Taal en Letteren. Jaargang 15
(1905)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Over vertaalkunst.Er zijn, als ik wèl onderscheid, slechts twee soorten van vertaalkunst. Er is natuurlik ook nog een vertaalmanier, die geen kunst is, en wel deze: De vertaler vervangt de woorden van de oorspronkelike tekst door het - laten we b.v. zeggen - Hollandse equivalent, of wat voor hem als equivalent moet dienst doen. De woorden of uitdrukkingen schakelen zich tot zinnen, en de zinnen te zamen vormen langzamerhand de vertaling (!) van het origineel. 't Is de schooljongensmethode, de methode à coups de dictionnaire, die ons, docenten, zo vaak sublieme brokstukken verhollandst proza te genieten geeft, en die - om de leeshonger van 't grote publiek te stillen - bij voortduring wordt toegepast door tal van snel en goedkoop werkende vertalers. De eerste soort van vertaalkunst lijkt mij deze te zijn: De vertaler beschouwt en bemijmert aandachtig het origineel; hij tracht door te dringen, zo dicht mogelik, in de betekenis van elk woord in de vreemde volzin of het vreemde vers; hij beluistert de klank en het ritme; en 't is de vréémde klank die blijft ruisen in zijn oren met het onveranderde ritme van de vréémde periode. En als hij vertalen gaat, krijgt de Hollandse zin de beweging van de oorspronkelike, en om de betekenis en - zo mogelik | |
[pagina 66]
| |
- de klank te behouden van 't oorspronkelike woord, zal hij niet schromen een direkte - schoon minder Hollandse - overzetting te geven, ja zelfs telkens, met een kleine wijziging, 't vreemde woord zelf, dat hem lief geworden is. De tweede soort van vertaalkunst is zó: Ook hier dringt de vertolker met hersens, ogen en oren in 't vreemde werk. Ook hier tracht hij te begrijpen de juiste waarde van woord en woordenreeks, te doorvoelen èn klank èn ritme èn harmonie. Maar als hij denkt begrepen te hebben de ziel van 't origineel, gaat hij aan 't transponeren. Niet angstig houdt hij vast aan 't vreemde woord, de vreemde klank en de vreemde zinbeweging. Hij tracht te zeggen of te zingen wat de kunstenaar zou gezegd of gezongen hebben als hij Hollander geweest was. De Hollandse woorden en klanken zijn hem liever dan de vreemde. Het vreemde beeld zal hij behouden. Maar 't origineel wordt geheel verhollandst van woordvormen en van geluid. Voor 't originele woord of de originele uitdrukking zal men in de vertaling kernachtig-Hollandse vinden. 't Begrip van 't oorspronkelik kunstwerk was volkomen in de vertolker, maar toen hij dit begrip trachtte te uiten in zijn eigen taal, waren 't vooral hem eigen klanken, die oprezen en in hem ruisten, zwellend tot een ritme, dat hem eigen was. Deze laatste soort van vertaalkunst zullen we vooral aantreffen bij de weergave van gedichten en lyries proza. Enige voorbeelden tans. Van de grove vertaalmanier, waarover ik 't allereerst sprak, behoef ik er hier geen te geven. Ze liggen voor 't grijpen in schoolkahiers en vertaalde leesgezelschappenromans. Onvoldoende kennis èn van vreemde èn van eigen taal en onvergeeflike slordigheid zijn oorzaken van veel jammerlike of belachelike vertalingen. Bij zeer eenvoudige stijl van 't origineel is deze vertaalsoort - mits zorgvuldig toegepast - natuurlik wel te gebruiken. Van de eerste door mij genoemde wijze van vertaalkunst | |
[pagina 67]
| |
