Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 533]
| |
Een onbekend gedicht van Jan van Hout?Van den beroemden secretaris van Leiden, Jan van Hout, die er tijdens het beleg zoo een belangrijke rol vervulde, zijn weinig werken tot ons gekomen. Buiten hetgeen door Van der Aa in zijn Biographisch Woordenboek i.v. genoemd wordt, - en waarvan men dan nog een vertaling ven Buchananus' Franciscanus et Fratres moet aftrekken, zooals Arnold het heeft aangetoondGa naar voetnoot1), - heb ik in den loop van mijn lecturen weinig gedichten van van Hout aangetroffen: een ode ‘Op den Spieghel der Zeevaert wt ghegheven by Luycas Waghenaer’ van 1588, in het werk van dien naam, en de vertaling van het 5e en het 13e ‘kusje’ van Janus Secundus, ons in den Navorscher van 1901 op blz. 461 en vgg. door Dr. P.C. Molhuysen meegedeeld, die op blz. 263 van dienzelfden jaargang beweert ‘dat er een compleete vertaling van Secundus' Basia door Van Hout bestaan (heeft)’. Van der Aa in het hoogergenoemd werk schrijft: ‘Op het raadhuis van Leyden berust een octrooi, zonder datum waarbij aan Van Hout vergund wordt zijne poëzie voor 15 jaren uit te geven. Of die uitgave heeft plaats gehad is onbekend; wij weten alleen dat zij door den geleerden Janus Dousa is nagezien. Ook getuigt menig register aldaar van zijne zucht voor de poëzij.’ Eenige jaren geleden nu, toen ik als student | |
[pagina 534]
| |
met mijn dissertatie doende was, zond mij de toenmalige archivaris van Leiden, wijlen Dr. Ch.M. Dozy, een handschriftelijk gedicht, waarvan hij mij meedeelde dat het door Van Hout gemaakt was, zonder dat hij mij eenig verder bewijs daarvoor aangaf; terwijl het hem eveneens aan de gegevens ontbrak om den datum waarop dit gedicht was geschreven te bepalen. In mijn beoordeeling van Vermeylens boek Leven en Werken van Jonker Jan van der Noot (Taal en Letteren, 1901), heb ik eenige regels uit dit gedicht meegedeeld, zonder te onderzoeken of het vaderschap er van werkelijk aan van Hout kon toegeschreven worden, belovende het mettertijd in zijn geheel uit te geven. Dit nu doe ik hier, hopende daardoor de persoonlijkheid van Van Hout wat meer op den voorgrond te plaatsen, en een bewijs te meer te voegen bij de vele die reeds aantoonen met welke diepe overtuiging men op het einde van de 16e eeuw den strijd tegen de schuimwoorden in het Nederlandsch had aangebonden. De geschiedschrijvers van onze letterkunde, ik bedoel voornamelijk Jonckbloet en Kalff, hebben Van Hout niet vermeld onder degenen die voor de taalzuivering in die dagen in de bres sprongen. En dit is begrijpelijk, wanneer men rekening houdt met de weinige door Van Hout nagelaten bewijsstukken, die hen daarvan op de hoogte konden stellen, vooral daar die stukken niet voor het grijpen liggen. Het eenige rechtstreeksche bewijs, als zou Van Hout in de richting van de taalzuivering handelend of ten minste raadgevend zijn opgetreden, vind ik in zijn gedicht op de invoering der October-markt in 1578, opgenomen in Orlers' Beschryvinge der Stadt Leyden. Leyden, voor Andries Jansz. Cloeting tot Delf. Ende Abraham Commelijn tot Leyden. 1641, waarin hij het volgende zegt: Al est dat veel verfueien, uns duytsche Poëzi;
Volhert ghi in u werck: maect dat hem elck verwundert,
| |
[pagina 535]
| |
Haer rijcke fraeyicheyt, in mate volget mi.
Tgetal der regelen, niet boven ga, twee hundert
Noch min dan anderhalf, zoo dichten veel, vermoorden
Guei zin, hier meest naer tracht, spreect Nederduytsche woorden.
