Taal en Letteren. Jaargang 13
(1903)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |||||
Kleine meedelingen over boekwerken.Nederlandse Woordelijst volgens de beginselen van de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal’ samengesteld door Dr. R.A. Kollewijn, Dr. F. Buitenrust Hettema en Dr. J.J. Salverda de Grave. Zwolle W.E.J. Tjeenk Willink.De grondregel van elke spelling luidt: Duid bij het schrijven van een woord de letterklanken die in een zuivere en beschaafde uitspraak worden gehoord, door de daarvoor vastgestelde lettertekens aan. Een tweede regel (in 't algemeen wenselik voor de vlugge opvatting van het geschreven woord) is die van de gelijkvormigheid: Schrijf een zelfde woord, zoveel de uitspraak en de verbuiging of vervoeging het toelaten, steeds met dezelfde letters. Dus hoofddoel en niet hoofdoel of hoovdoel; voorop en niet vorop; dag (naast dagen) en niet dach.
Behalve naar de beschaafde uitspraak en de gelijkvormigheid richtten De Vries en Te Winkel zich naar de etymologie (breede in verband met het gotiese braids, booze in verband met ‘het middellatijnse bauziare’, vorsch in verband met het friese frosk, althans van al te hands enz.) en naar de overeenkomst (handelsschool om handelsinrichting, boerendochter om boerenbedrijf, enz.)
De Vereenvoudigde Schrijftaal, die in de spelling het gezag van de overeenkomst en vooral dat van de etymologie wil beperken, wijkt in de volgende opzichten van de regeling van De Vries en Te Winkel af: 1. De e en o worden op het eind van een lettergreep evenmin als de a en u verdubbeld: delen, kwekeling, preken; lopen, stromen, stro, zo. | |||||
[pagina 478]
| |||||
Op het eind van een woord wordt echter ee geschreven: twee, zee, mee, dominee. In afleidingen en buigingsvormen van zulke woorden (tweede, zeeën, zij vreeën naast hij vree) blijft dan de ee. Ook in samenstellingen: tweetal, weemoed, veevoeder. 2. In nederlandse en geheel met nederlandse gelijk te stellen woorden wordt de ie-klank door ie (niet door i) aangeduid: wielewaal, kieviet, afgodies, biezonder plezierig. In open lettergrepen van vreemde en bastaardwoorden blijft de i: individu, naïveteit, favorite, solide. Maar op het eind van een bastaardwoord schrijft men ie: genie, traditie, kolibrie, Februarie. Bastaardwoorden, eindigend op ie, of op ie gevolgd door een medeklinker, houden ie in de verbogen vormen: genieën, traditieën, projektielen, Israëlieten. 3. De toonloze klinker wordt in de uitgangen -lik en -liks (evenals in de woorden havik, monnik, leeuwerik, enz.) door een i aangeduid: gewoonlik, huiselik, dageliks. 4. Alleen dàn wordt sch geschreven, wanneer men na de s een ch uitspreekt (schip, schoon, scheppen. Ook voor de r laten velen de ch-klank horen: schrijven, schrikken). Dus: vis, mens, wensen, hollandse, franse. Ook schrijve men tans, altans, tee (zonder h), ert (zonder w), besje (zonder t). 5. De n en s worden niet als ‘tussenletters’ geschreven, als ze in de beschaafde uitspraak niet worden gehoord. Dus: zedeleer, sterrekunde, hondehok, pennehouder, oorlogschip. (Natuurlik wèl: toetssteen uit toets en steen, lansstoot, enz., waar men niet met een tussenletter te doen heeft.) 6. In bastaardwoorden schrijve men k in plaats van de k-klank-aanduidende c: lokomotief, akteur, aktrice, direkteur, konklusie; f in plaats van ph: alfabet, fotograferen, fysika, fantasie; r in plaats van rh: retorika, rachitis, rododendron, rythmus; e in plaats van ae: ether, pedagogie(k), preparaat. Bovendien worden enige algemeen gebruikelike bastaardwoorden in spelling vernederlandst: bazaar, bloeze, boeket, faljiet, foksia, grok, kanapee, koket, rosbief, toost, trem en enkele andere. 7. Eigennamen (familienamen en aardrijkskundige namen) behouden de gebruikelike spelling: George, Visscher, Tussenbroek, 's Hertogenbosch, Charlois. 8. Bij de verbuiging van lidwoorden, bijvoeglike naamwoorden en voornaamwoorden richte men zich uitsluitend naar het beschaafde spraakgebruik. Men schrijve dus de, hij, hem, zijn, enz., wanneer men de, hij, hem, zijn zegt. Voorbeelden: Zet de stoel in de hoek. - De | |||||
[pagina 479]
| |||||
boeken van die aardige kleine jongen. - Is de kachel niet aan? Neen, hij is uit. Zal ik aan de meid zeggen dat ze hem moet aanmaken? - Die soep is erg warm, ze (of ook: hij) is anders lekker. - Wie uitspreekt: voor den dag, aan den drank, onder den duim, schrijve in deze gevallen de door hem uitgesproken -n.