meen ik een voorbeeld te zien in Van Deyssel's vertaling van Akëdysséril. In de glanzende beschrijving die Villiers de l' Isle Adam geeft van de heilige stad Benares, komt o.a. dit voor: ‘Au centre du faubourg de Sécrole, le temple de Wishnoul'éternel de ses colonnades colossales dominait la cité; ses portails lamés d'or réfractaient les clartés aériennes et s'espaçant à ses alentours, les cent quatre-vingt-seize sanctuaires des Dêvas plongeaient les blancheurs de leurs bases de marbre, lavaient les degrés de leurs parvis dans les étincelantes eaux du Gange: les ciselures à jour de leurs créneaux s'enfonçaient jusque dans la pourpre des lents nuages passants.’ Van Deyssel vertaalt aldus: ‘Midden in de voorstad Sikróli stond de tempel van Wiesjnoe den Eeuwige met zijn kolossale kolonnaden hoog boven de stad uit: zijn hoofddeuren, ruim met goud ingelegd, kaatsten de hemelglansen weêr en zich uitbreidend in de rondte, dompelden de honderd zes en negentig heiligdommen der Déwa's de witheden hunner marmeren grondvesten in de glinsterende wateren van de Ganges en spoelden er de treden hunner voorpleinen in af; de opengewerkte smeedwerken van hun transen drongen tot in het purper der voor-bij zwevende, langzame wolken.’ Men ziet hoe angstvallig dicht Van Deyssel bij de Franse tekst blijft. De colonnades colossales zijn bij hem kolossale kolonnaden; een ander vertaler, minder verliefd op het Franse woord, zou hier misschien ‘reusachtige zuilengangen’ hebben gezet, om meer 't Hollands nabij te komen. Let ook op de witheden voor 't Franse woord blancheurs, een voorbeeld van 't zo veelvuldig in 't moderne Frans voorkomende meervoud van abstrakta. Nog een andere zin, de spanning weergevend van de bewoners van Benares, wachtend op de terugkeer van hun zegevierende vorstin. ‘Tous les yeux interrogeaient l'horizon. - Viendrait-elle avant que montât la nuit? Et c'était une impatience à la fois recueillie et joyeuse. | |
[pagina 68]
| |
Cependant le crépuscule s'azurait, les flammes dorées s'éteignaient et, dans la pâleur du ciel, déjà, - des étoiles.....’ Van Deyssel vertaalt zo: ‘Aller oogen onderzochten den gezichtseinder. - Zoû zij komen eer de nacht stijge? En aller ongeduld was ingetogen en toch vol vreugde. In-tusschen werd de schemer van azuur: de gulden vlammen doofden, en, in de bleekheid des hemels, reeds - sterren.....’ Eer de nacht stijge. Geen Hollandse uitdrukking zoekt Van Deyssel hier voor 't Franse beeld. Hij behoudt 't ‘stijgen’ van de nacht, omdat hij zich gans vereenzelvigd heeft met de vreemde kunstenaar, wiens beeldspraak te veranderen hij heiligschennis zou achten. Bijna woordelik vertaald is deze zin. Maar zie de fijne nuances: ‘En aller ongeduld was ingetogen en toch vol vreugde’, zo juist, zo volkomen weergevend 't Franse: ‘Et c'était une impatience à la fois recueillie et joyeuse.’ Aan deze nuances proeft men de kunstenaar, die 't origineel doorvoelt als geen ander. Uit de beschrijving van de vreemde, bedwelmende schoonheid van Akëdysséril citeer ik: ‘Cette neigeuse fille de la race solaire était de taille élevée. La pourpre mauve, intreillée de longs diamants, d'un bandeau fané dans les batailles, cerclait, espacé de hautes pointes d'or, la pâleur de son front. Le flottement de ses cheveux, au long de son dos svelte et musclé, emmêlait ses bleuâtres ombres, sur le tissu d'or de sa robe, aux bandelettes de son diadème. Ses traits étaient d'un charme oppressif qui, d'abord, inspirait plutôt le trouble que l'amour. Pourtant des enfants sans nombre, dans le Habad, languissaient en silence, de l'avoir vue.’ In 't Hollands van de vertaler: ‘Deze sneeuwige dochter van het zonne-ras was verheven van gestalte. Het, met lange diamanten doorstoken, mauve purper van een in de veldslagen verflensden hoofdband omsloot, met de hooge gouden punten er tusschen, de | |
[pagina 69]
| |