Doch daarnaast vinden wij het oordeel van tijdgenooten, vooral dat van zijn intiemen vriend Jan Van der Does, die hem meer dan eens lof toezwaait, omdat hij zijn moedertaal zoo ernstig heeft beoefend. In de opdracht van den uitgever van Roemer Visscher's ‘'t Lof van de Mutse en van een blaeuwe scheen, met nog andere ghenoeghlicke Boerten ende Quicken’ van 1612 worden de volgende woorden van Janus Dousa aangehaald: Laet voir my Jan van Hout ons Vaderlandsche tael
Verrycken en 't gheluyt der Venusynsche Lieren
Verdoven met 't ghesanghGa naar voetnoot1)
En in het reeds vermelde artikel van Molhuysen lezen wij op blz. 471 in het gedicht dat Dousa in Van Houts Album Amicorum plaatste het volgende: . . . . . . . mair deur u geest ontwaickt
Men zal, alwaer Baldeez zijn hoornen zijn gekraickt
Zien enen nieu poëet met myrten thooft bedaiken
Niet in 't Latijn oft Wals, maer in onze moeders spraiken.
Droom' ick? of zij ick oick van dit zap nat gemaickt?
O, die d'Ausoonsche luijt in t'Duijts eerst hebt doen klinken,
O, die de ravens oick een swaents geluijt kost scincken,
Van u ist, dat ick ijet met Phoebus heb gemeen,
Van u ist, dat ick dorst De-Portes overstellen,
Van u ist, dat ick hauw mijn poëzij te leen,
Van u ist, dat ick derf mijn naem in uw blat spellen.
| |
[pagina 536]
| |
Dousa bekent hier dus ronduit welken invloed Van Hout op hem gehad heeft, en alhoewel wij niet uit het oog moeten verliezen dat wij hier met een lofdicht te doen hebben en dat daarin ook aan de overdrijving haar rechtmatig deel toekomt, toch valt het niet te ontkennen dat het ongetwijfeld een overwinning mag genoemd worden èn van de overtuigingskracht van Van Hout, èn van het goede recht der moedertaal, die zich hoe langer hoe meer deed gelden, dat hij een latinist als Dousa kon overhalen niet alleen de noodzakelijkheid van het gebruik van het Nederlandsch in te zien, doch dat hij hem ook kon aansporen die taal te beoefenen. En indien wij in den ‘Toe-eygheningh Brief’ van den bekenden Nederduytschen Helicon van 1610 er over hooren klagen hoe de meeste ‘Stadtschrijvers, Rechtsgeleerde, Woordhouders, ende taelmannen’ zich nog niet van het gebruik van schuimwoorden hebben kunnen ontdoen, dan moet daaronder Van Hout niet gerekend worden. Bij hem gingen theorie en practijk hand in hand, wat men niet altijd van de taalzuiveraars uit die dagen kan zeggen. Hebben wij nu eenmaal Van Houts rol in dezen vastgesteld, dan kunnen wij ook het onderhavige gedicht in zijn waar licht beschouwen, en dan zijn wij voorbereid op de overeenkomst van zijn inhoud met de geestesrichting van Van Hout, die wij hooger hebben leeren kennen. Zooals men zal zien is het opgedragen ‘Tot kuenraet der Rechteren,’ d.i. Coenraad de Rechtere, Regtere of Regteren (cf. Van der Aa. o.c. i.v.), die tot 1601 secretaris der Staten van Holland en West-Friesland was. In Van Leeuwen. Batavia illustrata. 's Gravenhage, 1685, wordt hij op blz. 1460 als de eerste secretaris dier Staten opgegeven, zonder vermelding echter wanneer hij dit ambt aanvaard heeft. Het privilegie van Waghenaer's Teerste Deel Vande Spieghel der Zeevaert, uitgave van 1584, is door hem onderteekend met den datum 7 Mey, 1580. Hij zal toen nog wel niet lang in den dienst der Staten geweest zijn, aangezien wij weten dat tot den 19en April 1578 Cornelius | |
[pagina 537]
| |
Weellemans griffier van de Staten Generaal was en toen door twee secretarissen werd vervangenGa naar voetnoot1). Dit gedicht behelst aan het slot een verzoek van den schrijver aan de Staten om privilegie voor het uitgeven van zijn werken, en het is nog al kenschetsend den dichter zijn onmacht te hooren bekennen en hem te hooren zeggen dat hij zich wel aan grooter werk zou wagen, indien hij van de Staten het verlangde privilegie bekwam, een tamelijk zonderlinge aanleiding die zijn dichten in de hand moest werken. Wij zijn hier wel ver van den dichter bij Gods genade af, die in zichzelf de inspiratie moet vinden, en staan hier heelemaal tegenover den gelegenheidsdichter, die op de een of andere gebeurtenis, of op het verzoek van dezen of genen wacht om zich aan het schrijven te zetten. Daarenboven schijnen wij hier de vraag te hebben, in gebonden stijl opgesteld, zooals het in die dagen dikwijls gebeurde, waarop dan het, volgens Van der Aa te Leiden berustend octrooi het antwoord zou geweest zijn. Ware de datum van dit laatste