Kleinigheden.
XXXVI.
Willen.
Doen is een bloot vormwoord, maar dat niet gemist kan worden in een geval als dit: ‘Wat voer je toch uit? Wel, tekenen doe ik, zie je dat niet!’
‘Naar húís ga ik; mélk drinken moet ik; zwémmen kan hij niet; áppels eet ze; een kwást is hij,’ - dat zijn allemaal omzettingen, om een bepaalde uitwerking te veroorzaken, van: ‘Ik ga naar huis, hij is een kwast enz.’ Deze omzetting is niet mogelik als een hulpwerkwoord ontbreekt; wordt de omzetting toch gewild dan wordt het kleurloze doen te hulp geroepen, en: ‘Ik teken’ wordt: ‘Tékenen doe ik.’
‘Drinken doet hij niet meer. En schelden dat zij deed, gruwelik!’ Daar hoort doen bij.
‘Ga maar mee, lachen zal je doen, dat je ziek wordt.’ Daar kan het bij, zonder vreemd te staan.
‘Ik doe schrijven.’ Daar hoort het niet bij, altans in het Nederlands niet. Wel in 't Engels, wel in het (alleen Zuid?) Duits; ook in 't Nederlands tot in de 16e eeuw misschien.
Nu is het een archaisme (Nachtliedje uit: Ellen):