bleekheid van haar hoofd. De vloeyng heurer haren, langs haar slanken en gespierden rug, vermengde hun blauwige schaduwen, op het gouden weefsel van haar kleed, met de koorden van haar diadeem. De drukkende bekoorlijkheid harer trekken wekte in 't eerst meer onrust dan liefde; toch kwijnden in Habad talloze kinderen in stilte, van haar te hebben gezien.’ ‘Met sneeuw bedekt; sneeuwwit’, geeft 't lexikon voor neigeux. ‘Sneeuwig’ is 't woord van Van Deyssel. Hij vindt dit simpel afgeleide woord hier mooier dan 't omschrijvende, samengestelde ‘sneeuwwit’ of ‘sneeuwblank’. Prachtig beeldend schijnt mij ‘de vloeyng heurer haren’. Toch kwijnden in Habad talloze kinderen in stilte, van haar te hebben gezien. Een on-hollandse konstruktie zou een andere vertaler wellicht de kursieve woorden achten, en hier, meer overeenkomstig 't Hollandse taalgebruik, de voorkeur geven b.v. aan 't explikatieve ‘wijl ze haar hadden aanschouwd’. Van Deyssel evenwel wil 't ritme van de Franse zin, dat hij mooi en goed vindt, niet verstoren door een omschrijving, die trouwens - zo dunkt me - 't verband tussen 't droeve kwijnen en de aanschouwing van Akëdysséril minder zuiver zou uitdrukken. En zo vergelijkend de vertaling van Van Deyssel met 't Franse origineel worden we telkens getroffen door dat willen-behouden van 't ritme der Franse periode, en - waar 't kan - van de Franse woordvorm en klank. Wat de konstruktie en het ritme van de zin betreft, vinden we 't zelfde in een onlangs verschenen vertaling van Les frères ZemgannoGa naar voetnoot1). Van deze roerend-tedere idylle van twee akrobatenbroeders, met 't smartlike einde - de val van de jongste bij een zeer moeilike, maanden lang door beide bestudeerde | |
[pagina 70]
| |
toer, heeft de heer Kuylman een vertaling gegeven, die zich vèr verheft boven 't gewone genre vertaalde romans. En hij had een moeilike taak. Het Frans van dit boek, door Edmond de Goncourt na de dood van zijn broer Jules alléén geschreven, is wel eenvoudiger, minder kunstig-fijn geciseleerd dan 't proza van vele werken, door beide auteurs samen gemaakt, (Manette Salomon b.v.), maar toch vinden we ook hier nog die eigenaardige beelding en kleuring, die anti-konventionele, anti-banale weergave van 't leven in trillende, schitterende woorden. Wie 't Frans van deze fijne woordkunstenaar niet volkomen begrijpen kan, moet 't boek in de vertaling van de heer Kuylman lezen.Ga naar voetnoot1) Wat in zijn vertaling aangenaam aandoet, is de zorgvuldigheid waarmee hij 't Franse ‘woord’ in zijn verscheiden betekenissen blijkt te hebben bestudeerd. Lelike betekenisflaters, die Van Deyssel gemaakt heeft in zijn Akëkysséril-vertalingGa naar voetnoot2) komen bij hem niet voor. De vertaler moet niet minachtend neerzien op die studie van 't ‘woord’. 't Is de techniese kennis, 't materiaal dat onmisbaar blijkt te zijn. Een filoloog-vertaler zou wel 't ideaal wezen, als filologen de dichterlike eigenschappen bezaten die bovendien nog nodig zijn voor 't kunnen maken van vertaalkunst. Doch er zijn onder hen maar weinig dichters als Boutens, de veelgeprezen Agamemnon-vertaler. Ook de heer Kuylman behoudt meestal de golving van de Franse periode, en verkiest dikwijls de Franse zinswending boven de Hollandse. Maar niet altijd; en 't Hollandse woord is hem liever dan 't Franse. Een enkel voorbeeld uit 't prachtige eerste hoofdstuk, 't opslaan van 't bivak door de plotseling aangekomen | |
[pagina 71]
| |