bekend, dan zouden wij misschien een bewijs te meer gehad hebben dat voor het auteurschap van Van Hout pleit. Nu steunen wij op de bewering van den Heer Dozy, op de omstandigheid dat, zooals Van der Aa zegt, menig register op het Leidsche raadhuis van zijne zucht voor de poëzij getuigt en dat het bewuste gedicht uit een register afkomstig is, op de wetenschap die wij hebben van Van Houts te keer gaan tegen de geschuimde woorden, waarvan ook dit gedicht getuigenis aflegt, en op de overeenkomst in spelling met andere geschriften waarvan wij met zekerheid weten dat zij van de hand van Van Hout zijn: ue voor oe, u voor o; tgunt voor tgeen, mer voor maar, enz. Wisten wij nog of er vriendschapsbetrekkingen tusschen Van Hout en de Rechtere bestaan hebben, dan zouden wij een argument meer kunnen doen gelden, terwijl nu slechts met | |
[pagina 538]
| |
heele groote waarschijnlijkheid het gedicht aan Van Hout kan worden toegeschreven. In welk jaar nu dit gedicht tot stand kwam valt niet met juistheid te bepalen. Uit de 16e eeuw dagteekent het in ieder geval, wat mij door de taal schijnt te worden bewezen. Het feit om zich op het voorbeeld van Italië en Frankrijk te beroepen was schering en inslag in dien tijd. Lezen wij niet reeds in de ‘corte beschryvinghe van dincomste der Cameren van Retoryke’ voorkomende in de Spelen van Sinne.... ghespeelt.... binnen der Stadt van Andtwerpen op dLant-Juweel.... int Jaer ons Heeren M.D.LXj.... tot Antwerpen bij M. Willem Silvius M.CCCCC.L.Xj.: ‘Hopende dat wy eer langhen tijt sullen monsteren ende paragonneren moghen met onse Poeten ghelijck Italien met haren Petrarcha ende Ariosto, Vranckrijck met Cl. Marot, Ronssard, etc. tot vereeringhe der edeler Consten Retorica ende vercieringhe van onse Nederlantsche tale?’ Later slechts, nogal veel later zelfs, wanneer onder den invloed der Renaissance een nieuw geslacht van Nederlandsche schrijvers was opgekomen, zou men ook onze taal naast het Italiaansch en het Fransch beginnen te noemen; want dat wij een bloeiende middeleeuwsche letterkunde en dat wij zelfs nog zoo heel lang niet geleden een Anna Bijns hadden aan te wijzen, dit scheen men totaal vergeten. De omstandigheid dat hier ook op het voorbeeld van de Nederlanders wordt opmerkzaam gemaakt, bewijst dat het gedicht uit de laatste jaren der 16e eeuw moet stammen. De twee uiterste datums overigens laten zich gemakkelijk bepalen: 1585 en 1601, de eerste datum wordt aangegeven door vers 109: ‘Dantwerpsche (eylas) omgeschoffierde maecht,’ dat op de overgave van Antwerpen door Marnix aan de Spanjaarden slaat, terwijl de tweede wordt bepaald door het feit dat de Rechtere tot in 1601 secretaris der Staten bleef, en dat hij dit nog was op het oogenblik dat Van Hout het gedicht tot hem richtte, zooals blijkt uit vers 132. Het spreekt van zelf dat wij uit het gebruik van den tegenwoordigen tijd | |
[pagina 539]
| |
in de verzen 110 en 112 niet moeten afleiden als sprak hij nog van levenden, doch dat wij hierin niets anders dan het historisch presens moeten zien; immers Lucas d'Heere schijnt volgens Van Mander in 1584 te zijn gestorven, en het lijdt geen twijfel of het gedicht ontstond na de overgave van Antwerpen aan Parma. Met den Antwerpschen Heyns kan zoowel Pieter Heyns bedoeld worden als diens zoon Zacharias. Men zou zich kunnen verwonderen hier noch den naam van Marnix, noch die van Spieghel en Van Mander aan te treffen. Doch voor de beide eersten zullen wij moeten aannemen dat dit met opzet is geschied: de een omdat hem de overgave van Antwerpen door de Protestanten zeer kwalijk werd genomen, - en des te meer moet van Hout hem dit euvel geduid hebben, hij die zoo krachtdadig Leiden tijdens het roemrijke beleg had helpen verdedigen, - de ander misschien, omdat hij nog immer geloovig Katholiek was gebleven. Wat van Mander betreft, hij begon eerst omstreeks 1600 werkelijk beroemd te worden, alhoewel reeds in 1597 zijn zoo verdienstelijke Bucolica en Georgica waren verschenen. Alhoewel hier dus niets met zekerheid kan worden uitgemaakt, toch dunkt het mij dat dit gedicht tusschen 1585 en 1595 tot stand kwam. Wij hebben het hier letterlijk afgedrukt, alleen de verzen van vijf tot vijf genummerd. Verdere uitweidingen over het stuk achtten wij overbodig, daar de lezer zelf er wel zal uithalen wat er hem belangwekkends in voorkomt. Tot Kuenraet der Rechteren.