Ofschoon het aantal moeilikheden van de spelling De Vries en Te Winkel door deze wijzigingen ten zeerste wordt beperkt, is ook voor Vereenvoudigers een woordelijst niet overbodig gebleken. Vooreerst om de weg te wijzen bij 't schrijven van ei en ij; ou en au; v en f; z en s, enz.; ten tweede, omdat het niet weinigen moeilijk valt uit de algemene regels tot de spelling van een bepaald woord te besluiten, en eindelik omdat zich voor ieder, bij èlk orthografies systeem, gevallen van twijfel voordoen. Wij gaven dan ook gevolg aan de opdracht van het Hoofdbestuur van de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal om een lijst voor de spelling samen te stellen.
In dit boekje zijn geen woorden opgenomen waarvan het schrijven niet het minste bezwaar opleveren kan. Wel vele die maar aan ènkelen moeilikheid zullen veroorzaken. Wij gingen uit van de mening dat hier het te weinig meer schaadt dan het te veel. Vandaar ook dat wij de hoofdvormen van de werkwoorden aangaven, en in gevallen waar men zou kunnen aarzelen omtrent spelling of uitgang, de meervouden van de zelfstandige naamwoorden.
Dat in een orthografies woordeboekje veel plaats moest worden afgestaan aan de bastaardwoorden, ligt voor de hand. Men leide er niet uit af dat wij het gebruik er van aanbevelen! Het scheen ons minder gewenst ze van verklaringen te voorzien. De minkundige meent zo licht dat het inheemse woord en de vernederlandsing volkomen dezelfde waarde hebben. En dat is niet dan bij uitzondering het geval. Voor woordbetekenis raadplege men dus grote woordeboeken en vreemde-woordetolken.
Wat de verbindings-n betreft, wij werden bij de bewerking in de overtuiging versterkt, dat hier alléén met de beschaafde uitspraak rekening mag worden gehouden. Wij willen er nog eens weer op wijzen dat het eerste lid van een samenstelling, al doelt het ook op een meervoudig begrip, nog geen meervoudsuitgang hoeft aan te nemen. Dat blijkt voldoende uit woorden als: bloembed, bloemkrans, boekverkooper, boekwinkel, boomgaard, boomkweker, briefkaartalbum, briefwisseling, broedertwist, dierkunde, geweer- | |||||
[pagina 480]
| |||||
fabrikant, horlogemaker, kaartspel, klankleer, koestal, lepelkistje, meubelmaker, naaldboom, naamlijst, nagelschuier, oesterbank, parelvisser, penningmeester, penseelbakje, portretalbum, postzegelverzameling, roverbende, schaapherder, sleutelring, tandpoeder, toonladder, zusterpaar, enz. enz. Er is dus geen reden om, in strijd met de algemene beschaafde uitspraak, beukenbos, scharenslijper, zedenleer, en nog minder om boerendochter, bruggenhoofd, kippenei, paddenstoel te schrijven. Wij hebben de zogenaamde verbindings-n alleen dáár laten staan, waar men hem in beschaafd Nederlands uitspreekt. Mogelik is het dat sommigen in meer woorden nog die -n laten horen. Onnodig te zeggen dat dàn de vormen mèt n evenveel recht van bestaan hebben als die zònder.
Ook een enkel woord over de verbinding-s. In woorden als handelschool, maarschalkstaf is hij volmaakt overbodig. In gevoelszenuw, salomonszegel enz. wordt hij gehoord. De s in gerechtzaal echter is een verscherping van de z na de t, evenals in bultzak, voetzoeker, zoutzuur.
Achter de zelfstandige naamwoorden hebben wij niet de aanduidingen mannel., vrouwel., onzijdig geplaatst, maar de lidwoorden de en het. Hierbij houde men in het oog dat de-woorden worden aangeduid door het persoonl. voornw. hij. B.v.: Waar is die pen gebleven? Nu is hij weg; straks had ik hem nog. Alleen dàn heeft de aanduiding plaats door zij, als er sprake is van:
Men hoort (vooral in 't oosten van ons land) ze (nooit zij) naast hij. Van inkt: ze (of hij) is mooi zwart. Van soep: ze (of hij) is lekker.Ga naar voetnoot1).
Het aantal substantieven dat zowel de voor zich krijgt als het, is groter dan men tot dusver in de woordeboeken vermeld ziet (de en het doopvont, proviand, ree, rosbief, enz. Wij hebben ook in dit opzicht met het algemene beschaafde taalgebruik rekening gehouden.