rondreizende kermistroep. Een beschrijving van de avond-val. ‘Le bleu du ciel était devenu tout pâle, presque incolore, avec un peu de jaune à l'Ouest, un peu de rouge à l'Est, et quelques nuages allongés d'un brun foncé zébraient le zénith comme de lames de bronze. De ce ciel défaillant tombait, imperceptiblement, ce voile grisâtre qui dans le jour encore existant apporte l'incertitude à l'apparence des choses, les fait douteuses et vagues, avec les formes et les contours de la nature qui s'endort dans l'effacement du crépuscule: cette triste et douce et insensible agonie de la vie de la lumière. Seul dans la petite ville aux maisons blêmes, le réverbère placé en tête du pont brillait encore d'un étincellement de jour sur le verre de sa lanterne, mais déjà le chevet de sa grande église aux étroites fenêtres ogivales se détachait ténébreusement violacé sur l' argent blafard du couchant.’ 't Bovenstaande wordt zó vertaald door de heer Kuylman: ‘Het blauw van den hemel was geheel verbleekt, bijna kleurloos geworden, met een weinig geel in het westen, nog wat rood in het oosten en een paar lang-gerekte wolken, donker-bruin, streepten de hooge lucht als bronzen degens. Van dezen matter-wordenden hemel daalde onmerkbaar de grijze sluier, die in het nog restende licht het voorkomen der dingen onwaarschijnlijk maakt en de lijnen der natuur, die inslaapt, vervaagt in het uitwisschende van den schemer: de droeve, zoete en onmerkbare doodsstrijd van het licht-leven. Alleen nog in het stadje met de vale huizen, schitterde het glas der lantaarns, die bij de brug stonden, met een laatste dag-licht-glimp, doch reeds teekende het dak van de groote kerk met de smalle spitsboog zich donker-paars af tegen het bleeke zilver van het westen.’ Meer dan Van Deyssel laat de heer Kuylman 't vreemde woord los, en zoekt in zijn eigen taal 't woord dat zal kunnen vervangen 't oorspronkelike. En heel mooie vondsten doet hij. Matter-wordende vind ik te omschrijvend voor défaillant. maar ‘alleen nog, in het stadje met de vale huizen, schitterde het glas der lantaarns, die bij de brug stonden, met | |
[pagina 72]
| |
een laatste dag-licht-glimp’, is een fijn-artistieke vertaling van 't Franse: Seul dans la petite ville, etc. We zien hier hoe de heer Kuylman zich verwijdert van 't Van Deyssel-procédé en zich dan begeeft in de methode, die ik als 2e aangaf en die men de vrije zou kunnen noemen. Bij 't vertalen van poëzie vooral zien we haar onophoudelik toegepast. Men mag zich afvragen wat kunstenaars en niet-kunstenaars ertoe brengt de verzen van vreemde poëten te gaan her-dichten in de moedertaal. 't Kan niet terwille van de lezers zijn. Die toch zullen - indien verzen-lievend - liever genieten van het oorspronkelik, dunkt me. Men moet dat overbrengen van vreemde poëzie in Hollandse klanken wel toeschrijven aan de bewondering van de vertolker voor 't origineel. Hij heeft 't zo lief gekregen, dat hij 't opnieuw wil uitzeggen in de taal die de zijne is. Een soort sport dus, maar een nobele sport, mooier en frisser dan 't in-elkaar-geknutsel van Latijnse verzen. Maar een moeilike en gevaarlike sport, hoe groot de hartstocht is waarmee men er zich aan geeft. Want wat bij 't proza nog uitvoerbaar is, heel dikwels tenminste, is bij poëzie zo goed als onmogelik; ik bedoel: 't behouden van ritme en klank. In goede poëzie zijn inhoud en vorm - d.i. klank en ritme - zó volkomen één geworden, zó samengevloeid en gekristalliseerd tot wat men verzen noemt, dat de juiste weergave daarvan in een andere taal met andere klankverbindingen, ander geluid, een ijdel werk lijkt te zijn, en... blijkt te zijn, zelfs bij de besten. De dichter Boutens heeft in 't Hollands vertaald 't bekende liedje van Verlaine: Ecoutez la chanson bien douce
Qui ne pleure que pour vous plaire,
Elle est discrète, elle est légère:
Un frisson d'eau sur de la mousse.
| |
[pagina 73]
| |
Dit is teder-zacht en bescheiden, o zo bescheiden, door de dichter gemurmeld. Maakt de aanhef van Boutens' vertaling niet terstond een geheel andere indruk: Den wèl-lieven liede luistere,
Dat wil weenen maar ù te verblijden;
Het is zoo teêr, het is zoo bescheiden:
Watersprank op mos te huiveren.