Als ic de Rechter vrunt / te recht aanschou
Uns Nederlantsche spraec zoe cumt my rou
| |
[pagina 540]
| |
Uyt sharten grund tot deur tgebeent gestreken
Jae zulcx ooc dat / my d'ogen dicwijl leken
5
Want zy, die niet dan aller eeren waert en es
Zoe schandelic veracht up dezer aerden es
Haer clederen zyn vuyl van vremde smetten
Al zijnz' in fraeyicheyt niet um vernetten
De heerelycke glants / die van haer strect
10
Eylaes mit zwarte wolcken wert bedect
Ende my myn hart mit druc zoe zeer deurtogen wert
Zoe dat zy stadelic myn voor d'ogen mert
En veel t'inwendelic my in tgedacht
Rechts of zy tot my de alzulke clacht
15
- Ach ach myn kinderkens en underdanen
U grot' unachtzaemheyt gezoute tranen
In overvloet my / uyten oogen dwingt
Um dat gy my manc creupel en verminct
Zelf achten wilt en niet en zuuct tontgraven
20
myn schatten groot myn heerlicheyt en gaven
en rycdummen die overvloedig zyn
in en by my o smart en grote pyn
Dees laet gy ungeacht en als unwaerdich
In daerde zwartGa naar voetnoot1) vergaen / en zyt meer vaerdich
25
Te bezigen vreemd' en uytheemsche talen
Dan unze eygen schatten voorts te halen
Of meyndij dat ic zo zeer unvoorzien
van woorden zy dat gy behoort te vlien
Tot ander Jae myn hatige geslachten
30
En haelens daer te leen / Ach myne machten
myn heerlicheyt en myn vulmaecten stant
Hue weynigh ach bij u luy es bekant
En es zy niet uytzinnigh al te malen
die tot gebuyren ver te leen wilt halen
| |
[pagina 541]
| |
35
yet dat daer um zy met veel mueyten zweeft
en zuuckende zelfs in zyn huyzing heeft
Jae tgeen hy ziet vergaen en heel verdwynen
deur twangebruyc van hem en van den zynen
Es hy niet onbedacht die doch unnodich zuuct
40
Aen zulcken eeren hulpe die hem vluuct
Een fiel / en recht of hy niet conste derven
zyn' hulp' in tgeen hy zelf heeft op zijn erven
En of by hen gebrec bevonden waer
die vrunden heeft bewant in bluet zo naer
45
Gelycken twee die als zy druvich derstenGa naar voetnoot1)
Een muerlic hart biet mellic haerder bersten
En des te meer daermen deen bruer ziet wincken
Aanbiedende om des meer niet te schincken
Zijn ander bruer / al tgunt hy heeft van noot
50
waerhij niet gec, die zulke vruntschap vloot?
En denct gy niet dat tgint uyt vreemde talen
En daechlix leet men wederum zal halen
Van u dan ziet wat wegen zal u loon
Beschaemtheyt groot / veel lasters smaet en hoon
55
Dan zullen zy haer diensten my verwyten
En voer een mancken bedelaer becryten
Becryten my / my die uluy verboot
Van hem te leenen waerden cleyn of groot
Mijn woorden vaet in tguede neemt tvermanen
60
De naersticheyt ziet van dItalianen
Die eeuwen drie / hier hebben in gewaect
En haerluy muederstael zoe grootGa naar voetnoot2) gemaect
Dat zy by hulp van dees die naerstich screven
dezelve tael zoe hooch hebben verheven
65
tot dat haer hooft den hemel const deurstrycken
zoe dat zy nu dies derren wel gelycken
| |
[pagina 542]
| |
tlatijn en griex die deen den ander brueder zyn
En van de rest der ander tungen mueder zyn.
