen Histori-kundige Joannes Meursius, Hoogleeraar in de Hooge Schoole te Leiden, en wel op 't verzoek van den Heer van der Myle, Barnevelts schoonzoon, daar na door Vondel in rijm gebracht, die toen noch onkundig in de Grieksche Historiën, verscheide zaeken verwart en duister heeft voorgestelt’? Aan de waarheid van het verhaal dat de Aartsbisschop van Mechelen tegen Vondel zei: ‘'t gaet al wel, sinjeur Vondel; maor ge zait nog op verre nao geenen Cats’, werd ook door van Lennep (die het aan Willems ontleende en zelf opsierde) getwijfeld. Mij dunkt terecht. In ieder geval is het zeer onwaarschijnlik dat Vondel zelf of een van zijn Katholieke vrienden het dialekt zou hebben nagebootst, gesproken door de aartsbisschop, ‘toen Vondel van (deze) Maecenas het vormsel ontving.’Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 527]
| |
Op blz. 91 wordt 1648 genoemd als het jaar waarin de Leeuwendalers verscheen. De oudste druk vermeldt het jaar 1647. Er kan dunkt mij geen reden bestaan om aan antedatering te denken.Ga naar voetnoot2) Lang genoeg wist men vooruit dat de vrede komen zou. Bij de Herscheppinge van P. Ovidius Naso had wel gewezen mogen worden op de Proeve van Taal- en Dichtkunde in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius: voorgesteld door B. Huydecoper. Weinig geschriften hebben op de beoefening van onze taal groter invloed gehad.
Maar al zou hier of daar nog een opmerking of toevoeging op z'n plaats zijn geweest, aan de degelikheid van Dr. Hoeksma's werk doen dergelijke kleinigheden geen afbreuk.
R.A.K. |
|