In de ie en ui en ij klanken van deze eerste strofe, hoe schoon ook, opzichzelf beschouwd, ligt niet de bescheiden fluistering van de Franse verzen. 't Zelfde merken we op als we b.v. van Looy's vertaling van La nuit de mai vergelijken met 't origineel. Hoe anders van klank is 't verhollandste gedicht! De Muze heeft de Dichter aangespoord zijn speeltuig weer op te nemen. De lente zal dien avond geboren worden; de knoppen van de egelantier ontluiken; het kwikstaartje wacht in de eerste groene struiken op de komende dag. Poète, prends ton luth, et me donne un baiser! Maar de Dichter, nog gekweld door schrijnende herinneringspijn, hoort de stem van de Muze niet. Hij heeft een nevelgestalte zien verglijden voor zijn star-starende ogen, even maar, somber en snel. J'ai cru qu'une forme voilée
Flottait là-bas sur la forêt.
Elle sortait de la prairie;
Son pied rasait l'herbe fleurie;
C'est une étrange rêverie;
Elle s'efface et disparaît.
Eigenaardig-mooi wordt 't zwevende van de nevelgedaante, tegelijk met 't als een windje voortsuizen bij de Musset verklankt door de verbinding van de vloeiende l met de spiranten f en v. | |
[pagina 74]
| |
J'ai cru qu'une forme voilée
Flottait là-bas sur la forêt.
En 't vluchtige, snelle van de verschijning, zwevend over 't bebloemde gras, vinden we in 't vers: Son pied rasait l'herbe fleurie.
Van Looy vertaalt: Zag ik niet laag daar dwalen
Nevelgestalte en 't bosch overgaan?
Zij steeg uit de donkere weië,
Haar voet raakte nauw de bloemige spreië;
't Is wel een vreemde droomerije,
Ze verdwijnt, is in schemer vergaan.
Vinden we in deze regelen de klankeffekten terug van 't Franse vers? 't Zwevende voortsuizen van de gedaante? 't Snelle verglijden over 't verdonkerde bloemenveld? De Muze laat 't niet bij haar eerste aansporing. Weer tracht ze de Dichter op te wekken: Poète, prends ton luth; la nuit, sur la pelouse,
Balance le zéphyr dans son voile odorant.
La rose, vierge encor, se referme jalouse
Sur le frelon nacré qu'elle enivre en mourant.
Ecoute! tout se tait; songe à ta bien-aimée.
Ce soir, sous les tilleuls, à la sombre ramée
Le rayon du couchant laisse un adieu plus dout.
Ce soir, tout va fleurir: l'immortelle nature
Se remplit de parfums, d'amour et de murmure,
Comme le lit joyeux de deux jeunes époux.
Wat een verrukkelike muziek in de eerste verzen. ... la nuit sur la pelouse
Balance le zéphyr dans son voile odorant.
De voortdurende wiegeling is wonder-zuiver verklankt door 't afwisselen van de verbindingen ls en lz. En wat een blijde gratie in de heldere klinkers van de laatste verzen! | |
[pagina 75]
| |
Van Looy vertaalt: Dichter, neem uw speeltuig, Zefir in geurge wade
Gaat door de Nacht gewiegeld over veld en pad...
Waar is hier de wiegeling gebleven, tenzij in 't woord ‘wiegeling’ zelf? Ook in de vertaling van de laatste verzen zal men - indien men Van Looy's vertaling opslaat - niet de luchtige, lachende blijheid van de door mij aangehaalde Franse verzen vinden. Als de Dichter angstig de nabijheid van de Muze voelt, zonder haar te zien nog, roept hij uit: Pourquoi mon coeur bat-il si vite?
Qu'ai-je donc en moi qui s'agite
Dont je me sens épouvanté?