Ziet haer petrarch' Bocacio en Dante
70
Haer Ariost - leest Bembo Cavalcante
en Artinum - Messire Sannasaer
haer zuete pen aenmerct nu licht dan zwaer
aenziet hue haer zuetvlueyende funteynen
nu maken vreucht / dan dat de ogen weynen
75
haer hoofden zach men nu eerelic verchieren
mit Phobos croon den telgh van Lauwerieren
den schoonsten crans van alledander cranssen.
- Naer dees tgezicht wilt keren op ten franssen /
En ziet hue zy / haer tael in weynich jaren
80
verbeterden en consten zeer vermaren
Marot die sluuch den grunt van dit gebout
daer op dat voorts gesteenten zilver gout
Ronsard / Bayf. D'antelsGa naar voetnoot1) des Portes / Mans
Jodel Garnier en menich ander Frans
85
hebben gewracht in consten alzo aerdich
Dat zy den crans der zonnen ooc zyn waerdich
- Dit ziende wert mit weemuet mynen crop
zwanger gemaect / Daerumme hout doch op
t'ontchieren mij mit ander vogels pluymen
90
mer al unnut - dees haestich wilt wech schuymen
smyt van U maect u quyt als dat behoorden
de vremde fransche spaensch' en Roomsche woorden
En wilt daer voor in myn schatkamer gaen
Daer gy tot u geryf zult vinden staen
95
mijn Rijcdommen dees wilt voor u untsluyten
En brengt in tlicht tgeen dat lang lach in muyten
zuuct ooc myn eer / gebruyct u eygen guet
| |
[pagina 543]
| |
Zo loont my weer / dat ic u heb gevuet
als myn lant es geuuffent draechtet lauren
100
In spyt van twreet tvernielen vander mauren
Dan zult gyt zien eer dan gys had gelooft
In heerlicheyt um hooch my dragen thooft
En vint gy gans tgeryf niet in myn zalen
Tgebrec moecht gy tot mynen brueder halen
105
mijn brueder die / met tstroomen van zyn Ryn
tot onzen dranc verheucht uns mit zyn wyn
Dees dienst betoont het lant daer gy geboren wert
aenmerct den vlyt van mynen zoon den corenhert
Dantwerpsche (eylas) omgeschoffierde maecht
110
my bystant duet mit haren Heyns. En hacht
De stat van Gent tot mywaert wert ooc milder
Dees vuet my op Lucas de Heer den schilder
Dus kinderkens zoe gy myn druc wilt dra bevreden
Poocht u aldees haer vueten stappen nae te treden.
115
- O Rechter vrunt zint dat ic heb gehoort
dees drueve clacht dat claeghelicke woort
uns mueders hooch geeert zoe was ic pogelic
hier in te duen al tgunt dat my was mogelic
En heb gezocht in duytsche Poezien
120
my tueffenen / verslytende die ny
die tyen die ic mercke dat by velen
verquistet zyn / mit drincken tuysschen spelen
zint heb ic my / bemueyt mit het geblaes
van een dun riet / daer op ic sumtyts raes
125
myn beuselkens / wat grote en zwaer zaken
ic hemluy die veel clucker zin laet maken
De crachten vuel ic noch in my te zwac
dan um myn schuer te laen mit zwarer pac
des zoud' ic oec mijn macht an zwaerder dingen
130
sumtyts bepruven zoe myn vaerdich zingen
by hen die elck een kent voor des lants staten
wiens heymenis gy draecht / waer tuegelaten
| |
[pagina 544]
| |
niet dat tot gout of schat strect myn begeer
mer dat my mocht geschien alzulke eer
135
vergunnende my oorlof mit haer brieven
dat als zoe my zal duncken en gelieven
In Prent ic mocht uytgeven en dien drucken
(Ten zyn mer beuzelen) zo daue stucken
Als ic gemaect heb en voortsaen mach maken
140
Twert ic gebeen um daer tue te geraken.
Dr. Marten Rudelsheim.
Antwerpen, Augustus 1903. |
|