Wij willen ten slotte de aandacht vestigen op de dubbele en driedubbele vormen die van sommige woorden in onze taal voorkomen. Men vindt er vele in de lijst van De Vries en Te Winkel (adspirant en aspirant; bunzing en bonzing; calêche en kales; courant en krant; | |||||
[pagina 481]
| |||||
gaaike, gaaiken en gaaitje; har, her, harre en herre; hersenen, harsenen en harsens; pruik en paruik; soesa en soeza, enz. enz.) en ook in ons boekje zal men ze niet zelden aantreffen. Iets anders nog is de dubbele spelling van dezelfde klank in een en hetzelfde woord: zo sent naast cent, rezultaat naast resultaat. Sommigen schudden daarover het hoofd en spreken van ‘hinken op twee gedachten’. Beginnen wij met er op te wijzen, dat deze dubbelspelling niet iets biezonders is. In de laatste druk van de lijst van De Vries en Te Winkel b.v. vindt men naast elkaar: bondstaat en bondsstaat, canaille en kanalje, catholiek en katholiek, chais en sjees, dronkeman en dronkenman, eikeloof en eikenloof, elixir en elixer, feniks en phoenix, ijpeloof, ijpenloof, iepeloof en iepenloof, kwestie en quaestie, mirre en myrrhe, muziekcorps en muziekkorps, pacha en pasja, pennehouder, piramide en pyramide, rokszak en rokzak, stationschef en stationchef enz. enz. Al hebben wij nu ook hier tegen dubbelspelling min of meer ernstig bezwaar, dit geldt niet van alle gevallen. Prof. H. Paul schreef: ‘Es ist gar nicht zu vermeiden, dasz zu jeder Zeit gewisse Schwankungen vorhanden sind, dasz sich Altes und Neues mit einer gewissen Gleichberechtiging gegenüberstehen. Das gilt von allem, was zur Sitte gehört, das gilt von der Sprache und von der Orthographie.’Ga naar voetnoot1) Tot onderwijzers zouden wij nog willen zeggen: Het is niet nodig aanstonds beide vormen aan uw leerlingen te doen kennen. Doe een keus. Wij wensten alleen, in overeenstemming met de KommissieGa naar voetnoot2), die rapport uitbracht over de bastaardwoorden en de ie (i), te voorkomen dat wie b.v. de voorkeur geeft aan het nieuwere sjokola tot de meer konservatieve die zich aan chokola houdt, zeggen zal: ‘Zo mag het niet.’ En omgekeerd. Prof. M. de Vries pleitte zèlf in de Inleiding tot het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal (blz. XXIII), ‘voor onbekrompen erkenning van al die vrije speling en krachtvolle verscheidenheid (in de spelling), waartoe de taal zelve het recht geeft, en die ook voor haar de onmisbare voorwaarde is van gezonde ontwikkeling.’
(Uit het Voorbericht). | |||||
[pagina 482]
| |||||
Repertorium van de artikels betrekking hebbende op de Germaansche Philologie. In de Belgische Tijdschriften verschenen tot 31 December 1900 door Dr. Marten Rudelsheim, Antwerpen.Ik heb het voorstel verwezenlijkt dat de Heer Eugène Bacha, van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, mij voor drie jaar deed, bestaande in het stelselmatig verzamelen van de studies die op het gebied van de Germaansche Philologie in de Belgische tijdschriften tot 31 December 1900 zijn verschenen. Ik heb in de grenzen van de wetenschap die ik beoefen dezelfde bibliografische opzoekingen gedaan die, op het initiatief van den Heer Bacha, ook andere jonge bibliothecarissen met hetzelfde doel op het gebied van hun bijzondere studie ondernemen. Alvorens mijn werk in druk te geven, zou ik gaarne de verzekering willen hebben of er, buiten de tijdschriften die ik stelselmatig heb onderzocht en waarvan men hierbij de lijst zal vinden, geen andere tijdschriften bestaan die in België zijn verschenen en die artikels zouden bevatten, welke belang voor de Germaansche Philologie kunnen opleveren. Ik zou den geleerden ten zeerste dankbaar zijn indien zij deze, mochten zij bestaan, onder mijn aandacht wilden brengen. Gaarne zou ik ingelicht willen zijn over de plaats waar ik de tijdschriften zou kunnen raadplegen welke aan het einde van bijgaande lijst zijn opgegeven, en die ik in onze groote openbare bibliotheken niet heb kunnen aantreffen, evenals de jaargangen welke aan de onvolledige verzamelingen die ik heb onderzocht ontbreken.
(Uit het Voorbericht). |
|