Ne frappe-t-on pas à ma porte?
etc.....
Dat laatste vers met zijn frikatieven en plosieven drukt hevig scherp de angstige gejaagdheid van de arme ontredderde dichter uit: Ne frappe·t-on pas à ma porte? Van Looy vertaalt 't door: Werd daar niet op mijn deur getikt?
Men ziet 't verschil.Ga naar voetnoot1) Veel verzen zou ik kunnen aanhalen tot staving van mijn beweren. Dat alles neemt niet weg dat ik Van Looy's vertaling hoger schat dan wat anderen vóór hem - Ten Kate, Beets, Tollens, de Genestet - als vertaalkunst geleverd hebben. In Van Looy's vertaling komen - en hoe kan | |
[pagina 76]
| |
't anders bij die tovenaar met Hollandse klanken? - zeldzaam mooie verzen voor van Hollands geluid. Maar 't vréémde geluid is uit de verzen verdwenen. Bij de vertaling van vreemde poëzie zullen wel altijd de gebreken blijven die ik zoeven besprak, ook al is de vertaler een kunstenaar als Van Looy. En alleen kunstenaars moesten zich wagen aan 't opnieuw scheppen van gedichten uit de vreemde in de eigen taal. Kunstenaars die vertrouwd zijn met de betekenissen van het vreemde woord. 't Ideaal zou zijn: un poète doublé d'un philologue; alléén de kunstenaar-vertaler kan in de toestand van innerlike bewogenheid geraken, 't meest nabijkomend die van de eerste dichter, toen deze zijn kunstwerk schiep, en alleen hij zal vinden symbolen van klank, die 't schoonst ver-beelden de ontroering en ziening door 't oorspronkelik gewekt.... Maar 't is zeer wel mogelik dat de taalgeleerde die alle treurspelen van Sophokles heeft uitgegeven, een Sophokleskenner bij uitnemendheid, een ondichterlike, dus slechte vertaling van een der stukken van die dichter geeft. Bij 't vertalen van proza aarzel ik aan een van de beide methodes de voorkeur te geven. Er ligt een zekere bekoring in de onveranderd gelaten vreemde beweging van de volzin, in 't maar-even-veranderde vreemde woord, zoals we ze aantreffen in Van Deyssel's Akëdysséril. Goethe wenste zó de vertaling, tenminste in theorie, vertelt von WillamowitzGa naar voetnoot1); ‘Er verlangte von der Uebersetzung nur, dasz sie seiner in allen Sprachen sehr ungenügenden Sprachkenntnis so weit nachhülfe, dasz er das Original in seinem Stile verstehen konnte. Je mehr die Uebersetzung ein Zwitterding war, je mehr sie an dem fremden Stile äuszerlich festzuhalten schien, um so besser vermochte sie das zu leisten, wenigstens für ihn. Durch ihre Stillosigkeit(?) hindurch sah er den fremden Stil oder glaubte ihn zu sehen. Er | |
[pagina 77]
| |
wollte die fremde Form vermittelt haben; die Seele erfaszte er selbst durch seine Intuition.’ Maar mag de vertaling, zoals Goethe die wenste, nog kunst heten? Zijn de ‘witheden’ en ‘klaarheden’ van Van Deyssel's vertaling - hoe begrijpelik ook als we zijn vertaalwijze kennen - niet eer lelik dan schoon van Hollands geluid te noemen? En zou 't voortdurend zó weergeven van 't vreemde woord niet kunnen leiden tot detriment van de kunstwaarde der vertaling? Van Deyssel's artisticiteit heeft zijn vertolking gered, maar is zijn methode niet een gevaarlike? En wat de poëzie betreft, daar maakt 't verschil in versificatie van de talen 't absoluut noodzakelik, dat de transpositie, wil ze werkelijk opnieuw ‘kunst’ zijn, een metempsychose zij...., de ziel gaat over in een ander lichaam. Maar wordt, daar immers - zo ergens dan in poëzie - ‘lichaam’ en ‘ziel’ één zijn, de vertaling aldus niet een nieuw, een ander kunstprodukt?
P. Valkhoff. |
|